De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese bij Ruusbroeck en de auteur van de Evangelische Peerle

"Den tempel onser sielen" door de auteur v.d. Evangelische Peerle

Deel II over de Paastijd

Twintigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.



Het programma "Mystieke lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; pareltjes vanuit onze rijke schat aan christelijke spirituele literatuur.

Welkom beste luisteraars. Vorige edities hebben we reeds heel wat teksten uit "Den tempel onser sielen" gelezen. Hopelijk zijn de meesten onder jullie stilaan vertrouwd geraakt met de manier waarop de auteur over ons mens-zijn, over God en zijn liefde voor ons schrijft. We moeten wel een hele stap in de tijd zetten en met het mens en wereldbeeld van die tijd vertrouwd geraken. Zeer moeilijk is het zeker niet om in te treden in deze boeiende materie met de heldere maar eenvoudige inzichten die ze geeft en op een treffende manier verwoordt.

"Den tempel onser sielen" kende lange tijd slechts één enkele druk, namelijk in 1543. Het kende blijkbaar niet hetzelfde succes als de Peerle. Toch is dit werk veel systematischer opgebouwd dan "De Evangelische Peerle". Het heeft meer dan 4 eeuwen geduurd, namelijk tot in 1968, vooralleer een kritische uitgave van "Den tempel onser sielen" het daglicht zag, en wel dank zij het werk van de Jezuïet en professor A. Ampe. De hertaling door Pater Jos Alaerts, werd onder de naam "Gods tempel zijn wij", uitgegeven in 1980 door de Abdij van Bethlehem te Bonheiden. Het is daaruit dat we het meeste van de teksten van dat werk zullen lezen. In 2014 werd het in een herziene vertaling door de paters Jezuieten Jos Alaerts en Rob Faesen heruitgegeven, en wel bij de uitgeverij Averbode met de titel "De tempel van onze ziel".


Vorige keer hebben we een groot deel van de Goede Week gelezen, samen met enkele resterende hoofdstukken van de 40-dagentijd. In deze editie snijden we nu de paastijd zelf aan. We zullen er ons toch toe beperken, gezien het de kern van ons Christelijk leven betreft, en er teveel kostbare elementen in verwerkt zijn om hier met zeven mijls laarzen doorheen te gaan. Hemelvaart en Pinksteren zullen dus een volgende keer aan bod komen.

De auteur wijdt vier hoofdstukstukken aan Pasen. Nu we al wat meer vertrouwd geraakt zijn met haar schrijfwijze, zullen we zeker bepaalde gedachten en visies van haar erin gaan herkennen.

In het eerste hoofdstuk, maakt ze een hele analyse van de drie Maria's, die vroeg op de paasmorgen naar het graf waren getrokken om de Heer te zalven. Het is duidelijk een spirituele analyse die ze maakt. Men kan hier moeilijk stoelen op veel exegetische elementen om op te bouwen, maar toch zien we dat ze heel minitieus aandacht heeft voor elk detail dat ook maar nuttig zou kunnen zijn om ons over ons spiritueel leven diepere inzichten te geven.

In het volgende hoofdstuk schrijft ze ons over "de grootste smart van Jezus en door welk zwaar lijden wij zijn verlost". Waar een heel mooi zinnetje ons zeker zal verrassen, namelijk dat al zijn uitwendig lijden slechts een verzachting was van zijn inwendig lijden.

Het derde hoofdstuk handelt "over de allergrootste vreugde die in Christus was bij zijn blijde verrijzenis."

En ten slotte spreekt ze over ons in het vierde hoofdstuk van Pasen, namelijk "hoe de ziel mee verrijst en hoe God zich vertoont en de ziel vertroost."

Elk van die hoofdstukken is doorspekt met bijbelcitaten en/of citaten uit preken waar ze kennis van had. We zullen deze vier hoofdstukken nu beetje bij beetje doornemen.


Als onze mystieke schrijfster ons in dit eerste hoofdstuk vertelt: "hoe de mens zich aan de drie Maria's gelijk moet maken, om de Heer te bezoeken en te zalven", dan bedoelt ze daarmee dat we ons gelijkvormig moeten maken aan hen. Die drie Maria's zullen hier (zoals bij de gedaanteverandering op de berg Tabor met de drie apostelen, waarover onze auteur handelde in een vorige editie) verwijzen naar ons lichaam, onze ziel en onze geest. Laten we al naar een eerste deel van dit hoofdstuk luisteren.

