De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese over het gebed van het hart, Alexandre Piny

Het gebed van het hart bij Alexandre Piny

Derde editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


Beste luisteraar. Welkom op deze uitzending waarin we in het bijzonder tijd willen nemen om sterke teksten van onze rijke Christelijke traditie te lezen. We doen dat al te weinig, en ergens hebben we er drempelvrees voor. We hebben doorgaans schrik dat we niet zullen begrijpen wat we lezen. In dit catechese programma van Radio Maria willen we, tijd nemen om sterke teksten van onze rijke Christelijke traditie te lezen ter hand nemen om onze drempelvrees te helpen overwinnen.

Vorige keer hebben we gesproken over "meditatie en contemplatie", en hebben we meteen wat meer kennis gemaakt met de Heilige Petrus van Alcantara waarvan we enkele teksten hebben gelezen over dat onderwerp. We maken deze keer weer een sprong in de tijd (maar nu alleen maar van iets meer dan een eeuw), en gaan we aan de hand van teksten van Alexandre Piny (1640-1709) ingaan op "het gebed van het hart".

In deze editie zullen we proberen enkele vragen op te helderen die we nog zouden kunnen hebben over de contemplatie. Voor de meditatie is dat niet zo nodig, die hebben we zelf enigszins in de hand. Onze eigen inspanning komt er in ieder geval sterk in aan bod. Maar bij de volgende stap blijven we een beetje in de kou staan als er van de andere kant geen hand wordt gereikt, of als er blijkbaar geen contemplatieve activiteit wordt opgemerkt. Het gebed van het hart wordt dan een basishouding die we bij het tijd nemen voor, en bij het ruimte scheppen in onze binnenkamer dankbaar zullen kunnen benutten.

Wie is de auteur waar we nu bij willen blijven stilstaan?
Alexandre Piny is van een oude Provençaalse familie afkomstig. Hij is de jongste van acht kinderen, en treedt heel jong binnen in het noviciaat van de Dominicanen te Draguignan.

Na zijn studies en enige tijd gewijd aan de prediking, werd hij door zijn oversten naar Marseille (stad die geestelijk beheerst wordt door Malaval), en later naar Aix gestuurd (waar zich het generaal studium van de provincie bevond) om er filosofie en theologie te gaan onderwijzen. Toen het Parijse klooster van Sint-Jakob door de prijskamp van Louis XIV moest hervormd worden, werden alle Franse provincies gevraagd om twee van hun meest geleerde en trouwste religieuzen te sturen. Piny werd daarvoor aangewezen op 20 april 1675. De raad van Sint-Jakob benoemde hem tot studiemeester en professor van de Heilige Schrift, en tegelijk onderprior. Hij verbleef 16 jaar lang te Sint-Jakob. Hij publiceerde toen verschillende grote werken. De volgende jaren liet hij zich opmerken door verscheidene vulgariserende werken die een soort samenvatting waren van de onderrichten die hij wekelijks gaf aan de studenten van de orde waarvoor hij verantwoordelijk was.

Zijn publicaties, alle in de lijn van de 'zuivere liefde', zullen veel succes hebben, tot het ogenblik dat de veroordelingen van het quiëtisme in 1685 hem min of meer het zwijgen zullen opleggen. Toch was hij zijn leven lang een groot geestelijk leider en biechtvader.

Begin 1691 vinden we hem terug aan het noviciaat generaal van de orde te Faubourg Saint-Germain. Maar het duurt niet lang. Twee jaar later lobbiën de mensen van het klooster van Sint-Jakob om hem terug te krijgen. Uiteindelijk zal hij vragen terug te mogen keren naar zijn eigen provincie in de Provence. Het klooster van de Boodschap werd aldus de laatste etappe van Piny. Hij woonde er zestien jaar op zeer voorbeeldige wijze, zich vol ijver toeleggend op al de orderegels. Na de nachtwake waaraan hij regelmatig deelnam tot de dag van zijn overlijden, bleef hij gedurende een uur bidden. Zijn dagen bracht hij door in de grootste activiteit, brieven van geestelijke leiding schrijvend, biecht horend of al prekend. De reputatie van zijn heiligheid, zijn ervaring in het geven van geestelijke leiding, de werken over de spiritualiteit die hij publiceerde, trokken een vloed van boetelingen tot hem aan: kleinen en groten, armen en rijken, zondaars en vromen, prinsen en kleine mensen van de wijk. Ze vonden allen bij hem hetzelfde vriendelijk onthaal. Zijn bediening was zeer vruchtbaar. Hij stierf (in de geur van heiligheid) op 20 januari 1709.

