De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese over de liefde die altijd redelijk is

Fénélon (1651-1715): De liefde die altijd redelijk is

Dertiende editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


François de Salignac de la Mothe-Fénélon (1651-1715): De liefde die altijd redelijk is.

Beste luisteraar, vorige keer hebben we Johannes Evangelista van 's Hertogenbosch (+/-1588-1635) aan het woord gelaten met zijn werk, "Het Ryck Godts inder Zielen oft binnen u lieden". Een boek met veel beelden die de auteur gebruikt om de diepere zin van heel wat aspecten van het spiritueel leven te schetsen.

Deze keer lezen we een tekst van François de Salignac de la Mothe-Fénélon (1651-1715), genomen uit een brief aan de hertog van Bourgondië. We leggen naast deze tekst nog een deel uit het werk "Overgave aan de Goddelijke voorzienigheid, toegeschreven aan Pater Jean-Pierre de Caussade.

Fénélon - zoals we François de Salignac de la Mothe-Fénélon kortweg noemen - komt uit een oude adelijke familie uit de Périgord en studeert bij de Jezuïeten en bij de Sulpiciens. Hij wordt priester gewijd in 1675, maakt deel uit van de entourage van Lodewijk XIV en van Madame de Maintenon en wordt huisonderwijzer van de troonopvolger, de hertog van Bourgondië. In deze kring zal hij Madame Guyon ontmoeten, van wie hij een vurige leerling wordt en later een onvoorwaardelijk verdediger tegenover Bossuet. In 1695 wordt hij aartsbisschop van Cambrai en nadat hij half in ongenade is gevallen na de veroordeling - meer om politieke dan om doctrinaire redenen - van zijn Maximes des Saints in 1699, ontpopt hij zich als een voorbeeldig man van God en pastor: de laatste vertegenwoordiger van de Gouden Eeuw van de Franse spiritualiteit, tegenover het zich uitbreidend Jansenisme en Gallicanisme.

We lezen een tekst van Fénélon die handelt over "De liefde die altijd redelijk is", of we zouden eerder moeten zeggen dat de liefde nooit onredelijke is, maar misschien wel eerder bovenredelijk. Het is namelijk moeilijk om de liefde op een bevredigende manier onder woorden te brengen, maar dat maakt ze daardoor wel niet onredelijk.

Fénélon laat een omvangrijk pedagogisch, spiritueel en politiek oeuvre na. Als huisonderwijzer van de hertog van Bourgondië, droomt hij voor zijn leerling (die zal sterven alvorens de troon te bestijgen) van een vorming die er een nieuwe Saint-Louis van zou maken, en hij baseert zijn opvoeding op de liefde voor God en voor de naaste. Deze bladzijde kon van François de Sales zijn, die hij bewonderde, zelfs al hebben ze de toon en de taal van het hof van de Zonnekoning en de frisheid van dat van Hendrik IV enigszins verloren.

Uit zijn brief aan de hertog van Bourgondië halen we de tekst van Fénélon waaruit we nu lezen:

De liefde tot God vraagt niets anders van ons dan een onschuldige en geordende levenswandel. Zij wil alleen dat we alles wat we redelijkerwijs moeten doen, voor God doen. Het gaat er niet om iets toe te voegen aan de goede daden die wij reeds stellen, maar dat we uit liefde voor God doen wat fatsoenlijke mensen die goed leven doen omwille van de eer en de liefde voor zichzelf. Het enige wat we moeten weglaten is het kwaad, dat we in elk geval moeten weglaten, ook al hadden we geen ander beginsel dan de rede...

Met andere woorden, als God liefde is, is de mens rede: ziedaar waarom er geen tegenstelling tussen deze twee zou mogen zijn in het chirstelijk leven, dat wil zeggen in het leven van God die mens wordt. Christen zijn vraagt van ons niet dat we een ander leven leiden dan het normaal menselijke, maar dat we leven "uit liefde voor God", daar waar de niet-christen het doet uit eigenbelang, gewoonte of morele overwegingen.