(1) Die eenheid van het wezen wordt in de eenheid van God gehouden: hier blijft de ziel als een geestelijke moeder van God in afgescheidenheid en afzondering. Nochtans laat zij het andere niet na, wat de drie Maria's deden jegens Ons Heer (zij betekenen de drie delen die in de mens zijn). Dezelfde dienst en de werken der vurigheid wil ze aan de lieve Heer verrichten: de Heer gaan bezoeken in het graf, en met alle innigheid en vurigheid zijn lichaam zalven.
(2) Nu zal de mens Maria Magdalena zijn naar het lichaam, door te leven in boetvaardigheid. Hij neemt zich vast voor zijn zonden te bewenen en Jezus' voeten te wassen met innige tranen van berouw. Ook wil hij met vurige werken in Jezus' voetstappen treden en Hem innig zalven met de mirre van het sterven der natuur en van het doden van alle zinnelijke genoegens. En hij zal met een opstijgende dankbaarheid zichzelf met innige dankbaarheid weer in God gieten, om Jezus helemaal te zalven.
(3) Ten tweede zal de innige ziel Maria Jacobi zijn, door haar gebreken onder de voet te treden, krachtig vooruit te gaan in deugdbeoefening, en ijverig te zijn in het verzamelen van allerlei welriekende kruiden om de Heer te zalven; zo is er de wierook van het innig gebed dat opstijgt tot God, de aloë van de inwendige belijdenis die God looft en dankt, en verder alle andere bloemen en kruiden.
(4) Ten derde zal men Maria Salome zijn; haar naam betekent zoveel als vrede. Zij zal met een vredig gemoed, met heilige gedachten en met verzameling van alle vermogens en zinnen naar God opgericht zijn en met vurige toewijding God aanhangen. Dan kan zij met grote blijdschap en vreugde de feestelijke dienst verrichten van Gods zalving, met een zalf die uit velerlei kruiden is samengesteld. Zo is er de balsem van de hartstochtelijk brandende volkomen minne, die naar buiten vloeit in werken der caritas en in een vredige, liefdevolle omgang met alle ledematen van Christus. En er is de nardus van de grondeloze vernedering en van het diep wegzinken in God, wanneer Hij de geest verhoogt en met zijn gaven verrijkt, zodat deze zich steeds kleiner maakt; dan geeft de nardus haar reuk.
(5) Het is met zulke dienst en leven dat wij ons moeten inspannen om ons aan de drie Maria's gelijk te maken; die waren er ijverig in. En na de bereiding van hun kostbare kruiden en zalf gingen ze naar het graf, zodra het begon te lichten - het was nog vroeg en de zon was net opgegaan. Op dezelfde manier zal de innige ziel bij het begin van de genadewerking - wanneer het licht in de ziel komt en de goddelijke Zon in haar opgaat -, zich keren naar het graf van haar hart, waarin zij Jezus heeft begraven.

We krijgen dus een eerste schets van de drie delen van ons leven die in harmonie samen moeten werken in de mens om als volkomen mens ons klaar te maken om de Heer te eren en te hulidgen. Het gaat hem dus voornamerlijk over wat de specifieke plaats is van lichaam, ziel en geest in deze grote eenheid met God. In plaats van te spreken over de delen lichaam, ziel en geest, waardoor het de indruk geeft dat we die van elkaar kunnen scheiden, zouden we ook kunnen spreken over ons dierlijk, redelijk en spiritueel bestaan. Zo kan het meer begrepen worden als fases in onze geestelijke levensweg, of zelfs veeleer als verschillende aspecten van ons menselijk bestaan. In het laatste geval vormen ze een eenheid, wat onze schrijfster hier zeker mee bedoelt.

