De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese over het goed benutten van de ziekten en een intens aanwezige God

Heilige Geertrui van Helfta en "Het goed benutten van de ziekten"

& ... Louis Chardon over "Een intens aanwezige God..."

Zevende editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


We luisterden in de tweede helft van de vorige editie naar teksten die zeer spontaan tot stand zijn gekomen, als eenvoudige notities van ervaringen, opgesteld zoals een dagboek, om de pastoor - die onvoorbereid verrast werd door de speciale ervaringen en vragen van zijn parochiane - in staat te stellen bij een specialist raad te vragen hoe hiermee om te gaan. Het handelde over het geluk dat we hebben om God te beminnen.

Deze keer beginnen we met de Heilige Geertrui van Helfta die ons bij de hand neemt, en ons zal spreken over een thema dat ons misschien wat minder evident in de oren zal klinken, namelijk "Het goed benutten van de ziekten". De heilige Geertrui is geboren in het jaar 1256, en overleed in 1301. Vanaf haar vijfde jaar werd Geertrui toevertrouwd aan de kloosterzusters van Helfta in Saxen, die onder de leiding stonden van haar naamgenote Geertrui van Hackeborn.

Men weet niets over haar familie. Zij werd opgevoed door de zus van de abdis, de heilige zienster Mechtild, die haar gidste in uitstekende studies. In het klooster was Geertrui cantor en kopiist, ondanks haar broze gezondheid. Geertrui en Mechtild zijn typische vertegenwoordigers van de vrouwenmystiek van de 13e eeuw; zij drukken zich graag uit de met visioenen en openbaringen van een zeer hoog literair gehalte. Dankzij het kartuizerklooster van Keulen dat in 1536 haar geschriften uitgaf werd Geertrui uit de vergetelheid gehaald, en zo zal zij een grote invloed uitoefenen op Louis de Blois, de Spaanse Karmel en ten slotte op het Frankrijk van de 17e eeuw.

De 'Heraut van de goddelijke Liefde' (Legatus divinae pietatis) is een van de titels voor de vijf boeken die de verzameling van Geertrui's openbaringen bevatten. In de lijn van Sint-Bernardus getuigen zij van een zeer levendig bewustzijn van de mensheid van Christus; de bruiloft van God en de ziel is het register dat bij de beschrijving gehanteerd wordt. Hun uiterst zachte en tedere toonaard maakt ze bijzonder aantrekkelijk, doorheen de thema's van het hart van Christus (Geertrui staat mede aan de oorsprong van de Heilig-Hartverering) of de thema's van de liefdeskwetsuur en de liefdesdood, die zich zullen doen gelden in de latere spiritualiteit.

Laten we nu het eerste paragraaf aanpakken van de tekst van de Heilige Geertrui van Helfta.

'Wanneer iemand mij vraagt, zegt de Heer, om hem rust te gunnen zodat hij mij kan loven en zelf op krachten komen: gesteld dat ik hem niet verhoor en hij toch geduldig is, en nederig zijn zwakte verdraagt, dan zal mijn goddelijke zachtheid en goedheid haar met des te meer tederheid van hem aannemen. ... Men kan verzwakt zijn omdat men zich tijdens de wake heeft uitgeput: wie mij die zwakte aanbiedt door ze nederig en geduldig te verdragen, is mij oneindig aangenamer dan degene die met een stevige gezondheid de hele nacht in gebed zou doorbrengen zonder enige moeilijkheid.'

Exponent van de fijnheid die de kloosterzusters van Helfta naar ziel en lichaam tekende, is Geertrui in de ruwe omgeving van de Saksische ridderschap helemaal op die 'kleine weg' waar zij aan Christus haar geduld en zachtheid aanbiedt, eerder dan haar prestaties.

Luisteren we naar het vervolg van de tekst van de Heilige Geertrui.