We lezen nog twee paragraafjes verder uit die brief van Fénélon aan de hertog van Bourgondië

Deze liefde voor God vraagt gewoonlijk geen opzienbarende en heroïsche daden of dat we afstand doen van de goederen die we rechtmatig verworven hebben, of dat we afzien van de voorrechten die eigen zijn aan elke stand. Zij wil alleen dat we billijk, sober en gematigd zijn in het passend gebruik van al deze dingen; zij wil alleen dat we er onze god en zaligheid niet van maken, maar dat we er gebruik van maken volgens Zijn wil en met het oog op Hem.
... Verre van een bijkomende belasting te zijn bovenop alle andere geboden, maakt het gebod van de liefde integendeel alle andere geboden zacht en licht. ... Deze liefde ontregelt, verstoort of verandert niets aan de orde die God heeft ingesteld. Zij laat de groten in hun grootheid, en maakt hen klein en gezeglijk tegenover Degene die ze groot heeft gemaakt. Zij laat de kleinen in het stof, tevreden dat zij niets zijn tenzij in Hem. Deze tevredenheid op de laatste plaats heeft geen enkele minderwaardigheid en geeft een werkelijke grootheid.

De eeuw van Fénélon is de eeuw van de rede, waarin elk ding zijn juiste plaats krijgt, en waarin de christen "de orde die God heeft ingesteld" - en die hij met liefde heeft ingesteld - herkent. De heiligheid vraagt niet dat wij deze orde (waarover Lodewijk XIV onverdeeld regeert) verlaten, maar dat ook wij deze bewonen met liefde, wat de enige maat is van onze "werkelijke grootheid".

Deze liefde regelt en bezielt alle andere liefdes die wij aan de schepselen verschuldigd zijn. Wij kunnen onze naaste nooit méér beminnen dan omwille van God en onze liefde voor Hem. ... Hoe komen we er dan toe onze vrienden te beminnen? We moeten hen beminnen voor God; dat wil zeggen God in hen beminnen; beminnen wat hij erin gelegd heeft en uit liefde voor Hem het tekort dat Hij er niet in legt, verdragen. ... De liefde voor God wil in hen niets méér vinden dan wat God erin gelegd heeft; ze beschouwt in hen alleen God en zijn gaven: voor haar is alles goed, als ze maar liefheeft wat God gemaakt heeft en als ze verdraagt wat God niet gemaakt heeft, maar wat Hij toegelaten heeft en waarvan Hij wil dat wij het verdragen zodat we ons houden aan zijn beschikkingen.

Vertrekkend van deze lofzang op de rede, neemt de mystieke Fénélon zijn vlucht: wanneer de plaats van elk ding gerespecteerd wordt volgens "de orde van God", geeft God zich aan ons doorheen elk ding. Elke concurrentie tussen Schepper en schepsel verdwijnt: alles wordt ontvangen zoals God het geeft, alles wordt gegeven zoals God het vraagt; en volgens de maat waarwee God het geeft of vraagt, wordt alles aanleiding tot vereniging met God.

Het is waar dat deze liefde niet altijd zacht en voelbaar is; maar zij is echt, innig, trouw, standvastig, doeltreffend, en uit het diepst van mijn hart prefereer ik haar boven elke andere liefde. Zij heeft zelfs haar tederheden en haar verrukkingen: een ziel die aan God toebehoort, verdort niet meer en wordt niet meer vernauwd door de kieskeurigheid en de onstandvastigheid van de eigenliefde: omdat zij alleen omwille van God liefheeft, bemint zij zoals God. ... De liefde voor God is in het hart een levende bron voor de tederste, de sterkste en de mooiste gevoelens. Niets is zo droog, zo koud, hard en verengd als een hart dat alleen zichzelf in alle dingen bemint. Niets is zo teer, open, levendig, zacht, beminnelijk en liefhebbend als een hart dat door de goddelijke liefde bezeten en bezield wordt.

Vrij tegenover alles, wordt de liefhebbende ziel vrij tegenover zichzelf en maakt ze zich niet meer bezorgd of ze deze liefde - die van de orde van het zijn is ("echt, trouw, standvastig, doeltreffend") en niet van de impressie - al dan niet voelt: hoe minder ze zich dus om zichzelf bekommert, hoe meer ze zich verheugt in het geluk te beminnen met Gods liefde zelf.

