De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese bij Ruusbroeck en de auteur van de Evangelische Peerle

Jan van Ruusbroeck en de anonieme auteur v. de Evangelische Peerle

Veertiende editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


Het programma "Mystieke lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan christelijke spirituele traditie.

In deze editie lezen we stukken uit werken die dichter bij ons tot stand zijn gekomen. We zullen een aantal teksten lezen van een Brusselaar, de zalige Jan Ruusbroec de Wonderbare, en teksten van de anonieme schrijfster van de Evangelische Peerle.

Vandaag starten we met een stukje te lezen uit de Zalige Jan van Ruusbroecs werk: "Dat Rijcke der ghelieven". Het is wellicht het eerste boek dat hij schreef. Het werd geschreven tussen de jaren 1330 en 1340. Ruusbroec had nochtans geen schrijversambitie. Hij schreef eigenlijk enkel op vraag van mensen die hij ontmoet had, om de dingen die hij hun mondeling had doorgegeven op schrift te stellen. Op die manier konden zijn toehoorders het achteraf nog eens herlezen, bestuderen en meer tot hen te laten doordringen. Het was dus niet zijn bedoeling om die teksten te gaan publiceren, toch heeft hij niet kunnen tegengaan dat ze werden gekopieerd en doorgegeven.

Anders dan vele andere religieuze en spirituele geschriften, werden deze in het Brabantse Diets of Middelnederlands geschreven? Gezien de bestemmelingen mensen van de streek waren, en niet altijd een grote kennis hadden van het Latijn. Er is al een grote uitdaging om het onzegbare onder woorden te brengen, laat staan het in een taal te moeten lezen die men niet zo goed meester is als zijn eigen moedertaal.

Verschillende werken werden daarentegen al vroeg naar het Latijn vertaald. Dat was de taal waarin de meeste spirituele en theologische geschriften werden opgesteld. Maar vertalingen naar het Hoogduits en het Engels kwamen eveneens vrij snel tot stand. Deze teksten hebben de harten van hun lezers niet koud gelaten. Daarvan getuigen ons de grote invloed die zijn teksten op de mensen van zijn tijd hebben gehad. Nog steeds zien we dat het mensen boeit en zelfs de dag van vandaag hun leven verandert. De laatste decennia werd zijn werk in een grondige kritische editie met een nieuwe en degelijke Engelse vertaling heruitgegeven. Dit gaf wellicht de aanzet om door nog andere vertalingen, zoals o.a. in het Chinees en het Japans zijn geschriften toegankelijk te maken voor een heel nieuw publiek.

Als die mensen er niet voor terugschrikken deze teksten te lezen, zullen wij er ons eveneens op wagen ons te verdiepen in die prachtige teksten. Ze zijn enorm rijk, en zijn niet altijd even gemakkelijk te begrijpen. Toch zullen we merken dat het de moeite loont om er ons op toe te leggen.

Laten we eerst en vooral Ruusbroec wat beter situeren. Toen hij zich nog niet had teruggetrokken als kluizenaar in Groenendaal, en dus nog kapelaan was van de (toen) Collegiale kerk van Sint-Goedele te Brussel, was hij reeds een niet alledaags figuur. Luisteren we even naar een korte beschrijving uit de biografie: "Het leven van Ruusbroec" geschreven door zijn biograaf Pomerius:

Toen Jan van Ruusbroec nog als priester in de wereld leefde, schonk hij zo weinig aandacht aan zijn uiterlijk dat hij -- voor wie hem slechts op afstand kende -- een arme stakker leek. Hij was een rustig en zwijgzaam man, armoedig gekleed, maar beschaafd in de omgang. Hij liep door de straten van de stad zoals een kluizenaar dat zou gedaan hebben. Bovendien kwam hij maar weinig buiten, want de rust van het beschouwend gebed was hem veel liever dan uiterlijkheden. Zo gebeurde het eens dat hij door de straten van Brussel wandelde, volkomen opgeslorpt door hemelse gedachten. Toen een paar burgers hem zagen voorbijgaan en zijn eenvoudig uiterlijk opmerkten, zei de één tegen de ander: "Was ik ook maar zo heilig als de priester die daar voorbijgaat." Waarop zijn gezel repliceerde: "Voor al het goud van de wereld zou ik niet in zijn geval willen verkeren, want dan was het voor mij uit met alle plezier."
Ruusbroec hoorde dit toevallig en antwoorde in stilte bij zichzelf: "Hoe weinig kunt gij vermoeden hoeveel zoetheid die mensen voelen die Gods geest mogen smaken."