De tekst die we nu gaan lezen komt uit het achtste hoofdstuk van het werk "Etat du pur Amour". Daarin richt Piny zich tot zielen die weinig aanleg hebben voor de meditatie. Dit is voor hem de aanleiding om te herinneren aan het doel van elk gebed, namelijk: eenvoudigweg de wil doen van God die ons tot het gebed roept. Daarmee komt hij de mensen tegemoet van wie het gebed in dorheid verloopt, wat ook de oorzaak van die dorheid wel moge zijn.

Luisteren we nu naar een eerste paragraafje uit het achtste hoofdstuk van Alexandre Piny zijn werk: "Etat du pur Amour", of om het in het Nederlands te zeggen: "de staat of toestand van de zuivere liefde".

De manier van bidden die het meest in eenklank is met de zuivere liefde, die het meest vrij is van elk eigenbelang en er rechtstreekser op uit is God te verheerlijken en lief te hebben ... kan beoefend worden als men uitsluitend van plan is God in de voorgenomen gebedstijd lief te hebben en te aanbidden, in de plaats van alle schepselen die hem niet liefhebben en niet aanbidden, zoals daar zijn: alle duivelen, de ongelovigen, de ketters en de slechte christenen.

Het zoeken naar de 'zuivere liefde' beheerst de tijd van Piny, en zal dikwijls koren op de molen zijn van de tegenstanders van een eerder vermeend dan reëel quiëtisme. Hier echter ziet men dat het helemaal niet gaat om een vlucht in een valse liefdesspontaneïteit (waar men het woord van Sint-Augustinus 'Bemin en doe wat je wil' begrijpt als 'doe eender wat!'), dus niet om een vlucht in een valse liefdesspontaneïteit, maar om een totale investering van de wil van de mens in de wil van God, zonder andere compensatie dan de liefde zelf. De liefde namelijk, die hier geen enkele beloning van sentimentele of zelfs intellectuele aard met zich meebrengt of beoogt, maar: het wil hier 'uitsluitend God liefhebben en aanbidden'. Dat noemt Piny elders 'het gebed van het hart'; het hart is bij hem de zetel van de wil, te onderscheiden van de geest, zetel van de kennis.

De opsomming van de schepselen die God niet liefhebben en niet aanbidden zouden wij vandaag wellicht niet op dezelfde manier verwoorden. Laten we daar niet over vallen, en onze tijd niet in verliezen. Zoals Jozua zei tot het volk van God als ze goed en wel in het beloofde land zijn aangekomen: "Als u de Heer niet verkiest te dienen, kies dan nu wie u wel wilt dienen... Ik en mijn familie, wij dienen de Heer" (Jozua 24, 15).

Om tot die liefde te komen die ons tot die vrijheid van de kinderen Gods brengt, vervolgt Piny zijn betoog als volgt:

Daartoe hoeft de ziel die wil bidden aanvankelijk maar het volgende te doen. In de eerste plaats, zich goed in Gods tegenwoordigheid stellen ... en heel overtuigd zijn van deze waarheid: dat God Vader, Zoon en H. Geest - even goed in haar is als op de plaats waar zij zich bevindt, en overal even werkelijk aanwezig is als in het paradijs. Na deze geloofsact betreffende Gods aanwezigheid, moet zij nog een act stellen van overgave in zijn vaderlijke handen en hem verzekeren dat zij van ganser harte haar in- en uitwendigheid aan zijn zeer heilige wil overgeeft. Hij mag helemaal over haar beschikken naar zijn believen en tot zijn dienst, binnen en buiten het gebed, voor de tijd en voor de eeuwigheid. Ze zal hem bovendien verzekeren dat zij er voor niets anders is dan om hem lief te hebben en te aanbidden - zowel voor haar als voor alle mensen die hem niet liefhebben en niet aanbidden.

Het uitgangspunt van elk gebed is: zich bewust worden van Gods tegenwoordigheid; dat gebeurt op het vlak van de kennis, en in het geval van het gebed van het hart zal dit geen andere hulp hebben. Maar dat is voldoende om de wil vrij te maken: vermits God daar is, alleen maar bezig met ons lief te hebben, komt het er alleen nog op aan, zich over te geven aan de logica van de liefde en die bestaat precies in ... de overgave aan degene die men liefheeft: 'zij is er voor niets anders dan om hem lief te hebben en te aanbidden.'