... Op een nacht was zij erg koortsig. Ze begon zich onrustig af te vragen of de kwaal zou verergeren of afnemen. En de Heer verscheen haar met in zijn rechterhand de gezondheid en in zijn linker de ziekte. Hij reikte haar beide handen aan om haer te laten kiezen wat haar voorkeur wegdroeg. Maar ze duwde ze weg en met vurigheid begaf zij zich tussen de twee handen van de Heer door, tot bij zijn hart van oneindige tederheid; ze wist dat daarin de volheid van alle goed huist - haar enige verlangen was zijn heel aanbiddelijke wil. De Heer verwelkomde haar met tederheid en omhelsde haar zachtjes, hij trok haar tegen zijn hart om haar daar te laten rusten. Maar onmiddellijk keerde zij haar gelaat van de Heer af en terwijl ze alleen haar hoofd op de borst van de Heer liet steunen, zei ze: 'Zie, Heer, hoe ik mijn gelaat van u afwend, want mijn hart verlangt alleen dit: dat u geen rekening houdt met mijn wil maar in alles uw aanbiddelijke wil volbrengt.' Hieruit valt op te maken dat de trouwe ziel zich in alles overgeeft aan Gods leiding, en wel met zo'n zeker vertrouwen dat zij er zich zelfs over verheugt niet te weten wat de Heer met haar doet: zo kan de goddelijke wil met des te meer zuiverheid in haar volbracht worden. ...

Het zoeken naar 'de wil van God' komt bij Geertrui op elke bladzijde voor, tegen die achtergrond van tederre intimiteit met de Heer Jezus. Maar men ziet dat die tederheid niet zoeterig is, en dat zij de eis tot geloof en zelfverloochening ten top voert. Deze paragraaf is zeer representatief voor de liefdevolle overgave, die de hoofdtrek is van het werk van die andere apostel van de christelijke zachtheid, Franciscus van Sales. Hij herneemt de tekst bijna letterlijk in een van zijn 'Geestelijke gesprekken' in de Visitatie (cf. Gesprek II, Over het vertrouwen).

We lezen vandaag teksten van de Heilige Geertrui van Helfta die handelen over de inpact van ziekte en gezondheid in ons spiritueel leven.

Laten we nu het derde paragraaf aansnijden van de tekst van de Heilige Geertrui van Helfta.

Zij sprak tot de Heer: 'Vader van alle barmhartigheid, zult u u niet verwaardigen mij na deze zevende ziekteaanval mijn vroegere gezondheid terug te geven?' De Heer antwoordde: 'Als ik je van bij de aanvang had doen weten dat je tot zeven keer toe het bed moest houden, dan had je dat uit menselijke zwakheid wellicht bang gemaakt en zelfs de fout van het ongeduld doen begaan. En beloofde ik je nu dat je voor het laatst aan deze ziekte lijdt, je zou dan ongetwijfeld heel jouw hoop op die genezing richten, en zo zou jouw verdienste verminderen. Daarom heeft mijn ongeschapen wijsheid in haar vaderlijke voorzienigheid voor jouw goed besloten je in die dubbele onwetenheid te laten. Dat verplicht je met geheel je hart naar mij te verzuchten, en je in al jouw in- en uitwendige zwarigheden met vertrouwen te verlaten op mij, die met zo'n tedere trouw naar je omkijk en zorg voor je draag: want ik laat echt niet toe dat je ooit boven je krachten bezwaard wordt; ik ken immers goed de broosheid en de kwetsbaarheid van jouw geduld.'

God verlangt slechts één ding: de volledige eenheid tussen hem en ons. Heel zijn voorzienigheid legt het erop aan ons te dwingen om 'naar hem te verzuchten met geheel ons hart'. Weer een passage van die Franciscus van Sales kon geïnspireerd hebben; niet naar rechts kijken, niet naar links, maar het heden van God beleven, met de zekerheid dat hij onze beproevingen afmeet aan zijn genade.