Eigenlijk zouden we de teksten moeten kunnen lezen in het Brabantse Diets of Middelnederlands, omdat de literaire schoonheid beter tot zijn recht komt. Maar gezien dat wellicht vele luisteraars zouden durven afhaken, zullen we enkel maar hier en daar de mooiste stukken even laten nazinderen in hun oorspronkelijke vorm. Het grootste deel zullen we lezen uit een hertaling van de Jezuïet Prof. Lodewijk Moereels

Ruusbroec begint zijn werk over het Rijk der godminnende zielen met een kort Bijbelcitaat uit het boek Wijsheid.

"De Heer heeft de gerechte teruggeleid langs rechte wegen en hem het Rijd Gods getoond" (Wijsh. 10, 10).

Vervolgens zal hij deze zin helemaal uiteen rafelen, en zijn heel werk daaraan ophangen. Dit is trouwens een manier van werken die we bij Ruusbroec geregeld terugvinden. Eén Bijbelvers is genoeg om veel wijsheid uit te putten. We laten nu Ruusbroec aan het woord in de rest van zijn voorrede.

Met deze woorden leert de Wijzeman ons vijf dingen.
Ten eerste, doordat hij zegt: 'De Heer', wijst hij ons op zijn almacht; want Hij is een heer over alle schepselen.
Ten tweede, door de woorden; 'heeft teruggeleid', duidt hij ons op de val en het verdolen van de mens, en op Gods mededogen en ontferming, doordat Hij de mens heeft teruggeleid vanuit de val der erfzonde, uit de verdwaaldheid naar de rechte weg, uit de dood tot het leven.
Door het derde woord: 'de gerechte', toont hij ons Gods liefde en genadigheid; want om ons te rechtvaardigen onderging Hij de dood met grote liefde en verlangen.
Ten vierde spreekt hij over de 'rechte wegen', en daarmee geeft Hij ons te verstaan Gods grondeloze wijsheid en de mildheid, die Hij ons heeft betoond door zijn menigvuldige gaven; en die drijven de mens tot de beoefening der deugden, waarmee de rechte wegen bedoeld zijn.
En als hij ten vijfde spreekt: 'en Hij toonde hem het rijk Gods', verstaan wij daaronder het doel en de reden van al het werken van God, nl. dat de mens het rijk Gods, d.i. God zelf, moge aanschouwen en Hem in eeuwigheid genieten.

Dat tweede puntje dat hij aanhaalt uit de woorden van het boek Wijsheid, gaan we straks in het hoofdstuk dat hij daaraan wijdt van naderbij bekijken. Maar laten we vooraleer daar verder over in te gaan dat stukje uit zijn voorrede even herbeluisteren, maar nu in het Brabantse Diets:

Inden anderen daer hy spreect "Hy hevet wederleydet", daer toent hy ons den val ende dat verdolen des menschen, ende Gods compassie ende sine ontfermhertigheyt in dien dat Hy den mensche hevet wederleydet vanden valle der erfzonden, vander dolinghen ten rechten weghe, vander doot ten levene.

In het tweede hoofdstuk waar we nu even willen bij stilstaan, gaat Ruusbroec ons spreken over de menswording van Jezus, en van de zeven sacramenten waardoor Hij de mens heeft herschapen.

Het tweede punt is het woord, dat Hij spreekt: 'Hij heeft teruggeleid'. Niemand behoeft teruggeleid te worden of wordt teruggeleid dan de verdwaalde. Welnu, de menselijke natuur is gevallen door de zonde van de eerste mens; en de natuur, die vrij was is een kerker geworden, een gevangenis, een ballingschap en een dwaalweg en een verdolen, voor allen die er in geboren worden, want zij zijn kinderen van de ongehoorzaamheid.
Nu heeft God onze natuur aangenomen en de mens teruggeleid, doordat Hij daarin voor zijn Vader ootmoedig, gehoorzaam en dienstbaar is geweest, en de mensen trouw diende door zijn leer, zijn voorbeeld en zijn goedertierenheid; Hij heeft gezwoegd in karitate en geleden met zachtmoedigheid en geduld, en door zijn sterven in minne heeft Hij de schuld betaald in gerechtigheid, en de menselijke natuur verlost en zijn alle mensen, die in Christus herboren worden, vrij.

