De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Jan van Ruusbroec: Bijzondere teksten en begrippen

Jan van Ruusbroec (1293-1381): Bijzondere teksten en begrippen

Een hulp om de mystieke teksten beter te begrijpen - Aflevering 2

Drieënveertigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen.
Op de pagina van je keuze vind je na een korte omschrijving onderaan op die pagina
de mogelijkheid om deze bijdrage via een podcast te herbeluisteren.


Programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.

Welkom beste luisteraars. Vorige keer hebben we sterke teksten van Ruusbroec de wonderbare ter hand genomen. Hopelijk is dat niet te moeilijk geweest om te volgen voor de meesten onder jullie. Wellicht is er hier en daar toch wel iets van die woordenvloed in goede aarde terecht gekomen. Met die teksten hebben we wel heel diepe dingen aangeraakt. Een dieper doordringen in de specifieke woordenschat die Ruusbroec gebruikt vraagt wel een grotere toeleg. Toch wordt het allemaal heel evident als we er in thuiskomen. We zien hierdoor stilaan klaarder in het wondere leven van de spirituele mens, en in zijn/of/haar levensweg.

In deze uitzending zullen we verder lezen uit Die Gheestelike Brulocht van Jan van Ruusbroec. Er valt uiteraard heel veel te zeggen over de teksten die we lezen, maar toch willen we voorrang geven aan de teksten van de auteur zelf, en onze commentaar daar heel dicht bij laten aansluiten. Het is zoals jullie wel merken geen eenvoudige zaak om over het inwendig leven te spreken. Een leven dat verborgen is voor de uitwendige materialistische kant van het leven vraagt meer toeleg en woorden dan we wel denken om te helpen aanvoelen waar het precies over gaat.

In de komende edities beloofden we dat we opnieuw enkele teksten van de Zalige Jan van Ruusbroec terhand zouden nemen. Teksten die ons moeten helpen om dieper door te dringen in specifieke woordenschat die Ruusbroec gebruikt, en daardoor een beter idee te krijgen van zijn denken rond de spirituele mens, en diens levensweg in deze wereld. We gaan deze keer verder met een aantal kernteksten ter hand te nemen van onze wonderbare mystieke auteur. Hij spreekt ons over Gods verhevenheid en over zijn grondeloze natuur, over hoe de eenheid van het goddelijk Wezen een eeuwige aantrekkingskracht bezit, en eveneens over onze overwezenlijke zaligheid.

We hernemen nu een tekstje van de vorige editie, waarin de de Zalige Jan van Ruusbroec het heeft over de derde manier, waarop de Heer komt, namelijk inwendig komt Hij dan bij ons. We horen het eerst in het Middelnederlands, en laten het onmiddelijk daarna horen in het hedendaags Nederlands:

Die derde maniere der inwindigher toecomst ons Heeren, dat es een 30 inwindich rueren ochte gherinen IN EENICHEIT DES GHEESTS, daer die overste crachte der zielen in zijn ende ute vloyen, ende wederkeeren ende altoes eenich in bliven overmids bant van minnen ende eenicheit des gheests van natueren.
De derde manier, waarop de Heer inwendig komt, is ten slotte een innig aanroeren of ’gerinen’ in de eenheid van de geest, waar de drie hogere vermogens van de ziel (wezenlijk) inzijn en waar ze (naar hun werking) uitvloeien, en waarin zij altoos weder invloeien en (wezenlijk)(9) verenigd inblijven krachtens de band der minne en de natuurlijke eenheid van de geest.

In de vorige editie eindigden we met een belangrijk besluit, namelijk dat God zonder middel schouwen in zijn goddelijk Licht (dat wil zeggen zonder enige bemiddeling van wat dan ook) een zuiverheid van de mens vraagt in al zijn facetten. Uitwendig en inwendig mag er geen enkele hinder bestaan. Zelfs onze eigen werken en deugdenbeoefening mogen geen obstakel gaan vormen om God te kunnen schouwen in zijn goddelijk Licht.