Ziezo, we lezen nu de tekst van de Heilige Geertrui van Helfta nogmaals in zijn geheel door:

'Wanneer iemand mij vraagt, zegt de Heer, om hem rust te gunnen zodat hij mij kan loven en zelf op krachten komen: gesteld dat ik hem niet verhoor en hij toch geduldig is, en nederig zijn zwakte verdraagt, dan zal mijn goddelijke zachtheid en goedheid haar met des te meer tederheid van hem aannemen. ... Men kan verzwakt zijn omdat men zich tijdens de wake heeft uitgeput: wie mij die zwakte aanbiedt door ze nederig en geduldig te verdragen, is mij oneindig aangenamer dan degene die met een stevige gezondheid de hele nacht in gebed zou doorbrengen zonder enige moeilijkheid.'
... Op een nacht was zij erg koortsig. Ze begon zich onrustig af te vragen of de kwaal zou verergeren of afnemen. En de Heer verscheen haar met in zijn rechterhand de gezondheid en in zijn linker de ziekte. Hij reikte haar beide handen aan om haer te laten kiezen wat haar voorkeur wegdroeg. Maar ze duwde ze weg en met vurigheid begaf zij zich tussen de twee handen van de Heer door, tot bij zijn hart van oneindige tederheid; ze wist dat daarin de volheid van alle goed huist - haar enige verlangen was zijn heel aanbiddelijke wil. De Heer verwelkomde haar met tederheid en omhelsde haar zachtjes, hij trok haar tegen zijn hart om haar daar te laten rusten. Maar onmiddellijk keerde zij haar gelaat van de Heer af en terwijl ze alleen haar hoofd op de borst van de Heer liet steunen, zei ze: 'Zie, Heer, hoe ik mijn gelaat van u afwend, want mijn hart verlangt alleen dit: dat u geen rekening houdt met mijn wil maar in alles uw aanbiddelijke wil volbrengt.' Hieruit valt op te maken dat de trouwe ziel zich in alles overgeeft aan Gods leiding, en wel met zo'n zeker vertrouwen dat zij er zich zelfs over verheugt niet te weten wat de Heer met haar doet: zo kan de goddelijke wil met des te meer zuiverheid in haar volbracht worden. ...
Zij sprak tot de Heer: 'Vader van alle barmhartigheid, zult u u niet verwaardigen mij na deze zevende ziekteaanval mijn vroegere gezondheid terug te geven?' De Heer antwoordde: 'Als ik je van bij de aanvang had doen weten dat je tot zeven keer toe het bed moest houden, dan had je dat uit menselijke zwakheid wellicht bang gemaakt en zelfs de fout van het ongeduld doen begaan. En beloofde ik je nu dat je voor het laatst aan deze ziekte lijdt, je zou dan ongetwijfeld heel jouw hoop op die genezing richten, en zo zou jouw verdienste verminderen. Daarom heeft mijn ongeschapen wijsheid in haar vaderlijke voorzienigheid voor jouw goed besloten je in die dubbele onwetenheid te laten. Dat verplicht je met geheel je hart naar mij te verzuchten, en je in al jouw in- en uitwendige zwarigheden met vertrouwen te verlaten op mij, die met zo'n tedere trouw naar je omkijk en zorg voor je draag: want ik laat echt niet toe dat je ooit boven je krachten bezwaard wordt; ik ken immers goed de broosheid en de kwetsbaarheid van jouw geduld.'

Tot zover de bijdrage van de Heilige Geertrui van Helfta over "Het goed gebruik van de ziekten". Laten we hierbij opmerken dat ze ons leert dat God slechts één ding wil: de volledige eenheid tussen hem en ons.


We zetten weerom een hele stap in de tijd en luisteren nu naar teksten van Louis Chardon, geboren in het jaar 1595 en overleden in 1651. Zijn teksten gaan handelen over "een intens aanwezige God...".

Louis Chardon werd geboren in de Oise, uit een familie van juristen en clerici.