Naast deze mooie tekst over de liefde die altijd redelijk is, plaatsen we een tekst toegeschreven aan Pater Jean-Pierre De Caussade. Dat werk die de redelijkheid van de menselijke overgave aan God die liefde is op een mooie manier verwoordt. Die tekst komt uit een meesterwerk van de christlijke spiritualiteit. Ze werd geschreven in de jaren 1740. Het manuscript bleef meer dan een eeuw onder de radar. De Jezuïet Henri Ramière haalde het uit de anonimiteit toen hij het in 1861 uitgaf onder de titel "L'Abandon à la Providence divine. Ouvrage postume du P. J.-P. De Caussade.

Het eerste hoofdstuk zet in met deze woorden:

God spreekt vandaag nog zoals Hij vroeger sprak tot onze voorvaderen, ... Het moment van Gods ordening maakte het hele geestelijk leven uit: de spiritualiteit werd niet herleid tot wetenschap die het geestelijk leven zo verheven en gedetailleerd ontvouwt en zoveel voorschriften, richtlijnen en stelregels behelst. ... Zo was het niet vanaf de eerste tijden, toen men meer oprechtheid en eenvoud bezat. Toen wist men alleen dat elk moment een taak meebrengt die men trouw heeft uit te voeren; dat volstond voor de geestelijke mensen van toen. Heel hun aandacht richtte zich daarop, successievelijk, te vergelijken met de wijzer die de uren aangeeft en die elke minuut beantwoordt aan de ruimte die hij te doorlopen heeft. Hun geest werd ononderbroken bewogen door de goddelijke impuls, en zo was hij ongemerkt gekeerd naar de nieuwe opdracht die zich telkens weer, van Godswege, op elk uur van de dag aanbood.

De wijzers van een uurwerk wijzen steeds naar het "nu". Wat voorbij is, is wel geweest, maar is niet meer. De toekomst moet nog komen, en zal pas iets betekenen voor ons als het er is, en niet eerder. We moeten uiteraard wel terugblikken op wat er geweest is, en plannen als we graag iets zouden zien gebeuren in de toekomst, maar we mogen het nu-moment niet uit het oog verliezen. Op dat heden moeten we al onze aandacht geven voor de kansen die de Heer ons biedt, en de verrassende gelegenheden die zich voordoen. Dat moment valt niet meer terug te krijgen achteraf. Dat moment is voorbij. Het is enkel door een grote overgave, geloof en vertrouwen in God die ons leven leidt, dat we in deze rust en eenvoud kunnen leven.

Maria wordt als voorbeeld bij uitstek van deze levenswijze voorgesteld in dit hoofdstuk. Luisteren we maar hoe ze een voorbeeld is voor ons:

Van die aard waren de verborgen drijfveren van de hele levenswijze van Maria – van de schepselen was zij het eenvoudigst en het meest overgegeven. Het antwoord dat zij aan de engel gaf, toen zij zich beperkte tot Fiat mihi secundum verbum tuum, ('Mij geschiede naar Uw woord’) gaf de hele mystieke theologie van haar voorouders weer. Alles werd zowel daar als hier herleid tot de meest zuivere, tot de meest eenvoudige overgave van de ziel aan Gods wil, in welke vorm die (p. 29) zich ook aandiende. Die verheven en mooie ingesteldheid die de hele zielengrond van Maria uitmaakte, weerklinkt schitterend in dat heel eenvoudige woord: Fiat mihi. Merk hoe volmaakt het overeenkomt met het woord waarvan Onze Heer verlangt dat wij het ononderbroken in de mond en het hart hebben: Fiat voluntas tua. ('Uw wil geschiede') Wat op dat plechtige moment van Maria werd gevraagd was weliswaar erg glorieus voor haar, maar heel de schittering van die luister zou op haar geen indruk hebben gemaakt, als niet Gods wil – het enige dat haar raken kon – haar aandacht daarop had gevestigd. Het was die goddelijke wil die haar leidde in alles. Of haar bezigheden nu gewoon waren of verheven, in haar ogen waren het alleen min of meer heldere schaduwen, waarin zij gelijkelijk stof vond om God te verheerlijken en de daden van de Almachtige te erkennen. Buiten zichzelf van vreugde beschouwde haar geest al wat zij op elk moment te doen of te lijden had als een gave uit de hand die een hart van goede dingen vervult wanneer het zich alleen met Hem voedt, en niet met de geschapen gedaante en verschijning.