Nu eist Christus bij elke komst een bijzonder uitgaan van onzentwege dank zij een levenswijze die beantwoordt aan ieder van zijn komsten. Daarom spreekt Hij geestelijk in ons hart bij elke komst: "Gaat uit, oefen u in een leven, dat afgestemd is op de bijzondere stuwing van mijn genade en mijn gaven". svgµ

Nu gaan we een stukje lezen waarin Ruusbroec handelt over de goddelijke onpeilbaarheid, omdat we gaan zien zien dat daarin de gezuiverde mens met verklaarde ogen kan genieten van die grondeloosheid van God. We zullen die tekst eveneens iets verder in deze uitzending in het Middelnederlands laten horen om de prachtige literaire klanken ervan te laten weerklinken. Maar laten we die nu al eens horen klinken in een hedendaags Nederlandse vertaling:

(Moereels.5 p.225) Daartoe moet hij de verklaarde ogen van zijn verlichte rede opheffen naar (I 181) de verstandelijke waarheid, om op schepsellijke wijze(48) Gods verheven natuur en de grondeloze eigenschappen in God te over(Moereels.5 p.227)wegen en te beschouwen. Want bij de grondeloze natuur behoren grondeloze deugden en werken. Hij moet de verheven natuur der Godheid beschouwen als een loutere eenvuldigheid, een ontoegankelijke hoogte en een afgrondelijke diepte, een onomvaambare breedte en een eindeloze lengte, een duistere stilheid en een uitgestrekte woestijn, aller heiligen rust in de eenheid(49), een gemeenschappelijk voorwerp van genieten voor Zichzelf en voor alle heiligen in eeuwigheid.

Dit stukje vind je in het vijfde deel van Pater Lodewijk Moereels op pagina 225 en 227 of in het Middelnederlands in de uitgave van Ruusbroecs werken Deel I, vanaf pagina 181.

De schepselijke wijze waarop we met de verkaarde ogen van onze verlichte rede moeten opheffen naar de verstandelijke waarheid, gaat zover als dat het geschapen licht reiken kan met behulp van onze geloofskennis. We zouden kunnen vermoeden dat dit "op schepselijke wijze" niet ver gaat, maar dank zij "de verklaarde ogen van zijn verlichte rede" stelt het ons toch in staat Gods verheven en grondeloze natuur te kunnen ervaren en beschouwen.

Wat de uitdrukking een loutere eenvuldigheid betreft: nu zouden we het woordje eenvuldigheid vertalen met het woordje eenvoud, maar het handelt in het Middelnederlands over het "één zijn in wezen" van God. Eveneens is er sprake van de "oprechtheid" en "zuiverheid" als het over personen gaat binnen de Heilige Drieëenheid. De verheven natuur van de Godheid zullen we dus beschouwen als loutere oprechtheid en zuiverheid, als eenheid in wezen, of gewoon als loutere eenvuldigheid. Maar die eenvoud overtreft toch alle dimenties en begrensdheid die wij kennen: ze is ontoegankelijk hoog en afgrondelijk diep, onomvatbaar breed en eindeloos lang, ... maar toch betekent die eenheid (van God zelf, en in zekere zin ook met God) rust voor alle heiligen, en een gemeenschappelijk voorwerp van genieten.

We springen nu een heel stuk verder in het werk van de Gheestelike Brulocht, en gaan kijken naar de aantrekkelijkheid van de Goddelijke eenheid en van de eeuwige liefdesdynamiek. Luisteren we naar een eerste paragraafje over dat onderwerp:

(Moereels.5 p.301) En omdat hij gelijkvormigheid bezit en boven alle gaven God eenvuldig zoekt en mint, neemt hij geen genoegen met deze gelijkvormigheid en die geschapen klaarheid. Omdat hij zowel natuurlijk als bovennatuurlijk een grondneigen bezit naar een grondeloos wezen, waaruit hij gevloten is, en de eenheid van het goddelijk Wezen een eeuwige aantrekkingskracht bezit, die alle gelijkvormigheid in haar eenheid trekt, daarom zinkt de geest weg in een genieten en vervliet in God als in zijn eeuwige Rust.

Dit stukje vind je in het vijfde deel van Pater Lodewijk Moereels op pagina 301 of in het Middelnederlands in de uitgave van Ruusbroecs werken Deel I, op pagina 216.

Omdat we op God gelijken (naar zijn beeld en gelijkenis zijn geschapen) en boven alles wat God ons geeft, in alle eenvoud (zonder verdeeld hart) God zoeken en beminnen, nemen we als Godzoekende mensen geen genoegen met die gelijkvormigheid, maar worden we getrokken naar de volle eenheid met God. Die aantrekking zit in ons als een grondneiging die zowel natuurlijk als bovennatuurlijk in ons werkzaam is.