In de tweede helft van dit eerste hoofdstuk gaan we aandacht geven aan wat er te doen is voor elk van die Maria's:

(6) Er zijn drie dingen die men bij het graf doet en die respectievelijk een kenmerk zijn van één der drie Maria's. Ten eerste wenen. Wanneer men met waarachtig berouw zijn zonden van harte heeft beweend, zal men vurig met Maria Magdalena de passie bewenen van Christus. Dat is eigen aan uitwendige en beginnende mensen. Ten tweede: onze inwendige, voortgaande mens zal de werken van barmhartigheid ondernemen ter wille van Christus' begrafenis. Ten derde: de hoogste, godvormige mens weze in gestadige en vredige rust, want Christus rustte in het graf. Op die wijze vindt Hij zijn rust in de vredige, volkomen mensen.
(7) De bekering wordt beduid door Maria Magdalena; haar naam betekent zoveel als 'een bittere zee' (om het doden der gebreken). Maar met Maria Jacobi komt er een vast voornemen en een grote vooruitgang. Tenslotte een volkomen vereniging met God, met Maria Salome.
(8) Wanneer het zo staat, hoeft men onderweg niet angstig te zijn hoe men de steen zal wegdoen van de ingang van het graf. De steen is alles wat een hindernis kan stellen tussen God en ons. Die steen wordt weggedaan door de engel van het licht, dat is: het voorkomende licht der genade dat het graf van het hart verlicht, de wenenden troost en hun boodschapt dat de Heer verrezen is.
(9) Zo zijn de drie geestelijke Maria's met zalven naar het graf gegaan: naar de inwendigheid van het hart, in een heilig overwegen van het bitter lijden van Ons Heer. En het binnenste wezen van de geest, een geestelijke moeder van God, is weggezonken in God en met Hem verenigd; het is besloten in stille minne en God wordt er zonder ophouden geboren in klare waarheid. Nu verstaat de ziel in een medevoelen de afgrondelijke, kokende gloed en hitte der minne die God voor ons heeft; een minne die zo groot is, dat Hij onze mensheid heeft aangenomen en ons zijn Godheid heeft gegeven.

Jawel, we horen het goed: het binnenste wezen van de geest, noemt een geestelijke moeder van God als ze weggezonken is in God, en met Hem verenigd. Dat binnenste wezen van de geest is er besloten in stille minne, en God wordt er zonder ophouden geboren in de heldere waarheid. En op dat moment verstaat de ziel, de afgrondelijke, kokende gloed en hitte van Gods minne voor ons. Want Hij heeft onze mensheid aangenomen, en heeft ons zijn Godheid gegeven! Duizelingwekkend, niet?


Het tweede hoofdstuk van PASEN dat we nu gaan lezen, handelt: "over de grootste smart van Jezus en door welk zwaar lijden wij zijn verlost". We zullen zien dat dit lijden niet vooral fysisch is, integendeel, zijn fysisch lijden verzacht zijn geestelijk lijden, zijn overgrote liefde voor ons mensen - die o zo ongevoelig zijn voor zijn liefde. Denken we hier even terug naar de zin die we hoorden in de voorlaatste editie van "Mystieke Lectuur", uit het hoofdstuk van de zondag van Quinquagesima: "De weg die tot het leven leidt is smal, vol hindernissen en bitter naar de natuur; maar naar de geest is hij wijder, aangenamer en vrijer dan de vreugde van heel de wereld. Daarmee is niet één ogenblik te vergelijken hetgeen de geest die zijn natuur kan wandelen sturen en onder zich houden, aan vreugde en rijkdom met God bezit."