Het is allemaal zo vanzelfsprekend en voor de hand liggend voor Ruusbroec. Wij hebben de neiging om het allemaal heel ver te gaan zoeken. Voor hem is het eenvoudig, kristalhelder en klaar hoe de vork aan de steel zit. Hij doet eigenlijk niets anders dan de basis van ons geloof in zijn grote logica op een rijtje te zetten.

Wanneer we als mensen onze weg volledig kwijt zijn, en dus niet meer weten waar we zijn en hoe we terug naar huis kunnen komen zitten we met een groot probleem. Indien er niemand ons de weg kan tonen om terug te keren, zijn we verloren en zitten we vast. We kunnen uiteraard in het wilde weg allerhande wegen uitproberen op goedvallend uit, maar met het gevaar om ons uit te putten en dat dan nog zonder enige zekerheid op succes.

De mens, geschapen door God, is door de leugen van een jaloerse vijand in de val gelokt. Daardoor zegt Ruusbroec, is onze menselijke natuur een kerker of gevangenis geworden. Hij spreekt hier zelfs over een soort ballingschap. Voor het woordje ballingschap staat in de oorspronkelijke Brabantse Diets: alinde, waarvan ons woordje ellende komt. Het verwijst naar een vreemd land (alies landis), waar men helemaal niet thuis is. Om vanuit een ballingschap naar huis terug te keren is nog een grotere uitdaging, en vanuit de geschiedenis van het volk van Israël, weten we dat dit zelfs meerdere generaties heeft geduurd voor dat deze mogelijkheid zich voor heeft gedaan.

Onze menselijke natuur wordt daarbij eveneens als een dwaalweg voorgesteld of als een verdwalen. De oorzaak die Ruusbroec daarvoor aangeeft is de ongehoorzaamheid, die een breuk tot stand heeft gebracht in onze relatie met God, wat meteen ook onze relatie met elkaar in de war heeft gestuurd.

Maar God die de mens oneindig liefheeft, en niet wil dat wij verloren gaan, spaart zich geen moeite om ons te redden, en de weg terug naar onze thuis te tonen. Hij is de enige die trouwens de dwaalwegen van de mensen kent, en die de weg weer terug naar huis kan tonen.

En om op de meest alomvattende en volmaakte manier onze ogen te openen opdat we niet blind zouden blijven voor Zijn liefde, heeft God onze menselijke natuur aangenomen. God is mens geworden in zijn Zoon Jezus die zodoende de menselijke natuur heeft teruggeleid. Daarin heeft Hij ieder van ons de hand gereikt om ons uit onze benarde situatie vandaan te halen. Jezus heeft als mens goed gedaan wat de mensheid verkeerd had gedaan. Jezus is niet ongehoorzaam geweest maar gehoorzaam. Hij is niet hoogmoedig geweest, maar nederig en dienstbaar.

Zelfs ons mensen die ontrouw zijn geweest, heeft Hij trouw gediend. Hij deed dit door ons de blijde boodschap te verkondigen en ons te onderrichten. Zijn leer was zuiver en krachtig, de waarheid zonder omwegen, veinzerij en zonder leugen. Zijn hele leven was een perfect voorbeeld van hoe wij als mens geroepen zijn om te leven. Hij was goedertieren, edel en welgezind. De werkende, werkzame liefde of karitate heeft Hij beoefend zonder enige moeite te sparen. Dit heeft Hij in grote zachtmoedigheid en met groot geduld gedaan.

Op het einde van dat stukje dat we uit "Het Rijcke der Ghelieven" lezen, gaat Ruusbroec zonder er enige graten in te zien spreken over de schuld die Jezus in gerechtigheid betaald heeft om onze menselijke natuur te verlossen. Met deze manier van deze realiteit voor te stellen hebben veel mensen tegenwoordig een probleem. Een betaling om ons vrij te kopen, van een schuld; en een schuld die dan nog gerechtvaardigd zou zijn. Nochtans is dit geen vreemde manier van voorstellen. Als we met de Bijbel een beetje vertrouwd zijn, dan kennen we zeker een aantal passages die dit aspect behandelen.

