De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

De Evangelische Parel

Johannes Evangelista van 's Hertogenbosch (+/-1588-1635)

Het Ryck Godts inder Zielen oft binnen u lieden

Zestigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen.
Op de pagina van je keuze vind je na een korte omschrijving onderaan op die pagina
de mogelijkheid om deze bijdrage via een podcast te herbeluisteren.


Welkom beste luisteraars.

Het programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.

In deze editie lezen we uit het werk van Johannes Evangelista van 's Hertogenbosch. Hij was een Capucijn uit de 16e-17e eeuw, afkomstig uit 's Hertogenbosch. Heel jong werd hij benoemd tot guardiaan, wat reeds veelzeggend is over de persoon zelf en zijn spirituele diepgang. Guardiaan was hij van een klooster in Mechelen, en onderwees thevens geruime tijd aan de Leuvense Universiteit. Hij zal in Leuven sterven tijdens een pestepidemie.

Hij wordt in sommige kringen de Sint-Jan-van-het-Kruis van de Nederlanden genoemd. Dat is misschien wat overtrokken, zeker wat betreft de poëtische kant van de zaak, maar hij weet wel heel toegankelijke, verhelderende en zelfs sterke beelden te vinden om te helpen aanvoelen waarover hij ons wil onderrichten. Zijn teksten zullen qua inhoud lichter zijn en makkelijker te volgen dan deze die we de laatste tijd hebben gelezen, en toch zijn ze niet minder leerrijk.

Na onze ontdekkingsreis in de literatuur van de anonieme schrijfster van de "Evangelische Peerle", zal het voor de enen een herademing betekenen, en voor de anderen wellicht ook een beetje een koude douche zijn. Toch zal Johannes Evangelista van 's Hertogenbosch het merendeel onder ons niet ontgochelen. Integendeel zal hij door de meeste mensen wellicht wel makkelijker te verstaan zijn.

Maar laten we voordat we deze literatuur aansnijden, nog even een stukje beluisteren van onze anonieme schrijfster van de "Evangelische Peerle" vanuit onze vorige editie. We lezen het eerst in het Nederlands van toen, en hernemen het nog eens in het hedendaags Nederlands, luister maar:

Uut dit spiegel en sullen wij ons nemmermeer neygen, maer altijt daerin bliven ende sien daerin aen ons ongelijcheyt ende wat ons noch ontbreect inden geest, siel ende lichaem, daer wij hem niet in na en volgen, ende aensien hoe sinen gheest gherecht was in eenen weseliken inkeer in dye alderhoochste vrolicheyt, doen hi in dat alderswaerste lijden was, ende hoe zijn siel in dye aldermeeste seericheyt ende lijden uutgherect was om dye wedermakinge onser sielen, ende hoe deerlijc zijn lichaem geschoort ende doorwont hinc in die aldergrootste pijne ende armoede ende alderellendichste versmaetheit als oyt creatuer was, vanden daghe zijnder geboorten totdat hi aenden cruce sterf.
Van die spiegel zullen wij ons nooit afwenden maar daarin blijven kijken en er onze ongelijkheid beschouwen en wat ons nog ontbreekt in geest, ziel en lichaam – waarin wij hem niet navolgen – en we zullen beschouwen hoe zijn geest volmaakt was in een wezenlijk intreden in de allerhoogste vreugde toen Hij in het meest zware lijden verkeerde, maar ook hoe zijn ziel in het allergrootste zeer en lijden was uitgerekt voor de herschepping van onze ziel, en hoe jammerlijk zijn lichaam gebroken en dodelijk gewond neerhing in de allergrootste pijn, armoede en ergste smaad, zoals nooit een schepsel ondervond: vanaf de dag van zijn geboorte tot Hij stierf aan het kruis.

... zulke kennis is een fundament waarop men elke oefening kan bouwen, volgens de impuls die men persoonlijk ervaart. En zonder dat kan men geen vorderingen maken en houdt geen oefening stand. Daaruit komen alle trappen en het geestelijk proces van een deugdelijk leven voort. Alle Schriften getuigen daarvan; alle geestelijke zinnen liggen er immers in verborgen. svgµ

De titel van het werk waaruit we in deze uitzending lezen is "Het Rijck Godts inder zielen", of zoals we het nu zouden zeggen: "Het Rijk Gods in de ziel". Het eerste hoofdstuk van dat werk van Johannes Evangelista van 's Hertogenbosch handelt "Over de grote onwetendheid van de mens in het zoeken en verlangen naar haar gelukkige bestemming en levensdoel, dat God is". Vanuit deze titel leren we een heel positieve en opbouwende boodschap, namelijk dat onze bestemming en ons levensdoel gelukkig is, en wel omdat het God zelf is. Het schrijnende van de boodschap is daarentegen wel dat er een grote onwetendheid bestaat bij de mensen over dat doel en die bestemming van ons leven. De mensen schijnen zelfs niet te zoeken, noch te verlangen om daarover meer te weten te komen...