Een hele lange theologische discussie die nog niet helemaal is geluwd, over de vraag of onze roeping nu van nature in ons mensen aanwezig is, of door het geloof op een (van de natuur gescheiden) bovennatuurlijke roeping stoelt, gaat Ruusbroec hier in een adem samenbrengen. De roeping van de mens om met God verbonden te zijn is reeds van nature als een grondneiging in ons hart gebakken, maar ze komt verder tot ontplooing en tot perfectie door Gods genadehandelen in een bovennatuurlijke grondneiging. Wij zijn uit God voortgekomen, uit Hem zijn we gevloeid als de vloed van de zee. Vandaar dat we ook die aantrekking bezitten om in Hem terug te vloeien zoals we zien bij ebbe en vloed, maar ook bij elke golfslag aan het strand. Het is die eeuwige aantrekkingskracht die in ons streeft naar die eenheid met God, over alle gelijkvormigheid en geschapen klaarheid heen.

Het beeld van ebbe en vloed komt heel dikwijls voor in de literatuur van Ruusbroec. Het uitvloeien van Gods liefde en het terugvloeien van die liefde nadat ze bij ons haar werk heeft verricht, en vruchten heeft voortgebracht. Als gevolg hiervan kan onze geest genieten bij dat terugvloeien in God als in een eeuwige Rust. Het is een beweging die we eigenlijk bij elke ademhaling kunnen ervaren als we het diep overwegen. Bij het inademen, ontvangen we Gods levensadem, en als we uitademen bevelen we ons toe aan Hem in volle overgave en uit dank voor dat leven dat we uit zijn hand ontvangen. Dat vertrouwen en die overgave aan Gods voozienigheid geeft een diepe rust.

Daartoe moet hij de verklaarde ogen van zijn verlichte rede opheffen naar de verstandelijke waarheid, om op schepsellijke wijze Gods verheven natuur en de grondeloze eigenschappen in God te over)wegen en te beschouwen. Want bij de grondeloze natuur behoren grondeloze deugden en werken. svgµ

We luisteren nu nog even naar de tekst die we hier hebben besproken, eerst in het Middelnederlands en vervolgens in de vertaling van Pater Lodewijk Moereels:

Ende hi sal sine verclaerde oghen op-heffen in (I 181) verstandigher waerheit met verlichter redenen, ende merken ende aensien, creatuerlijcker wijs, die hoghe natuere Gods ende die grondelose eyghenscape die in Gode sijn. Want eere grondeloser natueren behoren grondelose duechde ende werken. 5 Die hoghe natuere der Godheit wert ghemerket ende aengesien hoe si es Simpelheyt ende Eenvoldicheit, ontoegancleke Hoochde ende afgrondighe Diepheit ; ombegripelijcke Breyde ende eewighe Lancheit ; eene duystere Stille ende eene welde Woestine ; alre heilighen 10 Raste in eewicheit, een ghemeyne Ghebruken sijns selfs ende alre heylighen in eewicheit.
(Moereels.5 p.225) Daartoe moet hij de verklaarde ogen van zijn verlichte rede opheffen naar (I 181) de verstandelijke waarheid, om op schepsellijke wijze(48) Gods verheven natuur en de grondeloze eigenschappen in God te over(Moereels.5 p.227)wegen en te beschouwen. Want bij de grondeloze natuur behoren grondeloze deugden en werken. Hij moet de verheven natuur der Godheid beschouwen als een loutere eenvuldigheid, een ontoegankelijke hoogte en een afgrondelijke diepte, een onomvaambare breedte en een eindeloze lengte, een duistere stilheid en een uitgestrekte woestijn, aller heiligen rust in de eenheid(49), een gemeenschappelijk voorwerp van genieten voor Zichzelf en voor alle heiligen in eeuwigheid.

In het volgende stukje krijgen we een dieper uitspitten van die beweging te horen van ebbe en vloed, of m.a.w. van die ademhaling die we met Gods levensadem ontvangen en teruggeven.

(Moereels.5 p.235) Let nu wel op. De mens moet uitgaan en God beschouwen in zijn heerlijkheid met al zijn heiligen, en hij moet aanzien het rijke, milde uitvloeien van God met glorie en met Zichzelf en met onbegrijpelijke weelde in alle heiligen tot aller geesten lust en vreugde; alsook hoe zij met zichzelf en met al wat zij ontvangen en volbracht mochten hebben, in diezelfde rijke Eenheid, waaruit alle weelde voortkomt, terugvloeien. Dit uitvloeien van God eist een ononderbroken wedervloeien; want God is een vloeiende, ebbende zee, die zonder ophouden in al zijn beminden uitvloeit naar ieders nood en waardigheid, en die steeds allen, die in de hemel en op aarde begiftigd zijn, doet terugebben met al wat zij hebben en vermogen. En van sommigen eist Hij meer dan zij volbrengen kunnen; want Hij toont Zich bovenmate rijk en mild en grondeloos goed, en bij dit tonen zelf eist Hij minne en eer naar zijn waardigheid terug. God immers wil door ons overeenkomstig zijn edelheid bemind worden, maar hierin schieten alle geesten te kort, en daardoor komt het, dat hun minne zonder wijze wordt en zonder mate, omdat zij niet weten hoe dit te doen of wat daartoe aan te vangen, daar aller geesten minne begrensd is. En zo moet minne altoos van het begin af herbeginnen, opdat God naar zijn eis en naar hun begeerte zou bemind worden. Daarom ook komen alle geesten voortdurend bijeen en vormen één brandende vlam van minne om toch maar de opgave tot voltooiing te brengen : dat God bemind worde naar zijn edelheid. Wel toont rede klaar, dat dit voor schepse(Moereels.5 p.237)len onmogelijk is, maar minne wil immer minne volvoeren, of versmelten en verbranden en te niet gaan in haar falen.