Met de parabel van de 10.000 talenten gaat Jezus bijvoorbeeld eveneens spreken over een schuld die wij hebben tegenover God, en die we om de gerechtigheid geen geweld aan te doen zouden moeten betalen. Maar dat bedrag ligt ver boven onze mogelijkheden. Gezien wij daar niet toe in staat zijn, hebben we iemand nodig die dat in onze plaats kan doen. Jezus heeft dat gedaan door zijn sterven aan het kruis uit liefde voor ons. Een dood die niet te benijden valt.

Door zijn leven dat Hij voor ons gegeven heeft, is onze menselijke natuur bevrijd. Maar daarmee is de kous niet af, om als individu daar deel aan te kunnen hebben en tot de ware vrijheid te komen moet men herboren worden in het doopsel in Water en Heilige Geest. In een mysterieus gesprek met de nachtelijke bezoeker Nikodemus (Joh. 3, 1-6), gaat Jezus deze voorwaarde uit de doeken doen.

Ruusbroec zal vervolgens ook de zeven sacramenten overlopen. De heilige tekens namelijk waarin God steeds weer zijn overgrote liefde voor ons zichtbaar, hoorbaar en tastbaar maakt.

Luisteren we nu aandachtig hoe Ruusbroec de eerste twee sacramenten beschrijft en uitlegt:

Wie in Christus wil herboren worden en vrij zijn, moet gelovig zijn en hij moet het eerste sacrament, dat van het doopsel ontvangen, dat een teken is van geestelijke zuivering, en een herkleding in de christelijke gemeenschap dank zij een nieuw leven; hij moet de duivel en zijn dienst verzaken en Christus trouw beloven.
Hem wordt gegeven het kleed der onschuld, dat wil zeggen: zijn ziel wordt bekleed met de dood en de verdiensten van Christus; dat kleed moet hij beloven onbevlekt van zonden te brengen voor Gods oordeel.
En hij ontvangt vier dingen: het eerste is een kwijtschelding van de eeuwige pijn; het tweede, dat hij waardig bevonden wordt voor de eeuwige vreugde; het derde is de goddelijke genade om alle uren vooruitgang te maken in nieuw deugden; en het vierde is de deelachtigheid aan al het goede dat ooit gedaan werd en immermeer gedaan zal worden.

"Wie in Christus wil herboren worden en vrij zijn, moet gelovig zijn". Veel woorden heeft Ruusbroec niet nodig om de kern van de zaak aan te raken. Maar zonder geloof in God die ons liefheeft, is er geen wedergeboorte mogelijk. Zoals de vader wiens zoon met een soort vallende ziekte geplaagd zat, en waarbij de vader einde raad om Jezus smeekt om zijn zoon te bevrijden, zal Jezus zeggen dat alles mogelijk is voor zij die geloven. Waarop de vader zegt: "Heer ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!" Bij het doopsel vragen we eigenlijk ook de genade van het geloof.

Om zijn belofte beter te kunnen houden en vermeerdering van genade te verkrijgen, moet de mens het tweede sacrament ontvangen, dat heet vormsel of sterking, en zal hij begeren het kruis van Christus te dragen tegen de vijand en tegen zijn eigen vlees in.
Daarom worden hem drie dingen gegeven: ten eerste, de genade Gods wordt vermeerderd; ten tweede, de duivel wordt verzwakt en ontziet de mens meer; ten derde, de mens wordt gesterkt in alle deugden. Aldus wordt de mens in het doopsel herboren en verheven, en gesterkt in het vormsel.

Wat belooft de christen bij zijn doopsel? Dat hij alles zal doen om het kwaad te vermijden, en elke gelegenheid tot zonde zal vluchten. Daarom heeft hij ook de hulp van hierboven nodig. Door het vormsel ontvangt de christen kracht om te volharden, maar ook inzicht om te zien wat hij moet vermijden of zelfs vluchten.

Door het doopsel wordt de mens herboren als kind van God, en verheven boven een zondig, dierlijk en bekrompen bestaan. Ruusbroec ziet daar ook elementen die de mens daarbij ondersteunen en helpen.