Zijn leven speelde zich af in het Parijs van de 17e eeuw. Na zijn universitaire studies wordt hij in 1618 dominicaan in het klooster van de Annunciatie dat op dat moment een grondige intellectuele en spirituele vernieuwing doormaakt. Hij was een gewaardeerd biechtvader en geestelijk directeur, betrokken bij de politiek-godsdienstige geschillen van de Fronde. Pas vier jaar voor zijn dood begint hij verschillende werken over geestelijk leven te publiceren, zoals vertalingen van Catharina van Siena en van de Institutiones Taulerienses (cf. de zesde editie van binnenskamers in februari uitgezonden).

La Croix de Jésus verschijnt in 1647 en is het meest bekende werk van Chardon. Moeizaam geschreven, met een traag ritme, soms wijdlopig (600 grote pagina's!), is het een doorwrochte meditatie over het mysterie van het Kruis die het geheel van het geestelijk leven, met zijn vreugden en beproevingen, begrijpt als de voortzetting van dat mysterie in de ziel van de leerling van Jezus. De geciteerde passage gaat over het voetstuk van elk contemplatief leven: de bewustwording van de immensiteit van Gods aanwezigheid, dat wil zeggen van het feit dat wij op elk ogenblik maar bestaan omdat Hij wil dat wij bestaan; wij bestaan omdat wij deel hebben aan Zijn bestaan.

Laten we nu de twee eerste stukjes van een tekst van Louis Chardon lezen die we uit het eerste hoofdstuk van het derde deel halen van zijn werk "Het Kruis van Jezus".

God is overal op zo'n wijze aanwezig dat er niet méér van zijn goedheid, schoonheid, vrijheid, kracht, vreugde en volmaaktheid te vinden is in de wereld als geheel dan in het kleinste zandkorreltje of het geringste waterdruppeltje uit de zee ofwel in het lichtste en nietigste atoom uit de lucht: Hij verleent evenveel bestaan, presentie, kracht en wijsheid aan de ondeelbare elementen uit de ruimte als aan de ruimte van het universum als geheel. Hij is in alles en in elk deel van dit alles, in alles op een ondeelbare wijze zichzelf.
... God is in alles, en toch ook boven alles verheven; Hij is immers zo aanwezig in alle dingen dat Hij er toch door een oneindige afstand van gescheiden blijft, omwille van zijn zeer verheven heilige natuur die Hij aanhoudend in haar puurheid bewaart; Hij is tegelijk en tegelijkertijd zeer nabij en zeer ver verwijderd, intens aanwezig en sterk op zichzelf, wijdverbreid en zeer teruggetrokken, zeer mededeelzaam en zeer terughoudend.

Met deze tekst leert Louis Chardon ons heel wat over God zelf. Gods aanwezigheid is niet plaatselijk ("God is in mij"), maar oorzakelijk en wezenlijk ("ik in God"): Hij neemt geen plaats in, maar doet alles wat plaats inneemt bestaan. Alles is afhankelijk van hem, maar Hij is van niets afhankelijk: vandaar dat Hij tegelijk "zeer nabij en zeer ver verwijderd, etc." is, intens aanwezig en sterk op zichzelf, wijdverbreid en zeer teruggetrokken, zeer mededeelzaam en zeer terughoudend.

Chardon geeft ons hier een kleine metafysica van de liefde: de onafhankelijkheid van God, van wie alles afhankelijk is, laat toe om tezelfdertijd de gratuïteit van zijn liefde voor ons te denken, én de verplichting die Hij is aangegaan om zich in naam van dezelfde liefde aan ons te onderwerpen. Aan de horizon vermoedt men - in de weigering van diegenen die er de weldaad van ontvangen - Jezus z'n Kruis als eindpunt van deze onvoorwaardelijke liefde.

Luisteren we weer even naar een ander stukje uit die 600 grote bladzijden van zijn werk "Het Kruis van Jezus (deel III)".