In de komende paragrafen gaan we de tekst voor zichzelf te laten spreken, en zo weinig mogelijk of zelfs geen commentaar geven. Op die manier zullen we in deze editie het volledige eerste hoofdstuk kunnen doornemen. De auteur legt zelf de dingen vrij goed uit. Hem zelf aan het woord laten en niet onderbreken is wat wellicht het best is om ons in deze bijdrage goed op weg te zetten. Luisteren we nu dus naar de tekst van Johannes Evangelista van 's Hertogenboschover in "Het Rijk van God in de zielen".

Er bestaat geen onwetendheid die onbetamelijker of schadelijker is dan deze waarbij iemand het doel niet kent waarvoor hij iets doet. Het is eigenlijk het eerste dat hij behoort te weten om zich daartoe in alles te kunnen schikken en te voegen. Bij gebrek aan deze kennis kan hij alleen maar als bij toeval iets behoorlijk of voordelig ontwaren. Daarom ook, als men een ambt of een dienst aanvaardt, dient men eerst te weten te komen wat er nodig is om deze taak behoorlijk te kunnen volbrengen.
Hierbij is het nog veel ongepaster om niet te weten waarom men er is, en wat de bedoeling is van zijn geschapen zijn en van zijn leven. Want het is daartoe dat ieders werken moeten verricht worden, zoals de pijlen van een schutter naar het doelwit van de roos gericht staat. Een dergelijke onwetendheid brengt onmetelijke schade toe aan het geheel van zo een leven en bestaan.

Er bestaat geen onwetendheid die onbetamelijker of schadelijker is dan deze waarbij iemand het doel niet kent waarvoor hij iets doet. Het is eigenlijk het eerste dat hij behoort te weten om zich daartoe in alles te kunnen schikken en te voegen. svgµ

Alle schepselen, van de minste tot de meeste, hoe onredelijk of ongevoelig ze ook zijn, weten allemaal het doel van hun leven en zijn; hun eigen plaats waar ze thuishoren, en daartoe keren ze zich. In welk gewest van de wereld ze zich ook bevinden, ze volbrengen zeer volmaakt het gene waartoe ze van nature bestemd en bedoeld zijn. De aarde, het water, de lucht, het vuur en al wat daarvan gemaakt is, het kent al zijn eigen plaats, en daartoe nijgen en richten ze zich zo goed ze kunnen, waar het zich ook bevindt. De hemel, de zon, de maan en alle planeten kennen hun weg, hun opkomen en hun ondergaan. Ze bewaren die met uiterste zorg en orde. De zee kent haar getijden, en al de rivieren hun vloed. Het is ieder van hen van nature zo vast ingeprent, dat ze datgene waartoe ze geschapen zijn nooit verlaten of falen om het te volbrengen.
Alleen de mens, die het leven nu ontvangen heeft en in deze wereld is gesteld, weet nochtans niet wat hem in deze tijd te doen staat, en kent het doel niet van zijn bestaan. Toch zou hij boven alle andere schepsels van deze kennis door de rede verzekerd moeten zijn. Ten gevolge van deze onwetendheid is de wereld (van altijd en nog steeds) vol grote dwalingen, ongeschiktheden en ongeregeldheden. Mochten we vanop een hoge toren de handel en wandel van het merendeel van de mensen in de wereld kunnen overzien, en het doel voor ogen zouden hebben waar ze (ieder van hen afzonderlijk, en allen samen) voor leven, dan zouden we ons niet genoeg kunnen verwonderen over de blindheid en dwaasheid van de kinderen van Adam. Ware het dat we de vissen zagen springen buiten het water om te vliegen in de lucht als vogels, en dat we zagen hoe de vogels zich wierpen in de zee om er te gaan zwemmen en leven als vissen, het zou ons niet vreemder of wonderlijker overkomen als te zien hoe tegengesteld het doel is dat de mensen nastreven, aan dat wat God voor hem bestemd heeft.
Een filosoof die de verblinding van de mens van zijn tijd aanschouwde – al vertoefde hij zelf in duisternis en onwetendheid over het juiste doel van de mens, toch bezat hij wat meer natuurlijk licht als de anderen – ging op klaarlichte dag midden tussen de mensen, mensen zoeken.
Toen de profeet David in de geest op verscheidene momenten deze algemene verkeerde houding van het menselijk geslacht in ogenschouw nam, wist hij niet hoe hij zijn verwondering daarover best verwoorden zou. Hij gebruikte daarvoor een speciale uitdrukking: God - zo zei hij - heeft vanuit de hemel neergezien op de kinderen van de mensen, om te zien of daar wel iemand is die zijn verstand gebruikt of God zoekt, maar ze zijn allemaal afgeweken en nutteloos geworden. Er is niemand die het goede doet, zelfs niet een. Het schijnt naar zijn zeggen in zichzelf zo een verwonderlijke zaak te zijn dat ze God geen geloof schonken, ware het niet dat hij het zelf heeft gezien en opgemerkt, en dat hij de mensen een voor een in rekening nam.