Daarmee is nog niet alles gezegd van de sacramenten, luisteren we nu maar hoe Ruusbroec de twee volgende sacramenten beschrijft en uitlegt:

Omdat de mens evenwel door de hovaardigheid van zijn gemoed, door de begeerlijkheid van zijn ziel en de zinnelijkheid van het lichaam vaak in eigen, persoonlijke zonden valt, zijn belofte breekt en zijn ziel besmet, Gods genade verliest, en de dood en verlossing van Christus versmaadt, -- hij is immers onstandvastig -- daarom wil de Heer, die Hem geschapen en door zijn dood herschapen heeft, hem niet verloren laten gaan, maar heeft Hij integendeel aan zijn Kerk het derde sacrament, dat der biecht, dat is berouw over zijn zonden, toevertrouwd.
Daarbij zijn van 's mensen wege vier dingen vereist, die moeten geschieden door een inwerking van God. Het eerste is een waarachtig leedwezen over al wat men ooit misdeed; het tweede een onverdeelde wil om nooit weer zonde te bedrijven; het derde, een volkomen wil om voldoening te schenken aan wat de heilige Kerk inzake belijdenis en boete oplegt, naar het oordeel van de priester; het vierde is een vurige begeerte God voor altijd te dienen in nederige gehoorzaamheid, van Hem te verhopen, de eeuwige zaligheid, en zijn zonden te belijden in grote droefenis. Deze vier punten moet de mens rechtens en noodzakelijk bezitten: dan worden hem zijn zonden vergeven en meer genade geschonken dan hij te voren bezat, en wordt hij deelachtig aan de verdiensten van de heilige Kerk.
Omdat hij uit de ballingschap naar zijn vaderland komt, van den vreemde naar zijn vrienden, van armoede tot rijkdom, van dood tot het leven, en van droefheid tot blijdschap, daarom heeft Christus het vierde sacrament ingesteld als een voortreffelijk gastmaal, dat is zijn lichaam en bloed tot spijs en drank, opdat wij ons met Hem verenigen zouden en nooit meer van Hem scheiden. Dit sacrament moet de mens ontvangen met ootmoedige hoogachting en vol eerbied: want hij ontvangt degene, die hem en alle dingen geschapen heeft. Hij moet Hem ook ontvangen met innige, verlangende overgave: want Hij is degene die voor hem gestorven is uit trouwe minzaamheid, en die hem zichzelf wil geven tot in de eeuwigheid.

Over elk van die sacramenten zouden we kunnen uitwijden, maar ze spreken toch voor zichzelf, en vragen om er de waarde uitdrukkelijk in te onderkennen.

Ten slotte luisteren we nu hoe Ruusbroec de drie laatste sacramenten beschrijft en uitlegt:

Het vijfde sacrament is dat van het priesterschap: het scheidt de mens van aardse genoegens en bezigheden, en wijdt hem in grote vrede en waardigheid aan God toe, indien hij het naar behoren en recht ontvangt.
Hem wordt onderscheiding gegeven in alles wat de beoefening der deugden betreft en hij wordt vereerd met en verheven tot een bijzondere adel, en het merkteken ervan blijft in eeuwigheid.
Het zesde sacrament is het huwelijk, opdat de mens, die in de wereld blijft, naar wet en recht zou leven, de een aan de ander trouw belove en die trouw beware tot in de dood.
Het zevende sacrament is het heilig oliesel: dit moet de mens verlangend ontvangen, als hij meent niet lang meer te zullen leven, opdat hem zijn dagelijkse en vergeten zonden worden vergeven krachtens dat sacrament en het gebed van de priesters en van de heilige Kerk.
Dit zijn de zeven sacramenten, die de mens van de eeuwige dood van de erfzonde en van de eigen zonden, alsook van de dagelijkse zonden terugleiden, die hem wapenen tegen de duivel en in de dienst van God bekwamen of hem een wettig leven bezorgen in deze tijd. Dit was dan het tweede van de vijf hoofdpunten; hoe de Heer de mens tot Hemzelf heeft teruggeleid krachtens zijn dood en de zeven sacramenten.