... En hoewel God noch mijzelf, noch mijn persoon is, is de afhankelijkheid van mijn leven, mijn vermogens en activiteit tegenover zijn aanwezigheid absoluter, fundamenteler en intiemer dan de band die ik kan hebben met de natuurlijke beginselen zonder dewelke ik niet zou bestaan. Dit op zodanige wijze dat ik leven bezit en dat ik alles doe in de onmetelijkheid van het goddelijk bestaan, die het bestaan van mijn bestaan is, de kern van mijn kern, het principe van mijn principes en de soevereine bewerker van al mijn handelingen. Ik put mijn leven uit het leven van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: het fundament dat mij in stand houdt, de ruimte die mij omvat en de plaats die mij omgeeft, is dezelfde schoot waar de levende Vader zijn zoon doet geboren worden en waar beiden, verenigd in dit gebeuren, de Heilige Geest voortbrengen. Ik ben, ik verta, ik wil, ik handel, ik beeld me in, ik ruik, ik proef, ik raak aan, ik zie, ik loop en ik bemin in het oneindige zijn van God, in de goddelijke essentie en substantie, in de onmededeelbare eigenheid en persoonlijke eigenschappen van de aanbiddelijke Persoon van de zeer gelukzalige Drievuldigheid.

We dachten misschien al alles gehoord te hebben wat men over God kan zeggen, maar in dit paragraafje leren we toch nog heel veel. Door deze overgrote liefde is God "inniger met mij verbonden dan ikzelf" (zoals Augustinus ons dat leerde), en ik ben maar mezelf omdat Hij mij aan mezelf geeft. Bijgevolg is mijn diepste identiteit goddelijk en kan ik de werkelijkheid van wat ik doe als meer goddelijk dan menselijk denken: de vereniging met God is zowel een vertrekpunt als een eindpunt in het geestelijk leven, (een leven) dat zich helemaal afspeelt "in dezelfde schoot waar de levende Vader zijn Zoon doet geboren worden"; het christelijk leven maakt van mij juist een zoon in de enige Zoon.

Laten we nu onze aandacht geven aan het laatste paragraaf van de tekst van Louis Chardon die we vandaag gaan lezen om te zien wat hij ons nog meer wil meegeven.

In de hemel is God meer hemel voor mij dan de hemel zelf; in de zon is Hij meer licht voor mij dan de zon; in de lucht is Hij meer lucht voor mij dan de lucht die ik voelbaar inadem. En ook al heeft Hij ruimschoots genoeg aan zichzelf, zijn aanwezigheid is zo immens dat zij mij tot wereld, hemel, ruimte, plaats en alle dingen dient. Hij bewerkt in mij alles wat ik ben, wat ik leef, wat ik kan, wat ik doe, want Hij is zo innerlijk, zo aanwezig en zo levend in mij, als de bovenwezenlijke en eerste auteur van mijn werken, zonder wie wij met onszelf en onze daden zouden verdwijnen.

Ook nu willen we eens nagaan hoe we dit beter kunnen begrijpen... Zonder dat God er ook maar iets minder goddelijk door wordt, leef ik van dan af van zijn leven en ontvang ik alles aan de bron, daar waar de hemel God is vooraleer hij hemel is, waar het licht God is voordat het licht is, enz. In die zin is God "de bovenwezenlijke auteur van mijn werken"; het woord bovenwezenlijk, dat voorkomt in alle literatuur van het noorden, verwijst fundamenteel naar dit goddelijk niveau van de werkelijkheid.