Luisteren we naar een derde paragraafje:

Als dat gebeurd is, hoeft ze niets anders meer te doen dan voor de rest van de gebedstijd in vrede en in stilte te blijven. Haar enige voornemen en zorg is nu: te blijven in dat liefdevol besef van God, die even werkelijk in haar aanwezig is als in de hemel. Zij doet het met de overgave en gelatenheid waarmee zij zich geheel aan zijn vaderlijke handen heeft toevertrouwd. En ze wil voor niets anders op die plaats zijn en er voor niets anders de gebedstijd doorbrengen, dan om God in die eerbiedige stilte lief te hebben en te aanbidden - zowel voor haar als voor alle mensen die hem niet liefhebben en niet aanbidden. Laat ze hiervan grondig overtuigd zijn: de wil om daar te zijn voor dat doel, namelijk om lief te hebben, is in werkelijkheid de ware liefde; en men houdt bijgevolg niet op met altijd lief te hebben, welke verstrooidheid zich ook aandient, als men maar in dat voornemen volhardt en het niet herroept.

Alleen deze grondhouding ('blijven in het liefdevol besef': wij zouden vandaag zeggen 'in de liefdevolle aanwezigheid') is noodzakelijk voor het gebed. Het gebed van het hart heeft geen enkele voelbare inhoud: het is dus normaal dat het door verstrooidheden overrompeld wordt; maar zolang de ziel zich niet verwijdert van die grondhouding ('als men maar dat voornemen niet herroept'), moet ze zich 'werkelijk' in 'de ware liefde' weten, namelijk in de volheid van de liefde, wat veel beter is dan er een voelbaar aftreksel van te ondervinden. Het gaat hem dus om de houding of ingesteldheid, en niet om het gevoel.

Het blijft echter niet bij die rust en stilte van dat gebed alleen, het beïnvloedt ook onze manier van in het leven te staan. Luisteren we naar een vierde paragraafje:

... Wat is die liefde inderdaad zuiver, wanneer we bij dit bidden geen andere bedoeling hebben dan er ons helemaal voor in te zetten dat alle mensen die er niet aan denken God lief te hebben, hem gaan liefhebben! Wat is die liefde inderdaad groot, die op zo'n wijze het hart kan verwijden en verbreden, en het zelfs kan verveelvoudigen tot een eindeloos aantal harten! En wat een vreugde betekent het voor heel het paradijs, wat een heerlijkheid is het voor God zelf, op aarde een ziel te zien die hem voldoende liefheeft (ook al is het doorheen de duistere sluier van het geloof) om elke gebedstijd in die genereuze zelfvergetelheid door te brengen - en dat ze die tijd helemaal voor haar God wil besteden, in die goddelijke uitingen van liefde!

De liefde zoekt niet God te beminnen, maar dat God bemind wordt: dat is het geheim van de heiligen. Wanneer zij God en hun broeders liefhebben, vermeerderen ze niet de liefde van God, maar zij bevrijden haar in de mensen die niet liefhebben, en daarmee maken ze hen bekwaam om op hun beurt lief te hebben.

Met deze bijdrage met teksten over "het gebed van het hart" van Alexandre Piny willen we speciaal mensen helpen die na veel en geregeld mediteren niet de indruk hebben dat ze veel verder komen.

Heel wat andere auteurs spreken ook over het gebed van het hart, en over de liefde. Sint-Bernardus heeft eveneens een heel speciale brief geschreven over de Liefde. De liefde van God tot ons, en onze liefde tot Hem en tot onze naaste. Hij heeft ons het eerst liefgehad, want anders zouden wij Hem niet kunnen liefhebben.

Deze brief van de Heilige Bernardus zal af en toe wel eens de kop opsteken in deze catecheses, en zal het zeker waard zijn om hierover een hele reeks uit te werken. Maar aan het einde van deze bijdrage wil ik toch een klein stukje van de stichter van de cisterciënzers toevoegen over de volmaakte liefde.

In zijn brief over de liefde aan de kanselier Haimeric, onderscheidt de Heilige Bernardus vier graden van liefde. De eerste is zeer onzuiver en egoïstisch. In de vierde en dus laatste graad is de liefde volmaakt zuiver zoals Gods liefde is. In het stukje dat we nu gaan horen bespreekt hij de tweede en derde graad van de liefde.

