De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese over meditatie en contemplatie, Petrus van Alcantara

De meditatie en de contemplatie bij de Heilige Petrus van Alcantara

Tweede editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


Beste luisteraar. Welkom op deze uitzending waarin we in het bijzonder tijd willen nemen om sterke teksten van onze rijke Christelijke traditie te lezen. Veelal zijn we geneigd om vooral commentaren te lezen over Kerkvaders, Heiligen en mystiekers, maar zelden worden de teksten zelf ter hand genomen. Ergens hebben we drempelvrees, ja zelfs schrik dat we niet zullen begrijpen wat ze willen zeggen. Toch hoeven we daar in het geheel niet bang voor te zijn.

Het is wel zo dat we deze literatuur moeten leren lezen. Daar willen we hier dan ook tijd voor nemen.

Vorige keer hebben we gesproken over "de kracht van de Liefde", en hebben we meteen wat meer kennis gemaakt met de Heilige Augustinus van Hippo waarvan we enkele teksten hebben gelezen over dat onderwerp. Deze keer maken we een reuze sprong in de tijd (van iets meer dan een millenium), en gaan we aan de hand van teksten van de Heilige Petrus van Alcantara ingaan op het verschil tussen meditatie en contemplatie.

Velen onder ons zouden kunnen denken dat deze twee woorden synoniemen zijn. Toch is dat helemaal niet het geval. Het zijn wel twee realiteiten die helemaal in de intimiteit van ons hart thuis horen. Er is een derde woord naast meditatio en contemplatio - namelijk "lectio" - dat daar eveneens bij hoort, en eigenlijk de aanzet vormt om tot deze andere realiteiten van ons Christelijk leven door te stoten. Deze spirituele lezing is wat we in dit catecheseprogramma eigenlijk ter sprake willen brengen, om zo een aanzet te geven tot de twee volgende stappen. Die twee laatste stappen hebben een binnenkamer nodig, want ze komen ook maar pas in de binnenkamer van ons hart tot ontplooiing en tot hun volle recht.

De auteur waar we nu bij willen blijven stilstaan kennen we wellicht niet goed, of helemaal niet. Wel hebben we allemaal al gehoord van de Heilige Theresia van Avila. In het 27e hoofdstuk van haar autobiografie spreekt ze over de Heilige Petrus van Alcantara als van een "heilige, een man met een verheven geest". Haar autobiografie is trouwens een rijke bron van informatie over deze Heilige. Hij werd geboren in 1499, en stierf in het jaar 1562. Hij was een zoon van Pedro Garavita, gouverneur van Alcantara; zijn moeder stamde af van de adellijke familie Sanabia. Hij treedt op 16-jarige leeftijd in bij de Franciscanen na studies in Salamanca.

Toen hij 20 jaar was stichtte hij het klooster van Badajoz en werd er overste. In 1524 werd hij tot priester gewijd. In 1541 ging hij naar Lissabon om er te helpen bij de hervorming van de orde. De hervormingen die hij wilde doorvoeren stuitten aanvankelijk op grote weerstand. Hij trok zich daarop als kluizenaar terug in de bergen van Porugal waar enkele broeders hem vrij snel vervoegden. Dit was het begin van een paar kleine gemeenschapjes die daardoor tot stand kwamen. In 1555 begon hij met de "Alcantarijnse hervormingen", thans gekend als de "strenge observantie". In 1556 werd hij commissaris van zijn orde in Spanje en in 1561 werd hij provinciaal van de hervormde orde.

Hij kenmerkte zich door een legendarische soberheid, en was vooral een groot geestelijk pedagoog door middel van zijn traktaat over het inwendig gebed en de meditatie, dat zeer dicht staat bij het traktaat van zijn vriend Luis van Granada, (ongetwijfeld de "heilige leraar waarvan sprake in het tweede paragraaf dat we straks zullen lezen). In de Heilige Theresia van Avila, wiens vriend en biechtvader hij was, zag Petrus een door God geroepen en verkoren ziel voor een groot werk. Het succes van de gereformeerde Karmel die Theresia van Avila heeft opgericht, is blijkbaar in grote mate te danken aan het advies, de bemoediging en verdediging van Petrus van Alcantara.