We krijgen met de teksten uit de Zalige Jan van Ruusbroecs werk: "Dat Rijcke der ghelieven" een stevige basis om over ons geloof na te denken. Met de overige teksten die we zullen lezen willen we eveneens de basis van ons christelijk geloof aan bod laten komen. Met de anonieme schrijfster van de Evangelische Peerle zullen we de verschillende tijdeigen feesten doorheen het liturgisch jaar aansnijden. Wellicht komen we er niet toe om alles wat ze behandelt te lezen of te bespreken, maar hopelijk vinden we genoeg tijd om de smaak ervan te pakken te krijgen en de rijkdom van die literatuur voor ons spiritueel leven te ontdekken.

In deze editie willen we ook even proeven aan een stukje uit "De grote evangelische Parel". De schrijfster - want het ziet er naar uit dat het een dame was - is anoniem willen blijven, en dat is haar ook nog gelukt. We hebben enkel het gissen naar wie ze dan wel zou kunnen geweest zijn. We kennen wel haar laatste woorden, die ze uitsprak toen ze op 28 januari 1540 op 77-jarige leeftijd stierf. "Heer, als Gij maar vreugde beleefde, als Gij maar vrede en genoegen vondt in mij!" Nicolaas van Essche, de begijnenleider en de Keulse kartuizers hebben zich ingezet om haar werk uit te geven. De Peerle werd een bestseller, en liet zich in een Latijnse vertaling over Europa verspreiden.

We lezen nu een klein stukje uit haar bestsellerswerk: "De Evangelische Peerle", maar zullen in volgende edities ook wel lezen uit haar werk "Den tempel onser sielen". Dit laatste werk zag slechts één druk in 1543. Het kende niet hetzelfde succes als de Peerle, niettegenstaande het een veel beter gestructureerd en bevattelijker werk blijkt te zijn dan de Peerle. Na meer dan 4 eeuwen, namelijk in 1968, zag een kritische uitgave van "Den tempel onser sielen" door de hand van A. Ampe s.j. pas het licht. Pater Jos Alaerts, eveneens een Jezuïet hertaalde het naar het hedendaags Nederlands. Het werd onder de naam "Gods tempel zijn wij", uitgegeven in 1980 door de Abdij van Bethlehem te Bonheiden.

In de kritische uitgave van 1968 van "Den tempel onser sielen" heeft Ampe overtuigend aangetoond hoeveel de schrijfster verschuldigd is aan andere auteurs. Ze zocht haar gading in een rijke geestelijke traditie, van Augustinus af. Samen met die van Bernardus, komt zijn naam het meest voor. Belangrijke teksten putte ze eveneens bij Eckhart, Jordanus van Quedlinburg (van wie verschillende preken in hun geheel werden overgenomen), Kraft van Boyberg, Ludolphus van Saksen, Marquard van Lindau, Ruusbroec en Tauler. Ze heeft ook bepaalde anonieme bronnen gelezen, zoals de "Limburgse Sermoenen". Hier en daar meent men gedachten en beelden terug te vinden van Willem van St.-Thierry en Hadewijch. Bronnen van de vierde tot de vijftiende eeuw! Maar haar werken kunnen tot een knip- en plakwerk geensins herleid worden. Ampe besluit terecht; "Hier is een grote geest aan het woord, die vanuit de traditie een eigen persoonlijk getuigenis brengt."

Laten we nu een stukje aansnijden vanuit de "Evangelische Parel" waarin de anonieme schrijfster het heeft over ons mens-zijn, waarin een driedelig onderscheid ontwaard kan worden, maar eveneens hoe die drie delen toch één geheel vormen.

Zoals deze drie: de geest, de ziel en het lichaam verscheiden zijn, en toch een mens uitmaken, zo zijn ook de algemene kerk, het koor en het hoogaltaar drie dingen, nochtans is het één kerk.

Ze vergelijkt dus de mens met het kerkgebouw, dat ze op drie niveaus bekijkt. Eerst in zijn geheel, of althans in het deel waar de gewone kerkgangers normaal toegang toe hebben. Vervolgens het koorgedeelte, het deel namelijk waar de eredienst zelf plaatsvindt. Ten slotte het altaar, de plek waar het hoogste en edelste deel van de liturgie plaatsvindt. Deze drie onderdelen van de kerk zijn te onderscheiden, maar niet van elkaar te scheiden. Ze vormen een groot geheel, waarin het ene in feite niet zonder het andere kan bestaan.

Laten we nu eens luisteren wat ze van die drie delen te vertellen heeft.