(1) De pijnlijke smart die in Christus Jezus was kwam hiervandaan: dat wij zijn Godheid hebben verlaten en de weg der waarheid, die Hij zelf is. De smart en drukkende angst om ons afdwalen was zo groot dat, ware die verdeeld geweest over alle schepselen, ze hadden moeten sterven. Die smart raakte God zelf en drong door de goddelijke Afgrond heen! Zij wondde en doorvlijmde het hart van de Vader en deed zijn goddelijke macht geweld aan, zozeer dat Hij zijn Vaderhart heeft ontsloten om ons terug te brengen. Uit dat hart heeft Hij zijn uitverkoren enige Zoon geschonken: krachtens het gebod van zijn Vader en het geweld der minne moest Hij geheel onze schuld voor ons betalen.
(2) O geweldige minne die de goddelijke Afgrond beroert, de macht van de Vader geweld aandoet en zijn enige Zoon tot het zwaarste lijden brengt! O kwellende minne en pijnlijke smart, hoe hebt gij heel het binnenste van Christus doorvlijmd en van minne doorwond! Die smartelijke, het hart doorsnijdende benauwenis overtreft al zijn uitwendig lijden, zoals de hemel de aarde. En al zijn uitwendig lijden was maar een verzachting en leniging van zijn inwendig lijden.
(3) Om die smart te betalen moest ze met nog grotere smart worden betaald! Om ons te brengen tot onze herschepping en vereniging met zijn Godheid moest Hij zijn edele, aantrekkelijke mensheid in de diepte van alle lijden alleen laten. Dat verlangde Hij met des te meer genoegen en minne, naarmate Hij zijn edele Godheid meer minne en onderdanigheid toedroeg. Zo volbracht Hij zonder enig verzet geheel het werk Gods; en toen temperde Hij de hitte van het hart van zijn Vader.
(4) God schepte zulk genoegen in zijn edele mensheid; Hij verlangde zozeer mens te worden en met ons, mensen, te zijn en zijn zaligheid te delen met ons, dat Hij de menselijke natuur toch had willen aannemen, ook al waren wij Hem nooit ontrouw geweest. Want Hij wilde zich aan ons gelijk maken volgens de menselijke natuur - maar er zou geen lijden noch dood zijn geweest. Nu Hij echter zijn edele mensheid alleen moest laten, zijn kostbaar bloed voor ons moest vergieten, en nu zijn edele ziel in een allerpijnlijkste dood moest scheiden van zijn edel lichaam, werden hemel en aarde bewogen. Ze schenen medelijden te hebben met hun Schepper: de harde rots scheurde, de aarde beefde, de zon verduisterde, om de grote oneer die de hemelse Vader leed in de aangenomen mensheid van zijn eengeboren Zoon, en om de pijnlijke smart en de angsten van de dood.
(5) Toen dan het lichaam voor ons voldaan had met al de tormenten en wrede pijlen van de dood, en toen de ziel al die afschuwelijkheid en smart voor ons had geleden, liep ze ons achterna tot in het diepste van de hel: om ons te brengen tot in het hoogste van de hemel.
(6) Toen was God geen mens, omdat bloed, lichaam en ziel gescheiden waren tot de derde dag, tengevolge van onze afvalligheid en verwijdering van de h. Drievuldigheid. Nochtans bleef de Godheid geheel bij het kostbare bloed en bewaarde het onder de voeten van de mensen, ook al was het maar een druppel. En zij bleef bij het reine lichaam dat met de Godheid was gebalsemd, zodat het nooit kon vergaan. Zij bleef ook geheel bij zijn edele ziel. Deze was zo van zijn Godheid doorschenen en doorlicht, dat allen die in de kerker en in de schaduw van de dood verbleven, door Hem werden verlicht en verblijd. Tot de heilige Paasnacht bleef Hij bij hen.

Men kan aan het einde van het vorige hoofdstuk de vreugde reeds voelen opwellen, die in dit derde hoofdstuk verder zal doorbreken. Het handelt namelijk: "over de allergrootste vreugde die in Christus was bij zijn blijde verrijzenis". We laten onze anonieme mystieke schrijfster weer aan het woord:

(1) Toen heeft Hij met grote vreugde en blijdschap al zijn edel bloed weer verzameld. Niet het minste druppeltje bleef vertrapt; want het was als een kristal op de aarde gebleven, onvertrapt. En alle bloeddruppels waarmee de kleren van Onze Lieve Vrouw besprenkeld waren, ze zag ze helemaal uitgedaan. Daardoor begreep zij dat haar lieve Kind verrezen was, zoals Hij ook zelf aan haar deed zien met grote vreugde en blijdschap. En Hij heeft al het bloed weer bij het edel lichaam gevoegd. Toen heeft de edele ziel met grote vreugde het verheerlijkt rein lichaam weer aangenomen; het werd door de macht van de Godheid opgewekt. Zowel ziel als lichaam werden door die macht verheerlijkt. Zo is de Heer in grote klaarte en vreugde verrezen, want Hij had de dood en alle lijden overwonnen en zijn mensheid was weer verenigd met zijn edele Godheid.
(2) Die vreugde was zo groot en alles overstijgend, dat hemel en aarde ze niet konden bevatten. ja, ze doordrong en verlustigde de afgrond van het goddelijk Wezen, zodat het zich met nieuwe vreugde en overvloed uitstortte in zijn beminnelijke mensheid. De vreugde overweldigde de almacht van de Vader, zodat Hij zijn menselijke natuur doorgoot met al zijn barmhartigheid en goedertierenheid. Het was of heel zijn macht enkel barmhartigheid was geworden voor alle schepselen: door het werk, de gehoorzaamheid en het weer aannemen van de mensheid. Ja, de vreugde overwon de eeuwige Wijsheid: de eigen Zoon van de Vader, die de mensheid had aangenomen. Dank zij heel haar klaarte doorlichtte en doorstraalde de Wijsheid met meer vreugde zijn bloed, merg en gebeente: om in klaarte en hevige minne naar alle uitverkorenen uit te stromen. De vreugde beroerde met wonderlijke blijdschap de kokende gloed van de h. Geest, zodat deze zich met wonderlijke zaligheid over de edele mensheid uitstortte en haar doorstroomde. Zo moest zijn mensheid van vreugde naar buiten stromen en zonder ophouden uitstromen naar alle minnaren Gods.
(3) De mensheid van Christus was van zo overvloedige vreugde doorvloeid en overgoten, dat ze een bijzondere vreugde had voor elke smart en pijn, voor alle wonden en kwetsuren, waarmee Hij het menselijk geslacht verloste: en ook de mensen zouden deze vreugden genieten. Ook wil de Heer voor al hun nood en zwoegen zelf hun wezenlijk loon zijn, en Hij wil hen deelachtig maken aan heel zijn lijden.
(4) Die vreugde is zo groot in God en in alle hemelse geesten, dat Hij in zichzelf nog meer wonderen ontsluit, en nog rijkere genade in alle engelen en heiligen. Hij geeft hun nog grotere en geheimvollere verborgenheid in Hemzelf te kennen. Want de verdienste van Jezus Christus, de eengeboren Zoon van de Vader, heeft niet alleen het menselijk geslacht verheugd en rijk gemaakt; ze heeft ook de goddelijke Afgrond verheugd, en zo ontsloot die nog meer rijkdom en verborgen vreugde, waardoor de hemelse geesten met nog meer klaarte en wonderlijke vreugde werden verkwikt.
(5) Die vreugde verblijdde ook de waardige Moeder van Christus. Heel het binnenste van haar moederhart werd van zulke vreugde en blijdschap doordrongen, dat al haar verdriet en wonden der droefheid genazen, toen ze haar lieve Kind zo glorievol verrezen zag en Hij aan haar verscheen, met haar sprak en haar liefdevol groette: "Wees gegroet, mijn uitverkoren lieve Moeder." En van vreugde viel zij in onmacht. Toen nam Onze Lieve Heer zijn lieve moeder in de armen, Hij richtte ze weer op en zei: "Ziehier mijn handen en mijn voeten, en de wonden die Ik heb ontvangen, maar de dood zal geen macht meer hebben over Mij." Toen werd haar gewonde hart gezond. En Hij zei: "Mijn lieve Moeder, Ik breng u een nieuwstijding: Ik heb de oudvaders verlost uit het voorgeborchte van de hel." En Hij dankte haar voor de dienst en moederlijke trouw die zij Hem had bewezen: "Mijn lieve Moeder, Ik heb uw verzoek afgewezen op schortelwoensdag, want Ik moest de wil van mijn Vader volbrengen. Maar wat ge nu vraagt, zal Ik u niet weigeren." Zij aanschouwde met grote vreugde de klaarte en schoonheid van zijn glorierijke lichaam en ziel. Daarmee werd al haar smart en heel haar persoon veranderd in grote blijdschap en vreugde. En Hij zei: "Mijn lieve Moeder, nu staat Maria Magdalena bij het graf te schreien; haar moet Ik gaan troosten. Ik zal nog dikwijls bij u komen, eer Ik ten hemel vaar." Na voornoemde woorden was Maria, de moeder des Heren, niet meer bedroefd.
(6) Verder vertroostte Hij al zijn dierbare apostelen en leerlingen, en al zijn vrienden. Op deze dag verheugden zich hemel en aarde. De zon schijnt van vreugde te dansen. De aarde brengt haar vruchten voort: nieuwe gewassen en groen. De bomen die helemaal verdord schenen, brengen bloeiende bloemen voort, alsof ze zich mee verheugden. Zo tonen ze de heerlijk bloeiende verrijzenis van hun Schepper.