Een filosoof die de verblinding van de mens van zijn tijd aanschouwde – al vertoefde hij zelf in duisternis en onwetendheid over het juiste doel van de mens, toch bezat hij wat meer na- tuurlijk licht als de anderen – ging op klaarlich- te dag midden tussen de mensen, mensen zoeken. svgµ

Alhoewel wij nu door het waarachtig geloof verlicht, enigszins weten welk het doel is van onze schepping en datgene wat wij in deze wereld moeten betrachten, toch is de waarachtige manier en het middel om daartoe te komen ons zeer onbekend. Zelfs al hebben we die kennis, dan begeren we dat zo weinig dat deze kennis ons niet helpt. Wat maakt dat ook nu nog, een verlicht mens die dat aanziet, [vruchteloos] de hele wereld zou mogen doortrekken om mensen te zoeken die het juiste doel hebben bereikt of dat naar behoren nastreven. Daarover getuigt de profeet Jeremia: Ik heb rondgekeken en vond geen mens.
Een gewis teken dat de mens tegenwoordig niet weet hoe hij tot zijn doel kan geraken, kunnen we merken doordat er op aarde moeilijk een kunst of wetenschap te vinden is die meer verborgen is als deze (om dit aan te leren en te onderwijzen). Daarbij hebben weinig mensen hiervan een afdoend onderscheidingsvermogen, en zij die het bezitten, vinden moeilijk iemand om deze kennis mee te delen. Dit laatste is waarlijk nog het ergste dat de zonde ons heeft nagelaten. Wanneer men het allemaal goed beschouwt, is dat de grootste schande en het lelijkste verwijt dat de mens kan worden gedaan. Het is alsof men met heel grote kunstgrepen en kennis een vis moet leren zwemmen, een vogel leren vliegen, een mens op aarde leren lopen.
Dagelijks komen er genoeg boeken uit over de vereniging met God die spreken van onze volmaaktheid en van het doel van ons leven, maar ze leren ons heel weinig waaruit dat eigenlijk bestaat, of hoe we daartoe kunnen geraken. Als er dan enige boeken daarover handelen, dan achten we die te duister en te hoog gegrepen, we vooronderstellen dat we die niet kunnen begrijpen, of achten ze vol dwalingen, we bestrijden ze zelfs en verwerpen ze. Het zegt de meeste mensen niets, en ze worden er niet meer toe aangetrokken als een koe of een paard naar waardevolle specerijen. Dit valt waarlijk het meest te betreuren in vergelijking met al het overige dat er in de wereld tot stand kan komen. Het ergst van al treft men deze verblindheid ook aan onder de geestelijken en religieuzen, van wie verwacht wordt dat ze dit doel boven alle andere mensen onderscheiden, zoeken en bekomen.
Als er dan enigen zijn die volgens de ware leer zich begeven op de weg van de vereniging met God, en hun zalige bestemming in Hem zoeken, dan achten ze zich reeds verenigd eer ze God enigszins genaderd zijn. Toch is hun het woord vereniging voldoende bekend, en weten ze ook wat daar vereist wordt zodat enige (oor)zaken zouden moeten kunnen berusten in hun doel. Dat dit niet zo is, is een duidelijk teken dat ze zeer ver vervreemd zijn van hun bestemming.