Dit stukje vind je in het vijfde deel van Pater Lodewijk Moereels op pagina 235 of in het Middelnederlands in de uitgave van Ruusbroecs werken Deel I, op pagina 185.

Alle geesten schieten tekort in het beantwoorden van de liefde van God! Hij wil immers bemind worden overeenkomstig zijn edelheid. Het is hier dan dat de minne van dezen die proberen te beantwoorden aan Gods wens en dat tekort zeer sterk aanvoelen, in feite zonder wijze wordt en zonder mate. In het Middelnederlands staat er: "ende aldus wert de minne sonder wise ende zonder maniere". Zonder wijze van handelen of zonder manier van doen zouden we nu eerder kunnen zeggen.

In de 27e editie van "Mystieke Lectuur" hebben we voor de uitdrukking "sonder wise" of "wiseloos", verwezen naar het "sine modo" van Sint Bernardus in zijn befaamd traktaat: De diligendo Deo: "De oorzaak waarvoor God bemind moet worden is God zelf ! en wat de wijze betreft (de modus): hem beminnen zonder wijze (sine modo)." Men heeft deze sine modo vaak vertaald als "zonder maat", wat op zich niet verkeerd is, maar deze afwezigheid van maat is vooreerst een afwezigheid van wijze. De ziel zinkt niet weg in een mentale mistbank, maar vordert integendeel voortaan in het geloof, en dit wel enkel naar het goede believen van God. Oefeningen zonder wijzen (sine modo), is een eenvoudige liefde zonder grond, of ook nog het leven boven rede. God, en onze relatie met Hem gaat ons verstand dus te boven, maar dat mag ons niet verlammen. Van sommigen eist Hij meer dan zij volbrengen kunnen schrijft Ruusbroec, vandaar dat dan het bovennatuurlijke hierbij zijn aandeel zal moeten hebben. God komt ons met andere woorden tegemoet met zijn genade om aan deze hoge eis te kunnen beantwoorden. Toch blijft de mens dan zeer degelijk bewust dat hijzelf hierin tekort schiet, en dat het allemaal een gratische gave is, of genade die van God komt en ons in staat stelt Hem op onze beurt te beminnen overeenkomstig zijn edelheid.

Een ander aspect van dit tekort schieten van ons antwoord aan God, komt hier eveneens aan bod: Alle geesten (komen) voortdurend bijeen en vormen één brandende vlam van minne om toch maar de opgave tot voltooiing te brengen, om God naar zijn edelheid te beminnen. Dat de rede hier niet bij kan en dit als onmogelijk bestempelt, sluit niet uit dat de minne de minne wil volvoeren. Eindeloze liefde kunnen we niet geven, maar wel alles wat we kunnen en hebben, tot het uiterste.

En zo moet minne altoos van het begin af herbeginnen, opdat God naar zijn eis en naar hun begeerte zou bemind worden. Daarom ook komen alle geesten voort- durend bijeen en vormen één brandende vlam van minne om toch maar de opgave tot voltooiing te brengen : dat God bemind worde naar zijn edelheid. svgµ

We luisteren nu nog even naar een stukje van de tekst die we zonet hebben besproken, eerst in het Middelnederlands en vervolgens in de vertaling van Pater Lodewijk Moereels:

(I, 185) Dit vloeyen Gods eyschet altoes een wedervloeyen ; want God 10 es eene vloeyende ebbende zee die zonder onderlaet vloeyt in alle sine gheminde, na elcs behoeven ende weerde. Ende Hi es weder-ebbende alle die ghegavet sijn in hemel ende in eerde met al dat si hebben ende vermoghen. Ende selcken eyschet Hi meer daan si gheleysten connen. Want Hi toent Hem soe 15 rijcke ende soe milde, ende soe grondeloes goet, ende in desen toene eyschet hi minne ende eere na sijn weerde.
Dit uitvloeien van God eist een ononderbroken wedervloeien; want God is een vloeiende, ebbende zee, die zonder ophouden in al zijn beminden uitvloeit naar ieders nood en waardigheid, en die steeds allen, die in de hemel en op aarde begiftigd zijn, doet terugebben met al wat zij hebben en vermogen. En van sommigen eist Hij meer dan zij volbrengen kunnen; want Hij toont Zich bovenmate rijk en mild en grondeloos goed, en bij dit tonen zelf eist Hij minne en eer naar zijn waardigheid terug.

We nemen vervolgens een tekstje ter hand van een ander werk van Ruusbroec. Dat Boecsken der Verclaringhe namelijk, dat hij schreef toen hij te weten is gekomen dat zijn eerste werk Dat Rijcke der Ghelieven werd gecopieerd en doorgegeven. Gezien hij nooit de bedoeling had om dit werk te laten uitgeven, maar het uiteindelijk toch gecopieerd werd en doorgegeven, zat hij met een probleem. Hij besefte maar al te goed dat niet alleen de gewone mensen er echt niet bij konden om te begrijpen "hoeveel zoetheid die mensen voelen die Gods geest mogen smaken", maar dat zijn leer blijkbaar zelfs voor de klerus van zijn tijd niet zo evident was.

Een kleine anekdote hierrond die in een van de vorige edities reeds werd aangehaald wil ik nu toch even hernemen. De Kartuizers van Herne hadden Ruusbroec uitgenodigd omdat ze zijn eerste werk "Het rijcke der gehlieven" in handen hadden gekregen, en ze toch wel bij vele passages heel veel vragen hadden. Ruusbroec zelf was verwonderd dat zij dit boek in hun bezit hadden. Het was inderdaad heimelijk aan de Kartuizers doorgespeeld door een priester die Ruusbroecs notarius of secretaris was geweest. Toen Ruusbroec zei dat hij de bekendmaking en verspreiding ervan betreurde, wilden de Kartuizers hem hun tekst teruggeven. Maar Ruusbroec aanvaardde dit niet, en beloofde een ander boek te schijven om de moeilijke teksten te verklaren, en om zijn mening te verduidelijken. Dit gebeurde in dit werkje: het "Boecsken der verclaringhe".

Ook vandaag blijft deze literatuur van Ruusbroec veel mensen aanspreken. Zijn kennis blijft velen verbazen omdat er zoveel wijsheid in vervat zit die niet zo maar toegankelijk is voor ons verstand. Eveneens komt zijn werk ons misschien nog veel minder makkelijk over dan dat dit het geval was voor zijn tijdsgenoten, gezien een hele tijds- en cultuurskloof bestaat tussen Ruusbroec en ons.

in de vorige stukjes die we hebben besproken, raakten we in het bijzonder de genade van God aan. Nu gaan we een stukje verder doordringen in die realiteit met de hulp van het "Boecsken der verclaringhe". Luister maar:

(Moereels.7 p.129) Daarom moet de mens langs dit lichamelijk gevoelen bijwijlen overstijgen tot een geestelijk gevoelen(19), dat redelijk is; en langs dit geestelijk gevoelen overstijgen in een goddelijk gevoelen, dat boven rede is : en langs dit goddelijk gevoelen zichzelf ontzinken in een onbeweeglijk zalig gevoelen. Dàt gevoelen is onze overwezenlijke zaligheid, die een genieten is van God en al zijn gelieven. Deze zaligheid is de duistere Stilheid, die altijd ledig staat. Zij is Gode wezenlijk en voor alle schepselen boven- of overwezenlijk(20).

Dit stukje vind je in het zevende deel van Pater Lodewijk Moereels op pagina 129 of in het Middelnederlands in de uitgave van Ruusbroecs werken Deel III, op pagina 288.

Ruusbroec spreekt van een lichamelijk, een geestelijk gevoelen en een goddelijk gevoelen. Het geestelijk gevoelen is redelijk, maar het goddelijke gevoelen is boven rede. Dat gevoel van zichzelf te ontzinken is een onbeweeglijk zalig gevoel, en een duistere stilheid die altijd ledig staat. Hij probeert met heel wat woorden ons te doen beseffen wat dat goddelijk gevoelen eigenlijk is waarover hij praat, beseffende dat zijn woorden nooit de volledige realiteit ervan kunnen dekken.