Ziezo, vooralleer we deze bijdrage afronden nemen we de tekst van Louis Chardon nogmaals in zijn geheel door:

God is overal op zo'n wijze aanwezig dat er niet méér van zijn goedheid, schoonheid, vrijheid, kracht, vreugde en volmaaktheid te vinden is in de wereld als geheel dan in het kleinste zandkorreltje of het geringste waterdruppeltje uit de zee ofwel in het lichtste en nietigste atoom uit de lucht: Hij verleent evenveel bestaan, presentie, kracht en wijsheid aan de ondeelbare elementen uit de ruimte als aan de ruimte van het universum als geheel. Hij is in alles en in elk deel van dit alles, in alles op een ondeelbare wijze zichzelf.
... God is in alles, en toch ook boven alles verheven; Hij is immers zo aanwezig in alle dingen dat Hij er toch door een oneindige afstand van gescheiden blijft, omwille van zijn zeer verheven heilige natuur die Hij aanhoudend in haar puurheid bewaart; Hij is tegelijk en tegelijkertijd zeer nabij en zeer ver verwijderd, intens aanwezig en sterk op zichzelf, wijdverbreid en zeer teruggetrokken, zeer mededeelzaam en zeer terughoudend.
... En hoewel God noch mijzelf, noch mijn persoon is, is de afhankelijkheid van mijn leven, mijn vermogens en activiteit tegenover zijn aanwezigheid absoluter, fundamenteler en intiemer dan de band die ik kan hebben met de natuurlijke beginselen zonder dewelke ik niet zou bestaan. Dit op zodanige wijze dat ik leven bezit en dat ik alles doe in de onmetelijkheid van het goddelijk bestaan, die het bestaan van mijn bestaan is, de kern van mijn kern, het principe van mijn principes en de soevereine bewerker van al mijn handelingen. Ik put mijn leven uit het leven van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: het fundament dat mij in stand houdt, de ruimte die mij omvat en de plaats die mij omgeeft, is dezelfde schoot waar de levende Vader zijn zoon doet geboren worden en waar beiden, verenigd in dit gebeuren, de Heilige Geest voortbrengen. Ik ben, ik verta, ik wil, ik handel, ik beeld me in, ik ruik, ik proef, ik raak aan, ik zie, ik loop en ik bemin in het oneindige zijn van God, in de goddelijke essentie en substantie, in de onmededeelbare eigenheid en persoonlijke eigenschappen van de aanbiddelijke Persoon van de zeer gelukzalige Drievuldigheid.
In de hemel is God meer hemel voor mij dan de hemel zelf; in de zon is Hij meer licht voor mij dan de zon; in de lucht is Hij meer lucht voor mij dan de lucht die ik voelbaar inadem. En ook al heeft Hij ruimschoots genoeg aan zichzelf, zijn aanwezigheid is zo immens dat zij mij tot wereld, hemel, ruimte, plaats en alle dingen dient. Hij bewerkt in mij alles wat ik ben, wat ik leef, wat ik kan, wat ik doe, want Hij is zo innerlijk, zo aanwezig en zo levend in mij, als de bovenwezenlijke en eerste auteur van mijn werken, zonder wie wij met onszelf en onze daden zouden verdwijnen.

In het tweede deel van deze bijdrage luisterden we naar teksten van Louis Chardon, die handelen over, "een intens aanwezige God...". Geboren in de Oise, uit een familie van juristen en clerici. Zijn leven speelde zich af in het Parijs van de 17e eeuw. Na zijn universitaire studies wordt hij in 1618 dominicaan in het klooster van de Annunciatie dat op dat moment een grondige intellectuele en spirituele vernieuwing doormaakt. Hij was een gewaardeerd biechtvader en geestelijk directeur, betrokken bij de politiek-godsdienstige geschillen van de Fronde. Pas vier jaar voor zijn dood begint hij verschillende werken over het geestelijk leven te publiceren, zoals vertalingen van Catharina van Siena en van de Institutiones Taulerienses.

Louis Chardon leert ons dat God ons zozeer nabij is, dat Hij gewoon niet weg te denken valt uit ons menselijk bestaan. Of anders gezegd: zijn geciteerde passage gaat over het voetstuk van elk contemplatief leven: de bewustwording van de immensiteit van Gods aanwezigheid, dat wil zeggen van het feit dat wij op elk ogenblik maar bestaan omdat Hij wil dat wij bestaan; en dus bestaan we enkel en alleen omdat wij deel hebben aan Zijn bestaan.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.