Als iets nadert tot iets anders, ziet, in de buurt komt, of nabij is, wordt niet aanzien als daarmee verenigd. Daarvoor is het nodig dat het alle ongelijkheid verlaat, alle eigenheid afgeeft, alle menigvuldigheid verliest, en de gedaante van het gene waar het mee verenigd wordt, aanneemt. Daarom zegt men niet dat het ijzer met het vuur verenigd is zolang men het ijzer nog opmerkt, maar om verenigd te zijn moet het helemaal gloeiend zijn. Het licht acht men niet verenigd met de zonnestralen zo lang men in haar iets anders kan ontwaren dan licht en klaarte. Op dezelfde manier behoort onze ziel niet aanzien te worden als met God verenigd, zolang ze met al haar krachten niet volledig van alle schepselen en van zichzelf is afgekeerd (dat het ware alsof dat alles en zijzelf niet meer bestaan), en zozeer tot God gekeerd, Zijn innige tegenwoordigheid genietend, dat ze niets anders kent, smaakt en voelt dan God alleen. Enkel als ze dit heeft bereikt is ze volmaakt, en heeft ze haar doel bekomen.
Men zegt evenmin dat de steen op de aarde rust omdat hij er dicht bij is, of omdat hij die met een hoek raakt. Hij laat juist het tegendeel zien zolang hij naar beneden valt totdat hij geheel op de aarde ligt. Ja, om van zijn rust verzekerd te zijn, dringt hij zich zo diep als hij kan de grond in. In dat opzicht acht de mens zichzelf in God te bestaan en te rusten als hij zich in de buurt waagt, of nog als hij met een van zijn krachten niet Hem, maar iets dat op Hem gelijkt kent of raakt. Dit is waarlijk beklagenswaardige blindheid. Daarbij komt dan nog dat zij, die dit horen en verstaan, door dit alles onverschillig blijven alsof het hen niet raakt. Ze weten zich daar niet over te schamen, en richten zich niet tot het doel te geraken waaruit ze weten dat ze voortkomen, en waarbuiten ze nochtans geen geluk noch zaligheid moeten verwachten. Daar waar een vis het water ziet en zich niet haast om erin te springen, of een steen los in de lucht hangt en niet naar beneden valt, zou men zeggen dat de vis dood is, en de steen geen echte steen zou zijn; wat zal men dan van de mens zeggen, of waar hij op gelijkt als hij niet op zijn eerste bestemming staat gericht? David zegt daarover: De mens die toen hem de eer te beurt viel dit niet heeft gekend, trekt op de dwaze beesten en is aan hen gelijk geworden. En omdat het verschil tussen de een en de ander zo klein is, zegt hij twee keer hetzelfde.

Een gewis teken dat de mens tegenwoordig niet weet hoe hij tot zijn doel kan geraken, kunnen we merken doordat er op aarde moeilijk een kunst of wetenschap te vinden is die meer verborgen is als deze. Daarbij hebben weinig mensen hiervan een afdoend onderscheidingsvermogen, en zij die het bezitten, vinden moeilijk iemand om deze kennis mee te delen. svgµ