Het vierde hoofdstuk van PASEN dat we nu ter hand gaan nemen, spreekt meer over ons, namelijk in de mate dat "de ziel mee verrijst," en het beschrijft ons eveneens "hoe God zich vertoont en de ziel vertroost".

(1) Op deze dag openbaart Jezus zich aan alle minnende geesten. Bijzonder aan hen die zich ijverig op die geheimen toeleggen naar het voorbeeld van de waardige Moeder Gods. Aan mensen die zich naar binnen keren tot het binnenste wezen van hun geest, dat met God verenigd is en van zijn klaarte doorschenen. Met pure blik en verlichte rede, met kwijnen van geest en kwijnen van ziel, en met verdrietig hart beseffen ze alles wat er in Christus Jezus geweest is zoals hiervoor werd gezegd: hoe Hij de droefheid met nog meer droefheid betalen moest. Het zijn de mensen die als een geestelijke moeder zijn liefdevolle geboorte, zijn deugdzaam leven, zijn pijnlijk lijden en zijn smadelijke dood in hun binnenste bewaren.
(2) Aan hen het eerst zal Hij met grote vreugde zijn heerlijke verrijzenis openbaren; Hij zal ze vertroosten en omhelzen met zijn stralende klaarte, zeggend: "Wees gegroet, mijn minnares. Ziehier mijn handen en mijn voeten en wonden. Zie hoe schoon Ik met ziel en lichaam verrezen ben! De dood zal voortaan geen macht hebben over Mij. Ik ben met u tot het einde van de wereld. Ik heb alle lieve zielen in het vagevuur vertroost door mijn heerlijke verrijzenis, en heel hun binnenste verlicht en doorschenen; hun merg en gebeente werd in vreugde veranderd."
(3) Aldus giet Hij in de vurige ziel verborgen blijken van vriendschap voor elke dienst die ze Hem bewezen heeft bij zijn geboorte, of in het navolgen van zijn heilig leven, of in het meelijden en pijn hebben met zijn passie en bittere dood. En Hij begunstigt haar met zijn heerlijke zaligheid. Hij transformeert ze in zijn goddelijke eenheid. Hij prent in haar de spiegelachtige klaarte van zijn verheerlijkt lichaam, en doet ze mee opstaan en verrijzen in Hem. Hij laat haar mee genieten van alle vreugde die zijn deel is, en schenkt haar zijn verheerlijkte, stralende klaarte. Hij doet haar zijn schoonheid aan. Hij ordent en versterkt het aardrijk van haar hart: daarin maakt Hij zijn stoel klaar om in haar in vrede te heersen. Hij wil ze voorgaan als een lichtende wolk tijdens de dag van zijn verheerlijkte mensheid en als een vuurzuil in de verborgen, duistere stilte waar de h. Drievuldigheid zich vertoont en openbaart, in de eenheid van de geest. Hij verlicht met zijn klaarte de nacht van onze onwetendheid, zodat wij wandelen in de dag van zijn verheerlijkte mensheid. Dat is de dag der blijdschap, die de Heer heeft gemaakt. De Heer zelf is die dag.
(4) Op deze dag werden de drie wenende Maria's getroost. Wie rouwend en wenend en met deemoed de Heer zoeken, aan hen openbaart Hij zich het eerst. Wanneer de goddelijke zon der gerechtigheid is opgegaan in de ziel, verschijnt hun de Heer, en laat Hij zich omhelzen. Dan zegt Hij: "Wil niet wenen. Ik heb geschreid en ben droevig geweest om u, maar nu heb Ik de dood en alle nood overwonnen. Ik ben gekomen om de bedrukten van hart te troosten, sterkte te zijn voor de wenenden van Sion, en om hun voor de asse een kroon te geven, olie der blijdschap voor het wenen, een mantel van lof voor de geest van rouw. Ik ga alle tranen afwissen van de ogen der heiligen. Verheug u dus en verblijd u in Mij, want hemel en aarde verheugen zich met Mij. En van grote blijdschap laat Ik me door de drie Maria's omhelzen."
(5) Maria Magdalena omhelst de voeten van Jezus. Maria Jacobi omhelst het middel, het minnende hart en de edele ziel van Christus Jezus. Maria Salome omhelst de godvormige geest van Christus Jezus. Maar de lieve moeder van Jezus omhelst het goddelijk Vereend-zijn in de overwezenlijke stilte.
(6) Aan onze nederste, gevoelige mens wordt vergund Jezus' voeten te omhelzen, of zijn zuiver, deugdzaam leven en zijn liefdevolle omgang - om het met de blijdschap der minne te omarmen en na te volgen. Hij is toch de weg waarop niemand kan verloren lopen, de waarheid waarin niemand kan bedrogen worden, en het leven waar niemand in sterft.
(7) Aan de inwendige, geestelijke mens wordt vergund het minnende hart en de deugdzame ziel van Christus Jezus te omhelzen, om gesterkt te worden en vooruit te gaan in deugden. Jezus' ziel is vol minne en zaligheid; onophoudelijk stroomt ze met de stralen der minne naar alle godsdienstige harten. God trekt dezen naar zijn minne door de verheerlijkte ziel van Christus, rijkdom van alle rechtvaardigen. Zo brengt Hij ze in het licht van het leven.
(8) Aan de hoogste, godvormige mens - aan het hoogste van de ziel dat de geest is - wordt vergund de met de h. Drievuldigheid verenigde geest van Christus te omhelzen, om ons met Hem te verenigen en in Hem te vestigen. Zijn geest is vol minne en overvloedige vreugde zoals de hemel vol glorie is, en hij is vreugde en blijdschap van alle gelukzalige geesten.