Het "al wat zij op elk moment te doen of te lijden had" moeten we ruimer verstaan dan louter fysiek of psychisch lijden. Het betekent ook het dragen, verdragen, ondergaan en aanvaarden van wat er ons overkomt. De begrenzing van ons menselijk bestaan moeten we eveneens lijden en verdagen. Dat alles kunnen, mogen of moeten we opdragen als een offer aan God. Het avontuur waarin ze tuimelde is door God gewild en gestuurd. Uiterlijk is er niet veel dat de mensen rondom haar hebben gemerkt, niets dat doet vermoeden dat God in haar en door haar Zijn grote bovennatuurlijke daden verricht.

De kracht van de Allerhoogste bedekte haar met zijn schaduw en die schaduw was alleen wat ieder moment meebracht aan plicht, neigingen en kruisen. Het zijn inderdaad slechts schaduwen, zoals die welke we zo noemen in de orde van de natuur, en die zich over de waarneembare dingen uitspreiden als een sluier die hen voor ons verbergt. Met hun donkere verschijning omsluiten zij, in de morele en bovennatuurlijke orde, de waarheid van het goddelijke willen, het enige dat daarin onze aandacht verdient. Dat was altijd de houding van Maria. Ook verspreidden zich die schaduwen over haar vermogens, maar verre van haar te misleiden vervulden ze haar geloof van Degene die altijd dezelfde is. Trek u terug, aartsengel, u bent een schaduw; uw ogenblik vliegt voorbij en u verdwijnt. Maria steekt u voorbij en ze gaat altijd voort; u bent nu ver van haar. Maar de Heilige Geest die haar net heeft doordrongen, achter het waarneembare van die missie, zal haar nooit verlaten.

Alles draait om onze relatie en eenheid met God, want door die verbondenheid zijn we verbonden met alle mensen, ja met alles wat er bestaat. God heeft het heelal geschapen en houdt het alles in stand, vandaar dat we ook in Hem met alles verbonden zijn. Alles wat bestaat getuigt van Gods grootheid en liefde, en zijn alsdusdanig geschenken van God om ons zijn liefde te tonen. Maar bij elk geschenk is het de gever en de ontvanger die telt, en niet het geschenk. Het gaat hem om de relatie die er bestaat tussen diegene die het geschenk geeft en deze die het ontvangt. Elk geschenk is wel zeer waardevol en belangrijk, maar als het in de weg van de relatie staat, dan wordt het een schaduw die de relatie saboteert of zelfs onmogelijk maakt. De aartsengel en zijn boodschap zijn heel belangrijk, maar op de plaats die ze innemen, en niet daarbuiten.

Luisteren we naar het vervolg van dat eerste hoofdstuk:

Van dat buitengewone is er weinig te zien in de Heilige Maagd; dat is in elk geval niet wat de Schrift hier doet opmerken. Uitwendig wordt haar leven als zeer eenvoudig en gewoon voorgesteld. Zij doet en lijdt wat de mensen van haar stand doen en lijden. Ze gaat haar nicht Elizabeth bezoeken; de andere familieleden gaan er ook heen zoals zij. Maria gaat zich laten inschrijven in Bethlehem; de anderen gaan er ook naartoe. Zij trekt zich terug in een stal; het is een gevolg van haar armoede. Zij keert terug naar Nazareth; de vervolging van Herodes had haar ervan verwijderd.
Jezus en Jozef leefden er met haar van hun werk, en zo was er dagelijks brood in de Heilige Familie. Maar met welk brood voedt zich het geloof van Maria en Jozef? Wat is het sacrament van hun heilige momenten? Wat ontdekken zij daarin, achter het alledaags voorkomen van de gebeurtenissen die die momenten vullen? Wat daarvan zichtbaar is gelijkt op hetgeen de rest van de mensen overkomt; maar het onzichtbare, dat het geloof daarin ontdekt en onderscheidt, is niets minder dan God die zeer grote dingen doet. O, brood van de engelen, hemels manna, evangelische parel, sacrament van het moment zelf! Gij geeft God onder zulke triviale gedaanten als de stal, de kribbe, het hooi en het stro. Maar aan wie geeft gij u? Esurientes reples bonis (‘Gij overlaadt hongerigen met overvloed':(30) God openbaart zich aan de kleinen in de kleinste dingen; en de groten die zich slechts hechten aan de buitenkant ontdekken Hem zelfs niet in de grote dingen.