Dit is voor mij de aanleiding geweest om tussen al die verscheidene boeken die van de volmaaktheid van dit leven spreken, nog dit klein boekje aan toe te voegen. Of wij wagen ons erop in deze algemene dwaling daarmee een doeltreffender middel (zowel voor ons als voor de anderen) aan te bieden om tot onze zalige bestemming te komen waar we allen toe geschapen zijn. We moeten daar allemaal samen naar streven omdat we ons lichaam en onze ziel in onze huidige tijd samen hebben ontvangen, wachtende op de dag waarop we verantwoording moeten afleggen over de mate dat we (weinig of veel) onze gelukkige bestemming zijn nabij gekomen, en met Hem verenigd zijn geweest. Want het is precies in de mate dat we dit betracht hebben, dat we eeuwig beloond of gestraft zullen worden.
Om dit alles verder te verduidelijken heb ik er niets beter op gevonden dan dit boekje te schrijven. Het handelt over de volmaaktheid van de ziel in dit leven en van haar terechte bestemming, wat we het Rijk van God in de zielen noemen. Het is onze Zaligmaker die ons in het evangelie uitdrukkelijk zegt: 'De komst van het Rijk Gods kan je niet waarnemen, je kan niet zeggen, ziet het is hier of daar, want zie, het Rijk Gods is binnen in u.'((Lc. 17, 20-21)) Deze woorden zijn heel duidelijk. Onder dat inwendig Rijk van de zielen verstaan de H. Thomas, Bonaventura en anderen, dat de ziel dat Rijk bekomt wanneer ze het laagste van de mens in oprechte schikking aan het opperste geheel onderworpen heeft, en het opperste van de mens aan God. Dan zal God in haar leven en regeren als in zijn Rijk. Als bevestiging daarvan, zien we dat de H. Cyrillus, Hieronimus en Augustinus de woorden van het Onze Vader: \"Uw Rijk kome\", begrijpen als het geestelijk Rijk van God in de zielen. De H. Augustinus had daarvan een bijzondere ondervinding zoals we kunnen merken uit zijn woorden die hij daarover uitsprak: 'O grote diepte, o zoete verborgenheid, o verborgenheid zonder verdriet, zonder bitterheid van boze gedachten, zonder verwarring van aanvallen, bekoringen en pijn.' Dit is de vreugde waarvan de Zaligmaker zegt: Gaat binnen in de blijdschap van uw Heer.
Wij hebben een paar redenen om de naam van het Rijk Gods te hanteren. Ten eerste omdat eenieder begeert dit te bekomen; wie zoekt er niet om Koning te zijn? Wie zou er niet graag tot de verste uithoeken van de wereld reizen, over zee en bergen, indien men hem daar een ingang zou kunnen aanwijzen in het Rijk Gods. Hoe zal dan iemand het onderricht verzuimen die men hem geeft om dat in hemzelf aan te wijzen. Waarlijk, in de mate dat men iemand, die met zware arbeid water ver van zijn huis ging halen, kan aantonen dat er binnen in zijn huis een fontein met hetzelfde [water] uitvloeit, zou die zijn arbeid dan niet sparen en genieten van het water dat hij binnenshuis heeft zonder het van elders te halen? Waar het Rijk van God is, daar is God. Hij is de fontein van alle goeds, schoonheid en volmaaktheid die de mensen met veel moeite buiten hunzelf zoeken. Ja, onder dat Rijk van God verstaan we niets anders dan een volmaakte vereniging van de ziel met God. Vandaar dat als ze horen dat het Rijk Gods in hen is, behoren ze allen samen aangespoord te zijn om dit te zoeken.
Een tweede rede bestaat erin dat de term "het Rijk Gods" aan iedereen de natuur van de oprechte volmaaktheid het best duidelijk maakt. Want eenieder weet dat waar het Rijk van God is, er geen enkele zonde, gebrek, kwade lust of begeerte kan zijn, geen onvrede of verwarring, geen vervalsing, onstandvastigheid of kwelling. Maar dat door een dood van alle menselijke zwakheden, de mens in zich een verloochening en verwijdering moet hebben, niet alleen tot de zonde, maar ook tot alle geschapen affecties waar God de oorzaak niet van is. In plaats daarvan moet die alle deugd en volmaaktheid, ja een engelachtige zuiverheid bezitten. Dat alles in volkomen rust en vrede in God, die door geen enkele pijn, lijden of enige kwelling verstoord kan worden. Zo iemand hoort waarachtig in eenheid met God te zijn, die haar uiterste volmaaktheid en doel van haar leven is. Zo ook ging het degene in wie God zich het eerst gesteld (geschapen, geaard) heeft. Dit vereist redelijkerwijs de uiterste volmaaktheid van de mensen in dit leven, waarin die namelijk volledig hoort te kunnen rusten en daar ten allen tijde toe te geraken. Om zijn zwakheid moet hij daar echter dikwijls van gescheiden zijn. In dit leven, dat voor de mens maar een weg is tot het komende, kan hij niet geraken tot een standvastige en volkomen rust, noch tot een volle berusting in God. Toch is het mogelijk om tot een zekere vereniging met God te komen in dit leven. Daardoor kan hij een [zekere] rust en genoegen vinden in God, die hem op dusdanig naar de roeping van het leven voldoet. Hij behoort dit dus na te streven, en deze vereniging moet van die aard zijn, dat ze de eeuwige zaligheid zo nabij komt als het mogelijk is. Zoals het hoort, zal die [vereniging] voornamelijk onbemiddeld zijn. Hoewel duister en in het geloof, zal die een waarachtig levensloon zijn in een volkomen klaarheid. Over dergelijke vereniging met God spreken verscheidene leraars wiens woorden wij om kort te zijn niet zullen citeren, in de overtuiging dat de goedwillige lezer aan deze waarheid niet zal twijfelen. We willen enkel spreken over deze uiterste volmaaktheid. Daarover hebben we ons voorgenomen te spreken onder de naam van het Rijk Gods. We willen aantonen wat vereist is om daartoe te komen, en hoe hij dat dan ook altijd behouden kan. Want daartoe blijkt het dat de mens in dit leven komen kan.