Deze zaligheid die een genieten is van God en van al zijn geliefden behoort God wezenlijk toe, maar is voor ons een boven- of overwezenlijke zaligheid.

Ruusbroec is de eerste in onze Noordelijke streken om deze terminologie van over- of bovenwezenlijk (overweselijc) te begruiken. Hij bedoelt hiermee eenvoudigweg een beschrijving van een ervaring of van een zielstoestand die boven het wezen van de mens uitstijgt. Maar heel snel zal deze terminologie jammer genoeg veel mensen in verwarring brengen. Vooral door Hendrik Herp, die een van de eerste grote verspreiders is van de literatuur van Ruusbroec. Hendrik zal deze terminologie in zijn eigen werken eveneens gaan gebruiken in de zin van "wezenlijke" en "overwezenlijke eenheid". Daarmee gebruikt hij die veeleer als technische termen om een bepaalde graad of mystieke staat uit te drukken. Daarbij zal men deze termen later (vooral in de latijnse en andere vertalingen) verdacht en gevaarlijk vinden, en zelfs verbieden.

Maar als gewaarschuwd mens moeten we deze termen geenszins filosofisch of thomistisch gaan begrijpen, maar als een zoektocht naar woorden om beter te begrijpen wat we kunnen ervaren van God, en in welke mate die ervaring ons eigen is (vanuit onze menselijke natuur) of ons (bovenop onze menselijke natuur) gegeven wordt.

Daarom moet de mens langs dit lichamelijk gevoelen bijwijlen overstijgen tot een geestelijk gevoelen, dat redelijk is; en langs dit geestelijk gevoelen overstijgen in een goddelijk gevoelen, dat boven rede is : en langs dit goddelijk gevoelen zichzelf ontzinken in een onbeweeglijk zalig gevoelen. Dàt gevoelen is onze overwezenlijke zaligheid, ... svgµ

Laten we verder luisteren wat Ruusbroec een beetje verder over deze innige eenheid en verbondenheid met God te vertellen heeft:

(Moereels.7 p.137) En daarom voelt het schepsel in zijn innige beschouwing onderscheid tussen zich en God. En al is die ening zonder middel, de menigvuldige werken, die God verricht in de hemel en op aarde, blijven voor de geest verborgen. Want, al geeft Hij Zich zoals Hij is, met onderscheidenheid, Hij geeft Zich in het wezen der ziel, waar de vermogens der ziel verenkelvoudigd zijn(32) en de overvorming van God eenvuldigerwijs ondergaan: daar is het al vol en overvloedig, want de geest gevoelt zich als één waarheid en één rijkdom en één eenheid met God. En toch bestaat daar nog een wezenlijk voorwaarts–neigen. En dat is een wezenlijk(33) onderscheid tussen het wezen der ziel en het Wezen van God. En dat is het verhevenste onderscheid dat men kan beseffen.

Ruusbroec is zich zeer goed bewust van de serieuze vragen die gesteld worden en over de kritiek die sommige mensen uiten i.v.m. de eenheid of ening met God. Gezien God schepper is en de mens een schepsel, is er een enorm verschil tussen God en de mens. Een eenheid kan dus niet bestaan als men dit verschil als een onoverbrugbare kloof aanziet vanuit ons perspectief. Het is over dit onderwerp trouwens dat Meester Eckhart zich eveneens heeft moeten verantwoorden omdat hij het verschil tussen beiden niet of onvoldoende belicht heeft. Maar in deze tekst gaat Ruusbroec wel heel duidelijk het onderscheid onderlijnen dat er bestaat, en dat we eveneens kunnen merken in onze innige beschouwing.

Vervolgens wordt de ening zonder middel aangehaald. Zonder middel betekent dat het om een rechtstreekse ening gaat, waar geen scherm, bemiddeling of bemiddelaar tussen staat. En toch is die ening zonder middel een ening met onderscheidenheid. In deze enorme eenheid blijven de menigvuldige werken die God verricht voor de geest van de mens verborgen. Ook daar is dus een onderscheid tussen God en het schepsel merkbaar. De geest gevoelt zich als één waarheid en één rijkdom en één eenheid met God, en toch is er een wezenlijk onderscheid tussen het wezen van de ziel en het Wezen van God...

Na even een voorproefje te geven in het Middelnederlands van een stukje dat we straks in zijn iets ruimere context gaan lezen in het Hedendaags Nederlands, zullen we stilstaan bij de uitleg van Ruusbroec en waanin hij zal handelen over de eenheid zonder onderscheid. We luisteren eerst naar dat stukje in het Middelnederlands, met onmiddellijk daarna dezelfde tekst in het hedendaags Nederlands.

