De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Korte inleiding in teksten van Ruusbroec de Wonderbare

Naast het lichaamelijke, hebben of zijn we ook ziel en geest

Mystiekers, ervaringsdeskundigen aan het woord

Even proeven van de Spirituele rijkdom van weleer


Kennismaking 25

Ruusbroec maakt een onderscheid tussen bepaalde aspecten in ons menselijk bestaan. Ten eerste ons lichaam, dat uit materie bestaat. In de toenmalige manier van alle aardse materie te begrijpen, bestond de mens uit de vier elementen waaruit de hele schepping is opgebouwd, namelijk uit aarde, water, lucht en vuur. Maar naast het lichaam onderscheidt hij samen met alle andere spirituele auteurs de ziel en de geest.

Wij hebben in het nabije verleden deze laatste aspecten van ons menselijk bestaan veelal in de vergeetput gestopt. In plaats van een onderscheid te maken tussen die aspecten als onderdeel van de eenheid die we als mens zijn, zijn ze vroeger veelal als afzonderlijke en van elkaar gescheiden elementen begrepen geweest. Om die rede, maar ook gezien de positieve wetenschappen geen bewijzen van hun bestaan vonden, is men dit onderscheid gaan verzwijgen. Toch kan dat onderscheid ons verhelderen om beter te begrijpen wie we zijn als mens, en om daarmee rekening te houden in de manier waarop we leven.

In "Vanden Gheesteliken Tabernakel" vinden we een kort stukje waarin we zien dat elk aspect zijn eigenheid heeft. Ruusbroec haalt er de woorden aan die Jezus sprak tijdens het laatste avondmaal: "Mijn ziel is bedroefd tot de dood toe" (Mt. 22,15), en een paar regels verder vervolgt Ruusbroec: "Want zijn lichamelijke natuur bevond zich in bevende angst, maar zijn geest brandde in sterke brand van minne."

Zo klonk het in het Brabantse Diets: "... Doe wart dat lam, dat was sine ghevoelleke nature, in anxte ende verveert, (5) ende sprac te sinen jongheren : "Mine siele es bedroeft tote der doet." ... Want sine lijfleke nature was in bevenden anxte, ende sijn gheest berrende (20) in staerken brande van minnen..."

Ruusbroec werken, Deel II, pag. 265.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.