Wie zou er niet graag tot de verste uithoeken van de wereld reizen, over zee en bergen, indien men hem daar een ingang zou kun- nen aanwijzen in het Rijk Gods. Hoe zal dan iemand het onderricht verzuimen die men hem geeft om dat in hemzelf aan te wijzen. svgµ

Over dit Rijk Gods zullen we hier dus spreken. We zullen aantonen hoe de ziel God zonder bemiddeling in haar zal vinden, en Hem in alle plaatsen en werkzaamheden, pijnen en kwellingen kan behouden. En om ons beter te laten verstaan, zullen wij dit niet met grote woorden en vernuftige redeneringen, maar met heldere gelijkenissen en gewone woorden aanbrengen. We oordelen meer te bereiken bij de eenvoudige, nederige en afgestorven mensen dan bij de snuggere eigenzinnige mensen, zoals Christus die zijn Vader dankt omdat Hij dit verborgen had aan de wijzen en de verstandigen, en het had geopenbaard aan kleinen (Lc. 10, 21). Ook om verborgen dingen in het Evangelie beter verstaanbaar te maken, gebruikte Hij heel dikwijls gelijkenissen.
De volgorde die we zullen hanteren is deze: we zullen eerst spreken over de grote onwetendheid, en van de menselijke botheid in het zoeken naar haar doel (dat we zeggen het Rijk van God te zijn), en wat wij daaronder verstaan (en hoezeer we van de rechte weg die daartoe leidt zijn afgeweken). Vervolgens zullen wij met algemene gelijkenissen aantonen hoe zij zich moeten gedragen om dat te vinden. Daarna zullen we in het bijzonder uitleggen wat er in de ziel nodig is opdat ze een Rijk van God kan worden. Daarin zullen we aanleren hoe ze zich daarbij door God zal laten leiden opdat ze een Rijk van God wordt, hoe ze daar standvastig in zal volharden, en dit ook doorheen dorheid, lichamelijke pijnen en kwellingen, en tot slot doorheen uitwendige verdeeldheid en beslommeringen.

In dit eerste hoofdstuk dat we in deze editie hebben gelezen worden we met eenvoudige bewoording geconfronteerd met de verwonderlijke realiteit dat we als mensen heel vervreemd zijn van het doel en de bestemming van ons leven. Wat thevens een grote frustratie is omdat we als mensen op het spirituele vlak - onze relatie namelijk met God - o zo blind en kortzichtig zijn, en ja, veelal zelfs gevoelloos. Onze spirituele auteur, Johannes Baptista van 's Hertogenbosch, heeft zijn boek "Het Rijk van God in de zielen" geschreven om hieraan te verhelpen.

De volgende keer zullen we het vervolg van het werk van Johannes Evangelista van 's Hertogenbosch ter hand nemen. Hij was een Capucijn uit de 16e-17e eeuw, guardiaan van een klooster in Mechelen. Hij doceerde thevens aan de Leuvense Universiteit. Hij heeft op het einde van zijn leven in Tervuren gewoond. Hij stierf bij het verzorgen van pestlijders.

In sommige kringen wordt hij de Sint-Jan-van-het-Kruis van de Nederlanden genoemd.

Beste mensen, u luisterde naar het programma Binnenskamers, waar we deze keer verder hebben gelezen uit het werk van Johannes Evangelista van 's Hertogenbosch, een bijzonder auteur vanuit de Christelijke Spirituele Literatuur.

Hopelijk hebben deze woorden over "Het Rijk van God in onze zielen" jullie hart kunnen raken, en mogen we jullie volgende keer weer rekenen onder onze trouwe toehoorders. Tot de volgende keer.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.