Siet, daer es 5 de Salicheit alsoe eenvuldich ende alsoe wiseloes, dat daer in vergheet al weselijc staren, neyghen ende onderscheet der creatueren. Want alle verhavene gheeste versmelten ende vernieuten, overmids ghebruken, in Gods wesen, dat alre wesen Overwesen is. Daer ontvallen si hem-selven in 10 eene verlorenheit, ende in onwetene sonder grond. Daer es alle claerheit wederboecht in demsterheit, daer de drie Persone wiken der weselijcker Eenicheit, ende sonder onderscheet ghebruken weselijcker Salicheit.
Zie dààr is de zaligheid zo eenvuldig en wijzeloos, dat daarin alle wezenlijk staren, neigen en onderscheid der schepselen verdwijnt(36). Want alle verheven geesten versmelten en gaan te niet(37), door het genieten, in Gods Wezen, dat aller wezens Overwezen is : daar ontvallen zij aan zichzelf in een verlorenheid en in een niet–weten zonder grond; daar is alle klaarheid omgebogen tot duisternis, waar de drie Personen wijken voor de wezenlijke Eenheid, en, zonder onderscheid, wezenlijke zaligheid genieten.

Want alle verheven geesten versmelten en gaan te niet, door het genieten, in Gods Wezen, dat aller wezens Overwezen is : daar ontvallen zij aan zichzelf in een verlorenheid en in een niet–weten zonder grond; ... Deze zaligheid is God alleen wezenlijk, en voor alle geesten over– of bovenwezenlijk... svgµ

Deze tekst laten we nu nog eens dieper tot ons doordringen, maar dan met wat meer context waarbinnen Ruusbroec dat onderwerp kadert:

(Moereels.7 p.139) En hierna volgt de eenheid zonder onderscheid of de eenheid zonder differentie.
(Moereels.7 p.139) En hierdoor hebben de verlichte mensen in zich bevonden een wezenlijk instaren boven de rede en zonder de rede, en een genietend neigen dat alle wijzen(35) en alle wezens voorbijgaat en zichzelf laat verzinken in een wijzeloze afgrond van grondeloze zaligheid, waar de Drieheid der goddelijke Personen hun natuur ervaren in wezenlijke Eenheid. Zie dààr is de zaligheid zo eenvuldig en wijzeloos, dat daarin alle wezenlijk staren, neigen en onderscheid der schepselen verdwijnt(36). Want alle verheven geesten versmelten en gaan te niet(37), door het genieten, in Gods Wezen, dat aller wezens Overwezen is : daar ontvallen zij aan zichzelf in een verlorenheid en in een niet–weten zonder grond; daar is alle klaarheid omgebogen tot duisternis, waar de drie Personen wijken voor de wezenlijke Eenheid, en, zonder onderscheid, wezenlijke zaligheid genieten. Deze zaligheid is God alleen wezenlijk, en voor alle geesten over– of bovenwezenlijk...

Dat de zaligheid zo eenvuldig en wijzeloos (is), dat daarin alle wezenlijk staren, neigen en onderscheid der schepselen verdwijnt, wil niet zeggen dat de onderscheiden genietende subjecten zouden ophouden te bestaan in hun onderscheidenheid. Het is veeleer omdat de genietende ervaring ongedeeld wordt. Luisteren we nog even verder:

(Moereels.7 p.141) Want daar(40) zijn al de verheven geesten in hun Overwezen één genieten en één zaligheid met God zonder onderscheid, en daar is de zaligheid zo enkelvoudig, dat daar nooit onderscheid kan komen.

Dit alles vinden we in het zevende deel van Pater Lodewijk Moereels op pagina 137 en volgende, of in het Middelnederlands in de uitgave van Ruusbroecs werken Deel III, op pagina 293 en volgende.

Enige bladzijden verder, bijna aan het einde van Dat Boecsken der Verclaringhe, krijgen we nog een volgend afsluitend stukje tekst over dit onderwerp dat we toch willen laten horen:

(Moereels.7 p.145) Want in het Overwezen eindigen al onze wegen. Willen wij met God de hoge wegen der Minne gaan, dan zullen wij met Hem rusten, eeuwig, zonder einde. En aldus zullen wij eeuwig (Moereels.7 p.147) naar God toegaan, en in God binnengaan, en in Hem rusten(47).

Dit stukje vind je terug in het zevende deel van Pater Lodewijk Moereels op pagina 145 of in het Middelnederlands in de uitgave van Ruusbroecs werken Deel III, op pagina 297.