In het laatste stuk van dit vierde hoofdstuk komt het binnenste en hoogste deel van de geest weer aan bod. Net zoals in het eerste hoofdstuk, waar dat hoogste deel aan het einde van het beeld van de drie Maria's aan bod kwamen. Aan dat hoogste deel van de geest wordt het vergund om de verborgen eenheid van God te omhelzen. Luisteren we in dit laatste deel van het laatste hoofdstuk van Pasen, wat onze schrijfster ons aan inzichten meegeeft.

(9) Het binnenste en het hoogste deel van de geest - de pure eenheid van het wezen dat als een geestelijke moeder onophoudelijk God ontvangt, God baart en God weder opdraagt -, daaraan wordt vergund de verborgen eenheid van God te omhelzen. En op zijn beurt wordt het omhelsd in de overwezenlijke vereniging van Gods rijke en overdadige wellust; in de onbeweeglijke, goddelijke, afgrondelijke stilte waarmee Hij ons altijd terugroept in zijn goddelijke oorsprong. Daar wordt het weer vernieuwd, wanneer Hij zich in een klaar licht en in beeldeloze, pure minne openbaart en Hij te kennen geeft dat Hem alle macht in hemel en op aarde is gegeven, en dat Hij de macht is van alle geestelijke werkzaamheid die er in het binnenste wezen is, in de verborgenheid van de geest, en die gestalte krijgt in de rechtvaardigheid van de ziel en in de reinheid van het hart.
(10) Hoewel hier drie verschillende namen aan de mens worden toegekend - buiten eenheid van het wezen dat altijd in God leeft en met Hem vereend blijft -, het is nochtans maar één persoon. Zo zijn er ook in Christus Jezus drie 'naturen', namelijk Godheid, ziel en lichaam; en toch is het één Christus. Deze behield altijd de eenheid en het genieten van zijn goddelijk Wezen. Hij bleef immers altijd vereend met zijn hemelse Vader, in volkomen minne en in onwrikbare, genietende rust. Die bezat Hij vrij, in de eenheid van zijn goddelijk Wezen. En zoals er in God drie personen zijn in één Godheid (of in de eenheid van het Wezen), zo zijn er in één mens drie delen. God werkt daarin op verschillende wijzen met het schijnen van zijn klaarte: een wonder werk van scheiden en verzamelen. En God doet de mens - boven al zijn goddelijke werkzaamheid, in de eenheid van het binnenste wezen - onwrikbaar en onbeweeglijk, in volkomen vrijheid rusten in Hem, in het welbehagen Gods. Dan is de mens doorstroomd door de klaarte van het eeuwige Woord, door het merg van het Vaderhart, en omhelsd in blijvende Minne. Zo vertoont zich God, en geeft Hij zich aan de ziel om Hem te omhelzen. Hij doet haar overgaan naar de dag der zaligheid, die van zijn verheerlijking. Hij verkondigt haar zijn eeuwige vrede en doet ze wonen in Hem.