Wanneer zal mijn gemoed, dronken van liefde tot God; zo diep ontroerd zijn, dat het zichzelf vergeet, en zich niet meer acht dan een gebroken vaas? Wanneer zal het geheel opgaan in God en zich zo aan God hechten, dat het één geest met Hem wordt (1 Kor. 6, 17) en dat ik zeggen kan: "Mijn lichaam en mijn hart bezweken, God van mijn hart, mijn God, mijn deel in eeuwigheid" (Ps.73 (72), 26).

Hier citeert of verwijst Sint-Bernardus naar twee bijbelteksten. 1 Korinthiërs hoofdstuk 6 vers 17, waar gezegd wordt dat: wie zich met de Heer verenigt, één geest is met Hem. Het laatste stukje van zijn tekst komt uit psalm 73 (72), vers 26, waarin gezegd wordt dat als mijn lichaam en hart bezwijken, God mijn rots is voor eeuwig. Daarna vervolgt Bernardus:

Gelukkig en heilig noem ik hem, wien het gegeven is in dit sterfelijk leven zo iets - maar zelden, maar één maal, al zij het vluchtig en een enkel ogenblik, - te ondervinden. Want uzelf als het ware zo te verliezen dat ge niet meer schijnt te bestaan, uzelf niet meer te voelen, geheel van uzelf bevrijd en bijna vernietigd te zijn, dat is geen menselijk gevoel meer, maar een deel der eeuwige gelukzaligheid. En wanneer een der mensen, al zij het dan vluchtig en een enkel ogenblik (zoals ik reeds gezegd heb), tot die staat wordt toegelaten, benijdt hem voortaan deze boze wereld en het kwaad van de dag verontrust hem, het lichaam van de dood verzwaart hem, de noden van het vlees drukken hem neer en, wat heviger is dan dit alles: de broederliefde roept hem terug.

In de Filippenzenbrief hoofdstuk 1, verzen 20-24 lezen we iets soortgelijks: Dit is mijn vurig verlangen en mijn vaste hoop: dat ik in niets beschaamd zal staan, en dat Christus in volle openbaarheid zoals steeds ook nu zal worden verheerlijkt in mijn persoon, of ik leven moet of sterven. Want voor mij is leven Christus en sterven winst. Maar blijf ik leven, dan wacht mij vruchtbare arbeid. Daarom weet ik niet wat ik moet kiezen. Ik word naar twee kanten getrokken: ik verlang heen te gaan om met Christus te zijn, want dat is verreweg het beste. Maar voor u is het nuttiger dat ik nog hier blijf.

Wie (zoals Sint Paulus) van dat deeltje van die eeuwige gelukzaligheid heeft kunnen proeven, ook al is het maar heel even - zegt Bernardus - kijkt verlangend uit naar wat de Heer voor ons heeft klaargemaakt. Het valt ons dan zwaar om hier in deze ballingschap te verwijlen. Luisteren we nog even naar wat hij verder heeft geschreven:

Helaas, hij moet weerkeren naar zijn bezigheden en terugvallen op zichzelf. Voortaan zal hij jammerend roepen: "Heer, ik lijd geweld, sta voor mij in" (Is.38,14) of dit: "Ik ben een ongelukkig mens, wie zal mij bevrijden van het lichaam des doods?" (Rom.7,24)

Het valt jullie wellicht op dat Sint-Bernardus een groot bijbelkenner is. Hij citeert, verwijst of insinueert allerhande passages uit de schrift in zijn werken.

Het stukje: "Heer, ik lijd geweld, sta voor mij in" uit dat laatste stukje dat we van Sint Bernardus gelezen hebben, komt uit Jesaja hoofdstuk 38, vers 14; en het laatste zinnetje: "Ik ben een ongelukkig mens, wie zal mij bevrijden van het lichaam des doods?" komt uit de Romeinenbrief, hoofdstuk 7, vers 24. Het aardse geluk zegt ons Bernardus met de hele heilige Schrift, kan dus niet op tegen het hemelse wat ons te wachten staat. Laat ons hierdoor gesterkt de aansporingen van Sint Paulus eigen maken en zinnen op het hemelse en niet op het aardse. "Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verborgen in God," zegt hij aan de christenen van Kolosse.

Ziezo beste luisteraar, hopelijk hebt u deugd gehad aan deze sterke woorden van leven, en wekt het in jullie de honger om dieper door te dringen in het mysterie van Gods oneindige liefde en zijn heilsplan voor u en voor ieder van ons.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.