De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Korte inleiding in teksten van Ruusbroec de Wonderbare

Het werkend leven naast een God–begerend en God–schouwend leven

Mystiekers, ervaringsdeskundigen aan het woord

Even proeven van de Spirituele rijkdom van weleer


Kennismaking 19

Helemaal aan het einde van het eerste deel van de "Geestelijke Bruiloft" over het werkend leven spreekt Ruusbroec over de ontmoeting van Jezus met Zacheüs. Het werkend leven dat we ook een beginnend spiritueel leven kunnen noemen, stelt hij naast een innig, verheven en God–begerend leven, en ten slotte naast een God–schouwend leven. We laten hier Ruusbroec weer wat meer aan het woord in deze mooie vergelijking van de mens op zoek naar God in de persoon van Zacheüs.

De mens die zich "op de volmaaktheid (waartoe God ons roept in Jezus Christus) toelegt en heel zijn leven en al zijn werken tot Gods eer en lof opdraagt en die God boven alles meent en mint, wordt dikwijls het verlangen gewaar om te zien, te weten, te kennen wie deze Bruidegom, Christus, is, die om zijnentwille mens geworden is en in minne gearbeid en geleden heeft tot de dood... Ja, als deze mens dit (alles wat Jezus voor ons heeft gedaan) overweegt, wordt hij uitermate zeer bewogen om Christus, zijn Bruidegom, te zien en te kennen : wie Hij is in Zichzelf..."

"Wanneer de mens dit verlangen voelt, moet hij doen gelijk de tollenaar Zacheüs deed, die Jezus verlangde te zien om te weten wie Hij was. Hij zal vooruitlopen de drukke scharen voorbij, d.i. zich van de menigvuldigheid der schepselen ontdoen; want die maken ons klein en kort, zodat wij God niet kunnen zien, hij zal op de boom van het geloof klimmen, die van boven naar onder groeit, want zijn wortelen zitten in de Godheid. Die boom heeft twaalf takken, dat zijn de twaalf artikelen. De onderste spreken over de mensheid van God en over de punten die onze zaligheid betreffen naar ziel en lichaam. De top van deze boom spreekt over de Godheid, over de drieheid der Personen en de eenheid van Gods natuur. In die eenheid, zal de mens zich staande houden in de top van de boom; want daar moet Christus voorbijkomen met al zijn gaven."

"Nu komt Jezus inderdaad hier voorbij en ziet de mens aan en spreekt hem toe door het licht van het geloof : dat Hij naar zijn Godheid oneindig is, onbegrijpelijk en afgrondig diep, en ontoegankelijk voor alle geschapen licht en alle beperkte begrippen. Dat is de hoogste kennis die de mens over God kan hebben in het werkende leven : nl. dat hij door het licht van het geloof tot de overtuiging komt dat God onbegrijpelijk en ondoorgrondbaar is."

"In dit licht spreekt Christus tot het verlangend hart van de mens 'Kom vlug naar beneden; want heden moet ik in uw huis te gast zijn' (Lc. 19, 5). Dit vlug naar beneden komen is anders niet dan zich met begeerte en met minne neerdompelen in de afgrond der Godheid, waartoe geen verstand met zijn geschapen licht geraken kan. Maar waar het verstand buiten blijft, daar treedt begeerte en minne binnen. Waar de ziel zich aldus vol verlangen en met zuivere mening naar God neigt boven al wat haar verstand kan vatten, daar woont en rust de ziel in God en God in haar. Waar de ziel met verlangen opklimt boven de menigvuldigheid der schepselen en boven het werk der zintuigen en boven het natuurlijk licht van het verstand: daar ontmoet zij Christus in het licht van het geloof, en wordt zij klaar verlicht en begrijpt: God is ondoorgrondbaar en onbegrijpelijk. Waar zij zich met begeerte naar de onbegrijpelijke God neigt, daar ontmoet zij Christus en wordt zij vervuld met zijn gaven. Waar zij mint en boven alle gaven en boven zichzelf en boven alle schepselen rust, daar woont zij in God en God in haar." "Dit is de wijze, waarop wij Christus zullen ontmoeten in het verhevenste bestanddeel van het werkende leven."

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.