(11) Op de sabbat, wanneer de klaarlichtende dag, Christus Jezus, in de ziel is opgegaan en Hij de ziel naar zich doet overgaan (deze sabbat betekent dat de ziel van alle wispelturigheid der zinnen vrij en ontdaan is, en in God rust); wanneer het avond is, zodat alle aardse begeerten ophouden in de ziel; wanneer de deuren van de vijf zinnen gesloten zijn en alle leerlingen, de vermogens en affecties van de ziel, tot een eenheid zijn vergaderd (deze staan immers alle onder God zoals leerlingen onder hun meester): dan vertoont zich Jezus in hun midden, Hij die altijd in de ziel aanwezig is, en Hij zegt: "Vrede zij met u." Hij verblijdt en vertroost ze. Hij laat hen zijn handen en voeten betasten en bevoelen. Hij berispt ze om hun ongeloof. Hij laat zich herkennen in het breken van het brood. Hij verklaart hun de zin van de Schrift. Hij eet met hen de gebraden vis en honingraat. Hij voedt ze met zijn Godheid en mensheid. Hij blaast hun de h. Geest in, en vernieuwt ze in nieuwheid van leven. Dan straalt God in hen, en vertoont Hij zich in al hun woorden en werken. En zo kunnen ze alle mensen bekeren en brengen tot de ware vereniging met God, kenmerk van geestelijk leven.
(12) Nu zijn de leerlingen (de vermogens en affecties van de ziel) vergaderd en tot een eenheid verzameld in eenheid van geest. De Heer heeft ze allen te zamen naar zich getrokken en met zich verenigd. Hij heeft ze met zijn liefdevol bezoek getroost en in Hem gevestigd, in één geloof, hoop en minne. Hij berispt en vermaant ze om hun twijfel en verharding van hart. Hij wil dat ze niet ongelovig maar gelovig zijn en dat ze bij alle mensen, in woord en werk, hiervan een waar getuigenis zijn: dat de Heer leeft en waarlijk in hen is verrezen.

Nogmaals, deze mooie teksten nodigen ons uit om stil te staan bij, en dieper door te dringen in dat grote mysterie van Gods duizelingwekkende liefde voor ieder van ons. Hopelijk hebben jullie kunnen meegenieten van deze mooie teksten met grote spirituele diepgang. We kunnen jammergenoeg niet lang genoeg stilstaan bij sommige van die sterke teksten, maar hopelijk wekt dit bij jullie het verlangen op om zelf wat tijd te maken om in deze teksten meer thuis te komen. Jawel, teksten van dergelijke diepgang vragen om in het gebed in ons hart een plaats te krijgen, er te bezinken en er gekoesterd te worden, zodat ze er voor goed in verankerd kunnen blijven.

De volgende keer zullen tot slot van onze wandeling de teksten van Hemelvaart en Pinksteren overlopen. Gezien heel kort daarop het feest van de heilige Drieëenheid en het feest van het heilig Sacrament wordt gevierd, zullen we de hoofdstukken die ze daaraan wijdt eveneens doornemen. Toch zullen we de aanloop van Hemelvaart en Pinksteren wagen, om beter het geheel te vatten.

Wie graag de teksten van deze editie nog eens rustig achteraf wil herbeluisteren kan dit via de website van RadioMaria doen. De teksten van deze en voorgaande uitzendingen kunnen achteraf ook nagelezen worden op de website van de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec. Veel geluk en verdieping toegewenst met deze onderneming. In ieder geval hopen we jullie volgende keer weer te mogen terugvinden als onze gasten op dit programma.

Tot een volgende keer.



Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.