Een voorbeeldje van zijn legendarische soberheid: 's Nachts sliep hij heel weinig, in een super kleine kamer met een vloeroppervlakte kleiner dan anderhalve m2. Op zijn sterfbed zou hij een aangeboden glas water geweigerd hebben, omdat, zijn Heer Jezus Christus ook dorst heeft geleden aan het kruis. Hij stierf op 18 oktober 1562, en werd minder dan 60 jaar later reeds zalig verklaard. Iets meer als 65 jaar daarna werd hij eveneens heilig verklaard.

Luisteren we naar een eerste paragraafje uit het vijfde hoofdstuk van de Heilige Petrus van Alcantara zijn "Traktaat over het inwendig gebed en de meditatie".

1. De rol (of taak) van de meditatie bestaat erin de dingen van God met zorvuldige aandacht te beschouwen: zoals men op een steen slaat om een vonk te bekomen, gaat zij (nl. de meditatie) in gedachte van het een naar het ander en tracht ons hart op te wekken tot een soort genegenheid voor - en gevoel van - die dingen.

Tot hier dat eerste paragraafje.

De geestelijke weg is niet gelijklopend voor iedereen, net zoals onze interpersoonlijke relaties ook verschillen van mens tot mens. Gewoonlijk begint de geestelijke weg toch wel met een fase waarin men veel nadenkt: de meditatie genoemd. Zij laat de mens bewust worden van Gods liefdevolle aanwezigheid, die ons opwekt tot een wederzijdse liefde voor hem. Die opwekking verbindt een wilsgehechtheid, (nl. de genegenheid), met een heel inwendige gewaarwording, (nl. het gevoel); maar we moeten wel opletten dat we deze twee woorden (genegenheid en gevoel) niet verkeerd begrijpen. Ze hebben bij de geestelijke schrijvers van voor de achttiende eeuw geen enkele sentimentele bijklank, wat ze nu doorgaans wel verworven hebben. Het gaat voor hen dus niet om een indruk van God, maar om de ervaring zelf van God die in mij komt.

Na de meditatie even uit de doeken te hebben gedaan, komt nu de contemplatie aan bod. Luisteren we nu naar een tweede paragraafje uit het "Traktaat over het inwendig gebed en de meditatie" van de Heilige Petrus van Alcantara.

In de contemplatie daarentegen heeft men die vonk reeds bekomen. Ik bedoel dat men het genegen gevoel dat men zocht gevonden heeft, en de ziel geniet ervan in rust en stilte: niet met veel redeneren en verstandelijke bespiegelingen, maar in een eenvoudig zien van de waarheid. Zo komt een heilige leraar tot deze uitspraak: de meditatie redeneert met inspanning en vrucht, terwijl de contemplatie gebeurt zonder inspanning en met vrucht. De eerste zoekt, de andere vindt; de eerste kauwt het voedsel, de andere smaakt het...

De Heilige Petrus wil zeggen dat er een ogenblik komt dat de liefde begint te groeien zonder enige mentale inspanning, in evenredigheid met onze inwendige stilte: de contemplatie. Zij is een waarde op zich, en wordt rustgevend, bijzonder helder in 'een eenvoudig zien van de waarheid'. (Zij staat op zichzelf, brengt rust, in de evidentie van 'een eenvoudig zien van de waarheid'.)

Zoals we in de inleiding van de schrijver reeds zeiden, is de "heilige leraar" waarover sprake in dit paragraaf, zijn vriend Luis van Granada. Hij was Dominicaan, theoloog, schrijver en predicant. Franciscus van Sales prees zijn geheel literair oeuvre aan zijn broeders in het Bisschopsambt warm aan als tweede brevier. Zalige Louis van Granada heeft verschillende bisschopsbenoemingen die hem werden aangeboden afgewezen. Zelfs werd hem het kardinalaat aangeboden door Paus Sixtus V, maar ook dat wees hij van de hand. Hij leidde een ascetisch leven, zijn cel was armzalig en hij had weinig bezittingen.

In het iets langere derde paragraaf krijgen we een diepgaandere behandeling van wat de contemplatie in ons gebedsleven, in onze binnenkamer te betekenen heeft.