Vervolgens krijgen we nog de sleutel aangereikt om deze schat te vinden en ervan te leven.

Maar wat is het geheim om die schat, dat mosterdzaadje, die drachme, te vinden? Er is er geen. Die schat is overal, hij biedt zich aan ons aan in elke tijd, op iedere plaats, als God. Alle schepselen, vriend en vijand, schenken hem met volle handen en doen hem stromen langs alle vermogens van ons lichaam en onze ziel, tot in het centrum van ons hart: laten wij onze mond openen en hij zal worden gevuld." De goddelijke werking overstroomt het heelal, zij doordringt alle schepselen, zij drijft erbovenuit. Overal waar zij zijn, is zij. Zij gaat ze vooraf, zij vergezelt ze, zij volgt ze. Men moet zich alleen maar laten meevoeren door haar golven. God gave dat de koningen en hun ministers, de prinsen van de Kerk en van de wereld, de priesters, de soldaten, de burgers enzovoort, kortom, dat alle mensen mogen beseffen hoe gemakkelijk het voor hen zou zijn om een voortreffelijke heiligheid te bereiken! Voor hen komt het er alleen op aan dat ze de eenvoudige plichten van het christendom en van hun staat trouw vervullen, met onderworpenheid de kruisen omhelzen die daarmee zijn verbonden, en zich onderwerpen aan de ordening van de voorzienigheid voor alles wat onophoudelijk moet worden gedaan en verdragen, zonder dat zij het zoeken. Dat is precies het geestelijk leven waardoor de Aartsvaders en Profeten werden geheiligd...

Ziezo beste luisteraar, in het licht van deze tekst over de "Overgave aan de Goddelijke voorzienigheid", en vooralleer we deze bijdrage afronden nemen we de eerste tekst, deze van Fénélon nogmaals in zijn geheel door, om die nog beter tot ons te laten doordringen: Paragrafen 1-5