Want in het Overwezen eindigen al onze wegen. De hoge wegen der Minne zullen ons de eeuwige rust met Hem laten binnengaan! Wat een mooie noot om deze editie van Mystieke Lectuur mee te eindigen.

Ziezo, we hebben deze keer weer diepe en belangrijke teksten aangepakt. Hopelijk hebben ze onze harten aangeraakt. Een dieper doordringen in de specifieke woordenschat die Ruusbroec gebruikt vraagt een grotere toeleg. Toch wordt het heel evident als we er inkomen.

Vandaag hebben we naast een stukje uit Die Gheestelike Brulocht van Jan van Ruusbroec gelezen, samen eveneens met een hele brok uit Dat Boecsken der Verclaringhe. Er valt uiteraard nog heel veel over deze onderwerpen en belangrijke woordenschat van Ruusbroec te zeggen. Die teksten staan namelijk bol van betekenis en diepgang. Toch willen we voorrang geven aan de teksten van de auteur zelf, en onze commentaar heel dicht bij die tekst laten aansluiten. We hebben vandaag wederom enkele zeer fundamentele aspecten van zijn leer aangeraakt. Het is zoals jullie wel hebben gemerkt geen eenvoudige zaak om over het inwendig leven te spreken. Een leven dat verborgen is voor de uitwendige materialistische kant van het leven vraagt meer toeleg en woorden om te helpen aanvoelen waar het over gaat, maar het vraagt vooral naar het zelf te beleven. Daarom ook bezitten we diep in ons (zoals we het in het begin van deze uitzending hoorden: zowel een natuurlijk als bovennatuurlijk grondneigen naar een grondeloos wezen, waaruit we gevloten zijn, en de eenheid van het goddelijk Wezen bezit een eeuwige aantrekkingskracht, die alle gelijkvormigheid in haar eenheid trekt, daarom zinkt de geest weg in een genieten en vervliet in God als in zijn eeuwige Rust.

Volgende keer gaan we verder met een aantal andere kernteksten ter hand te nemen van Jan van Ruusbroec, onze Wonderbare mystieke auteur. We zullen wederom teksten uitkiezen die ons zijn visie beter zullen leren begrijpen.

De tekst die we hebben voorgelezen uit "Die Gheestelike Brulocht" werden door de Jesuïet Pater Moereels in het hedendaags Nederlands vertaald. De commentaar is een poging om die teksten dieper in ons verstand te laten doordringen, maar laat ons niet vergeten, eveneens en voornamelijk in ons hart.

Deze en andere edities, zowel als vele andere inspirerende mystieke teksten kan je vinden via de website van de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec. Met het korte adres: "jvr.4god.be" te schrijven in de adresbalk van je internet browser, kom je op de website terecht. De vier van 4god is het getal 4 en niet het geschreven woord; het is bedoeld in de zin van vieren in de gebiedende wijs. Ik herhaal het adres even: jvr.4god.be.

U kan ook steeds een hele reeks van de vroegere uitzendingen via internet herbeluisteren op de webpagina "Mystieke Lectuur" die jullie kunnen vinden op website van Radio Maria.

Wenst u deze teksten graag nog eens rustig achteraf door te nemen, dan kan je via de website van Radio Maria de link vinden naar de uitgeschreven versie van deze uitzendingen.

Het boekje "Bidden, ... bij de heiligen in de leer" kan nog steeds worden besteld via Radio Maria of via de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec. Het kan een ideaal geschenk zijn voor mensen die jullie dierbaar zijn en/of die jullie willen helpen op deze weg van het heil.

En dus nog even de details van het boekje "Bidden... bij de heiligen in de leer" hernemen, gezien we in devoorbijgaande zes bijdragen niet helemaal hebben doorgenomen, maar enkel een voorsmaakje hebben gegeven van wat erin te vinden is. Er zijn dus nog heel wat verhelderende raadgevingen en prangende vragen die erin behandeld worden. Het boekje in zakformaat uitgegeven is heel sterk ingebonden en zal lange tijd jullie gids kunnen zijn. Het formaat van het boekje is 10,5 cm op 15 cm. Het bevat 128 bladzijden's en is beschikbaar aan de zeer laag en democatisch gehouden prijs van 6 €.

_____________

U luisterde naar het programma Mystieke Lectuur, waar we deze keer stil zijn blijven staan bij een paar kernteksten uit de geschriften van de zalige Jan van Ruusbroec. Hierbij helpen die teksten ons om de mystiekers (specifiek bij onze wonderbare auteur, maar ook geschreven door andere spirituele auteurs) beter te begrijpen.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.