Zodra de rust en de smaak van de contemplatie is aangekomen, moet de mens zijn vrome en moeizame zoektocht staken. Tevreden met een eenvoudig zien én aannemen dat God aanwezig is, zal hij zijn vreugde vinden in het gevoel dat hem geschonken wordt, het weze liefde, bewondering, blijdschap of iets dergelijks... Hij moet dan elke opkomende verbeelding verwerpen, het verstand tot rust brengen, het geheugen kalmeren en verankeren in Onze Heer - in het besef dat hij in diens aanwezigheid vertoeft, zonder nog te denken aan iets in het bijzonder, hoe goddelijk ook. Hij weze tevreden met de kennis die het geloof hem van de Heer geeft, en richte intussen zijn wil en liefde uitsluitend op de Heer; want alleen zo'n mens omhelst de Heer en in hem is de vrucht van heel de meditatie aanwezig. En terwijl het verstand bijna niets van God kan kennen, is de wil in staat Hem veel lief te hebben. De mens zal zich in zichzelf opsluiten, in het centrum van zijn ziel, waar het beeld van God is. Daar moet hij geheel oor zijn voor God, zoals men luistert naar iemand die vanboven op een toren zou spreken of die binnen in het hart zou zijn, terwijl er in de hele wereld niets anders was dan de ziel en God. De mens zou dan zelfs het besef moeten verliezen van zichzelf en van wat hij doet. Want volgens de woorden van een Vader is het volkomen gebed van die aard, dat degene die bidt niet merkt dat hij in gebed is...

De enige inspanning van de contemplatief zal er dus in bestaan alles te laten vallen wat niet die evidentie van de goddelijke aanwezigheid is. Zoals het voor een klein kind voldoende is te weten dat zijn moeder daar is, om zich aan haar over te geven met een totale liefde - zelfs als 'ons verstand bijna niets van God kan kennen', is dat voldoende opdat 'de wil in staat zou zijn hem veel lief te hebben'. Die beweging is eigen aan de inkeer, of aan het ontvangen van God die aankomt langs het 'centrum van de ziel' en van daaruit de hele ziel geleidelijk aan inneemt in de loop van de geestelijke groei.

Die evidentie van Gods aanwezigheid wordt zo helder dat de volkomen ziel bidt zonder te beseffen dat ze bidt, precies zoals wij zien zonder de aanwezigheid van het licht te beseffen. De 'Vader' op wie in de tekst gezinspeeld wordt, is Johannes Cassianus (+435; Collatio 9,31). Hij was een tijdgenoot van Sint-Augustinus, en was een woestijnvader. Hij was de eerste om de regels van het Oosterse Monachisme in het Westen in te voeren.

Nu moeten we ook opletten dat we ondertussen met onze beide voeten in de realiteit van ons menselijk leven blijven staan. Overdaad schaadt, maar oppervlakkigheid is minstens zo slecht. Er is een juiste maat, en het heeft belang daar attent voor te zijn. Ook daarover laat de Heilige Petrus van Alcantara ons niet in het ongewisse. Hij hanteert hiervoor een heel mooi beeld. Luisteren we naar een laatste stukje tekst dat we van hem lezen in deze uitzending.

Na het inslikken en smaken van die 'hap' moeten wij terugkeren naar ons werk. Laten we handelen als de tuinier: wanneer een gedeelte van de tuin die hij begiet onder water staat, stopt hij de toevoer; dan zal het water de bodem doordringen en zich verspreiden in de diepte van de droge grond; daarna opent hij weer de toevoer zodat de grond nog meer water krijgt en beter en beter besproeid wordt. Maar wat de ziel in die ogenblikken gevoelt - haar genot, het licht, de volheid, de liefde ende vrede die ze ontvangt - dat is niet uit te drukken met woorden, want het betreft de vrede die elk gevoel te boven gaat en het hoogste geluk dat men in dit leven bereiken kan.

Uit eigen ervaring weten we dat: als we door gulzigheid behebt te grote brokken tegelijk proberen eigen te maken, dreigt het meer schade aan te richten dan dat het deugd doet, doordat het de nodige tijd niet krijgt om in de grond van ons hart binnen te dringen. Als de grond droog is, dan spoelt het water er trouwens heel snel overheen, en dreigt het door erosie veel grond mee te slepen en onherstelbare schade aan te richten. Als het daarentegen wel genoeg tijd krijgt, dan maakt het ons hart steeds permeabeler en ontvankelijker voor dat verfrissende en levengevende water. Nadien kan het weer tegen een stootje, en is het zelfs goed opgewassen tegen langere droogteperoides.