De liefde tot God vraagt niets anders van ons dan een onschuldige en geordende levenswandel. Zij wil alleen dat we alles wat we redelijkerwijs moeten doen, voor God doen. Het gaat er niet om iets toe te voegen aan de goede daden die wij reeds stellen, maar dat we uit liefde voor God doen wat fatsoenlijke mensen die goed leven doen omwille van de eer en de liefde voor zichzelf. Het enige wat we moeten weglaten is het kwaad, dat we in elk geval moeten weglaten, ook al hadden we geen ander beginsel dan de rede...
Deze liefde voor God vraagt gewoonlijk geen opzienbarende en heroïsche daden of dat we afstand doen van de goederen die we rechtmatig verworven hebben, of dat we afzien van de voorrechten die eigen zijn aan elke stand. Zij wil alleen dat we billijk, sober en gematigd zijn in het passend gebruik van al deze dingen; zij wil alleen dat we er onze god en zaligheid niet van maken, maar dat we er gebruik van maken volgens Zijn wil en met het oog op Hem.
... Verre van een bijkomende belasting te zijn bovenop alle andere geboden, maakt het gebod van de liefde integendeel alle andere geboden zacht en licht. ... Deze liefde ontregelt, verstoort of verandert niets aan de orde die God heeft ingesteld. Zij laat de groten in hun grootheid, en maakt hen klein en gezeglijk tegenover Degene die ze groot heeft gemaakt. Zij laat de kleinen in het stof, tevreden dat zij niets zijn tenzij in Hem. Deze tevredenheid op de laatste plaats heeft geen enkele minderwaardigheid en geeft een werkelijke grootheid.
Deze liefde regelt en bezielt alle andere liefdes die wij aan de schepselen verschuldigd zijn. Wij kunnen onze naaste nooit méér beminnen dan omwille van God en onze liefde voor Hem. ... Hoe komen we er dan toe onze vrienden te beminnen? We moeten hen beminnen voor God; dat wil zeggen God in hen beminnen; beminnen wat hij erin gelegd heeft en uit liefde voor Hem het tekort dat Hij er niet in legt, verdragen. ... De liefde voor God wil in hen niets méér vinden dan wat God erin gelegd heeft; ze beschouwt in hen alleen God en zijn gaven: voor haar is alles goed, als ze maar liefheeft wat God gemaakt heeft en als ze verdraagt wat God niet gemaakt heeft, maar wat Hij toegelaten heeft en waarvan Hij wil dat wij het verdragen zodat we ons houden aan zijn beschikkingen.
Het is waar dat deze liefde niet altijd zacht en voelbaar is; maar zij is echt, innig, trouw, standvastig, doeltreffend, en uit het diepst van mijn hart prefereer ik haar boven elke andere liefde. Zij heeft zelfs haar tederheden en haar verrukkingen: een ziel die aan God toebehoort, verdort niet meer en wordt niet meer vernauwd door de kieskeurigheid en de onstandvastigheid van de eigenliefde: omdat zij alleen omwille van God liefheeft, bemint zij zoals God. ... De liefde voor God is in het hart een levende bron voor de tederste, de sterkste en de mooiste gevoelens. Niets is zo droog, zo koud, hard en verengd als een hart dat alleen zichzelf in alle dingen bemint. Niets is zo teer, open, levendig, zacht, beminnelijk en liefhebbend als een hart dat door de goddelijke liefde bezeten en bezield wordt.

Deze keer hebben we gelezen uit een tekst van François de Salignac de la Mothe-Fénélon (1651-1715). Hij komt uit een oude adelijke familie uit de Périgord en studeert bij de Jezuïeten en bij de Sulpiciens. Hij wordt priester gewijd in 1675, maakt deel uit van de entourage van Lodewijk XIV en van Madame de Maintenon en wordt huisonderwijzer van de troonopvolger, de hertog van Bourgondië (aan wie de brief is gericht waaruit we hebben gelezen). In 1695 wordt hij aartsbisschop van Cambrai (of beter gekend als bisdom of aartsbisdom Kamerijk, waartoe onze streek hier tot in 1559 behoorde). Nadat hij half in ongenade is gevallen na de veroordeling - meer om politieke dan om doctrinaire redenen - van zijn Maximes des Saints in 1699, ontpopt hij zich als een voorbeeldig man van God en pastor: de laatste vertegenwoordiger van de Gouden Eeuw van de Franse spiritualiteit, tegenover het zich uitbreidend Jansenisme en Gallicanisme.

Naast deze mooie tekst van François de Salignac de la Mothe-Fénélon, plaatsten we een tekst toegeschreven aan Pater Jean-Pierre De Caussade. Dat werk die de redelijkheid en eenvoud van de menselijke overgave aan God op een mooie manier verwoordt. Die tekst komt uit een meesterwerk van de christlijke spiritualiteit.

Hopelijk hebben jullie genoten van deze teksten, die vragen om ze in ons hart te laten binnendringen en bezinken. Deze spitituele teksten hebben een grote diepgang en om ze echt in ons hart te laten binnekomen en bezinken moeten we ze regelmatig ter hand nemen. We zijn een beetje zoals herkauwers, om alle voedzame stoffen uit hun eten te halen moet dat langs verschillende processen langs, en hebben daartoe zelfs meerdere magen. De spirituele teksten van grote waarde vragen ook om meerder malen terug ter hand te nemen om er alle voedzame elementen zo goed mogelijk uit te halen en eigen te maken.

Je kan deze teksten herbeluisteren op de website van Radio Maria, en kunnen eveneens nagelezen worden op de website van de Vereniging Zalige Jan van Ruusbroec vzw.

Tot een volgende keer.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.