Voor de algemene kerk, daar waar alle mensen in bidden op uitwendige en menichvuldige wijze, zullen we ons eigen lichaam onder verstaan, waarmee we God zullen dienen, en onze naaste, alsook de gewone uitwendige realiteit en zijn ordening.
Voor het koor, waar men God in looft met zang en orgelmuziek, zullen we onze ziel verstaan die met al haar krachten opgericht zal zijn om God te loven in vreugde. Ze staat altijd opgericht als een snaar van een harp, opdat de Heilige Geest, de hemelse meester van de liefde erop spelen mag wat hem belieft.
Bij het altaar dat in het koor staat, waar het hemelse offer wordt gebracht en gehouden in het verborgen heiligdom, zullen we onze geest onder verstaan die het heilige der heiligen zal binnengaan om er God standvastig te aanbidden. Want het is daar dat we God zullen aanbidden in geest en waarheid, en dat we onszelf geheel aan Hem zullen opofferen, met alles wat we van God hebben ontvangen in de geest en in de natuur tot de eeuwige lof van God. We zullen dit opofferen samen met alle tekorten en behoeften van onze naaste medemensen en van alle noodzakelijke dingen, en dit met inwendige vreugde.

Na deze beschrijving wil ze nog wat verder ingaan op de manier waarop me met ons lichaam, onze ziel en onze geest in staat zijn om God te dienen en eer te bewijzen. Ze gebruikt daar het woord versieren. Dit deeltje van de grotere kerkgemeenschap, dat onderdeel van het lichaam van Christus moet mooi zijn, mooi versierd om op passende wijze de Bruidegom te kunnen onthalen.

Laten we nu even horen wat er zoal gepast is voor deze opsmuk.

En omdat we uit drie verscheiden delen bestaan, zo moet elk deel bijzonder versierd worden. Het lichaam met de zeven sacramenten, met zedelijke deugden en een vlijtig sterven van alle zinlijke begeerten. De ziel met de zeven gaven van de heilige Geest, en een geheel sterven aan al het gene dat het leven - dat God is - in haar verhinderen kan; de geest die met de ziel, samen met de acht zaligheden en een volkomen sterven aan haarzelf, aan alle zelfzucht en behaaglijkheid in de geest en in de natuur [nastreeft], om enkel en alleen in God te leven.
Om nu dat nederste deel (dat het lichaam is) te kunnen versieren, moet het hart rein zijn, rustig en vredig. Want het hart is de wortel en oorsprong van het hele leven en van al wat het lichaam beroert. Uit het hart komen eveneens alle deugden en zeden. En ook op die manier zult ge versierd zijn met de zeven sacramenten.

Nadien somt ze ook de zeven sacramenten op, vergelijkbaar met de manier waarop we Ruusbroec daarnet aan het werk hebben gezien. We hebben nu jammergenoeg niet genoeg tijd om die sacramenten door te nemen. Ze zet ze wel lichtjes in een andere volgorde, en geeft ze soms een ietwat andere naam. Voor het huwelijk bijvoorbeeld noemt ze het zowel het "heilig huwelijk" (heiliger echtschap), als de "geestelijke vereniging" (geestelijcker vereeninge) of de "trouw" (trouwinghe). Het vormsel noemt ze eveneens de "vereniging" (vereninge). De Eucharistie noemt ze het "waardig heilig sacrament van het lichaam en bloed van Christus" (weerdigen heyligen sacrament des lichaems ende bloets Christi).

Ziezo, deze keer hebben we stukken genomen uit werken die dichter bij ons tot stand zijn gekomen. We hebben eerst een aantal uittreksels gelezen van de zalige Jan Ruusbroec de Wonderbare, en vervolgens teksten van de anonieme schrijfster van de Evangelische Peerle.

Hopelijk hebben jullie genoten van deze teksten, die vragen om ze in ons hart te laten binnendringen en bezinken. Deze spirituele teksten hebben een grote diepgang en om ze echt in ons hart te laten binnenkomen en bezinken moeten we ze regelmatig ter hand nemen.

Je kan deze bijdragen herbeluisteren op de website van Radio Maria, en de teksten kunnen eveneens nagelezen worden op de website van de Vereniging Zalige Jan van Ruusbroec.

Tot een volgende keer.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.