Beeldrijke taal is het wat de geestelijke auteurs veelal hanteren in hun geestelijke literatuur. Gezien onze taal niet opgewassen is om diepere dingen die er in ons omgaan te verwoorden, moet men gaan werken met gelijkenissen. Met het inslikken en smaken van die 'hap' (meditatie, maar vooral contemplatie), stoten we op die diepere dimensie van de mens die aan de greep van ons verstand ontsnapt. Hetzelfde aspect komt eveneens aan bod bij het beeld van de tuiman die de grond doordrenkt. Het water verdwijnt aan het zicht, en men kan al vrij snel aan de oppervlakte van de grond niet meer zien hoeveel water erin getrokken is, laat staan dat men al de aspecten van de weldadigheid die het heeft bewerkt kan peilen.

Het geestelijk leven is dus een voortdurend komen en gaan tussen meditatie en contemplatie, ook al neemt het aandeel van de laatste gewoonlijk toe, met telkens meer 'licht, volheid, liefde en vrede', en dat toch ook met steeds minder woorden, want die 'vrede die elk gevoel te boven gaat' (Fil. 4,7): 'dat is niet uit te drukken met woorden'.

Maar laten we deze ingrijpende gedachten tot ons hart doordringen. Dat laten doordringen van Gods liefde voor ons, verwoord op zovele manieren, is precies wat ons sterkt en spiritueel doet groeien.

We sluiten bij deze bedenkingen van de Heilige Petrus van Alcantara een paar bijbelse beelden aan om nog wat extra strof tot nadenken mee te geven.

Van de profeet Jesaja horen we in het hoofdstuk 55, vers 10-11 over de effecten van het Woord van God op ons: "Want zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdalen en daarheen pas terugkeren, wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar hebben bevrucht en met planten bedekt, wanneer zij zaad hebben gegeven aan de zaaier, en brood aan de eter; zo zal het ook gaan met mijn woord, dat voortkomt uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar pas wanneer het heeft gedaan wat Mij behaagt, en alles heeft volvoerd, waartoe Ik het heb gezonden."

We moeten dan ook regelmatig dat Woord van God beluisteren en bemediteren zodat het de gelegenheid krijgt om in ons hart door te dringen zoals in die dorstige grond. Zoals er veel planten en zelfs grote bomen sterven als er onvoldoende water is, zo sterft ook ons hart en onze ziel als ze niet gevoed wordt door dat Woord van God, dat een Woord van leven is.

Een andere bijbeltekst, maar nu uit het Nieuwe Testament geeft mooi de kracht weer van dat Woord van God.

In de Hebreeuwenbrief hoofdstuk 4, verzen 12 en 13 lezen we het volgende: "Want het woord van God is levend en krachtig. Het is scherper dan een tweesnijdend zwaard en dringt door tot het raakpunt van ziel en geest, van gewrichten en merg. Het ontleedt de bedoelingen en gedachten van de mens. Geen schepsel is voor Hem verborgen, alles ligt open en bloot voor zijn ogen. Aan Hem hebben wij rekenschap af te leggen. "

Over dit onderwerp valt nog heel veel te zeggen. Het is trouwens niet de enige passages van de Heilige Schrift, noch het enige pareltje van mystieke literatuur, dat daarover handelt. Maar ook hier willen we voorzichtig zijn om geen schade aan te richten door overdaad. We hebben heel belangrijke dingen aangeraakt, en willen het voorlopig hierbij laten. In ieder geval is het goed te beseffen dat (zoals we daarnet gehoord hebben): "de meditatie redeneert met inspanning en vrucht, terwijl de contemplatie gebeurt zonder inspanning en met vrucht. De eerste zoekt, de andere vindt; de eerste kauwt het voedsel, de andere smaakt het...". Meditatie is m.a.w. vrucht van onze inspanning, contemplatie is niet aan onze inspanning gelegen, maar naast onze openheid en ontvankelijkheid enkel een genadegave van God.

Ziezo beste luisteraar, hopelijk hebt u een en ander kunnen herkennen vanuit uw eigen ervaring in deze ietwat moeilijkere materie toch, en hebt u er iets van kunnen opsteken of bijleren. Het woord van God richt zich tot ons op heel wat manieren, en heeft de tijd nodig om door te dringen tot in ons hart. Laten we daarvoor tijd maken in ons leven.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.