De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese over de zonde als springplank voor het gebed, en over het gebed van rust

"De zonde als springplank voor het gebed, en het gebed van rust"

Drieëntwintigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


Deze editie handelt over de zonde als springplank voor het gebed, en over het gebed van rust.

Programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.

Welkom beste luisteraars op deze bijdrage van het programma "Mystieke Lectuur". Vorige keer hebben we een paar woorden onder de loupe genomen, nl. "zuivering" en "zuiverheid". Het zijn woorden die we regelmatig gebruiken, maar die we wellicht niet altijd heel goed naar hun betekenis voor ons spiritueel leven kunnen duiden. Het was een heel andere onderneming dan deze toen we vooral de mystieke schrijfster van de Evangelische Peerle hebben gevolgd in haar bespreking van de grote feesten doorheen het kerkelijk jaar.

Deze keer zullen we eerst het aspect van "de zonde" ter hand nemen, maar dan wel gezien "als een springplank voor het gebed". We doen dit vertrekkende van een tekst van Lorenzo Scupoli (1530-1610), uit het 26e hoofdstuk van zijn werk "De Geestelijke strijd". Vervolgens zullen we nog een woord van dichterbij gaan bekijken naar zijn mystieke betekenis. Het woord zal ons niet vreemd lijken gezien het goed is om regelmatig eropuit te trekken met wat vakantie om weer op krachten te komen. Het woord dat ons vandaag namelijk interesseert is "rust". We hebben rust nodig om weer tegen de werkdruk van ons veelal jachtig leven te kunnen. We proberen die rust elk jaar minstens tijdens een vakantieperiode te vinden. We zullen zien dat rust eveneens zeer belangrijk is voor ons geestelijk leven.

De auteur Lorenzo Scupoli waarvan we in deze bijdrage eerst een tekstje zullen lezen, werd geboren in Otranto (Italië). Te Napels kwam hij in contact met de vurige en jonge priestergemeenschap van de Theatijnen. In 1569 treedt hij er in. Hij wordt naar Piacenza gestuurd, waar hij tot priester gewijd wordt. Vervolgens wordt hij naar Milaan, Genua en Napels gezonden. In 1585 wordt hij - zonder twijfel ten onrechte - van een ernstig misdrijf beschuldigd. Hij valt in ongenade bij zijn medebroeders, tot aan zijn rehabilitatie in de laatste jaren van zijn leven. Over zijn leven is er, behalve dat hij een heel nederig en discreet man was, heel weinig geweten.

DE TEKST van "De Geestelijke strijd" werd in 1588 te Venetië anoniem gepubliceerd. Heel snel kende het boek een immens succes, met meer dan zeshonderd edities in alle talen. Tot op de dag van vandaag wordt zijn werk nog uitgegeven. De bekendste lezer wordt François de Sales, die het nooit meer opzij legt. Het is een klein handboek dat getuigt van een absoluut vertrouwen in de goedheid van God en van een wantrouwen ten opzichte van zichzelf. Men ontdekt er reeds het geheim van het salesianisme: de aandacht voor de liefdevolle aanwezigheid van God in de kleinste details van het gewone leven.

We lezen nu twee paragraafjes waarin de nederigheid, een van de belangrijke basishoudingen in onze relatie met God en onze naaste duidelijk aan bod komt. Eveneens komt de overgrote barmhartigheid van God hierin eveneens aan zijn trekken. Luisteren we maar naar wat Lorenzo Scupoli ons hier toevertrouwt:

1. Indien je pijn voelt omdat je verviel in een fout die te wijten is aan je zwakheid, of zelfs omdat je vrijwillig iets slechts gedaan hebt, verlies dan de moed niet en raak niet in de war. Integendeel, keer je onmiddellijk naar God en spreek aldus tot hem: "Ziedaar, Heer! Ik heb me weer gedragen zoals ik nu eenmaal ben! Wat zou men ook anders van mij kunnen verwachten dan misstappen?" Maak jezelf dan nederig in je eigen ogen, betuig spijt voor de belediging die je God aangedaan hebt, en - zonder daarin jezelf te overladen - druk je misprijzen uit voor je slechte passies, voornamelijk voor diegene die de oorzaak was van de misstap.
2. En vervolg dan op deze wijze: "En het zou daar niet bij gebleven zijn, Heer, als U in uw goedheid me niet tegengehouden had!" Bedank hem, en bemin hem meer dan ooit, die in zijn ongelooflijke barmhartigheid je zijn rechterhand aanreikt opdat je niet zou hervallen, zelfs wanneer je hem pas beledigd hebt. Tenslotte, met groot vertrouwen op zijn oneindige barmhartigheid, moet je hem dit zeggen: "U, Heer, handel nu zoals U bent: vergeef me, sta niet toe dat ik ooit van U zou gescheiden of verwijderd worden; sta niet toe dat ik U weer zou beledigen!"

Laten we nu even stilstaan bij deze twee paragraafjes om het belang ervan voor ons beter in ons hart te laten doordringen:

Par. 1. Hoeveel of hoe weinig we de zonde ook willen of ermee instemmen, ze ontstaat altijd uit hoogmoed. En hoogmoed is steeds een illusie ten opzichte van onze vermeende verdiensten. Wij worden door onze hoogmoed verblind, en niet in staat onze waarachtige situatie in te schatten. Het echte drama van de zonde is dat ze ons doet geloven dat God de vijand van de zondaar is, alsof God onze deugd nodig zou hebben, alsof wij in staat zouden zijn om hem onrecht aan te doen. En jawel, ook dat is hoogmoed. Laten we dus terugkeren naar de echte realiteit. God vraagt ons namelijk niet dat we tegen onszelf zouden vechten. Met welke wapens zouden we dat trouwens moeten doen? Hij vraagt ons nog veel minder dat we onszelf onder lasten zouden doen bezwijken. Hij vraagt ons echter wel dat we onszelf zouden vergeten, en dat we onze 'slechte passies' zouden misprijzen; die passies namelijk die ons maar al te zeer afgewend hebben van het echte leven.

Par. 2. Beter nog, laten we, in plaats van te grienen over onze onwaardigheid, ons verheugen over het feit dat we niet nog dieper gevallen zijn. God waakte dus over ons, en gaf ons elk ogenblik de kans om naar hem terug te keren, zelfs in die mate dat de zonde geen doodzonde is zolang we nog het verlangen bewaren om ons te bekeren. We moeten - en dat op zich volstaat -; we moeten het hem vragen, dat wil zeggen: weer aanknopen bij het gebed. bij de "enkelvoudige en liefdevolle aandacht voor hem," zoals de heilige Johannes van het Kruis het zou uitdrukken.

Scupoli gaat dan aldus weer verder:

3. Hierna moet je niet willen uitzoeken of God je al dan niet vergeven heeft: dat zou hoogmoed zijn, onrust van de geest, tijdverlies, en bedrog vanwege de duivel, onder het mom van een goed voorwendsel. Geef jezelf helemaal vrij over in de barmhartige handen van God, en doe maar verder met wat je bezig was, alsof er niets gebeurd is. En hoe vaak per dag je ook hervalt en de pijn ervan voelt, toch moet je met hetzelfde vertrouwen herhalen wat ik je zojuist gezegd heb, een tweede keer, een derde keer, en zo verder - de laatste keer met nog meer vertrouwen dan de eerste. Door jezelf meer en meer te misprijzen en steeds grotere afkeer van de zonde te hebben, zal je jezelf ertoe brengen om met grotere bedachtzaamheid te leven.

Par. 3. Zoals we horen, speelt de hoogmoed ons steeds weer parten. Het vertrouwen op Gods barmhartigheid is van kapitaal belang. Spijt, ja, dat mogen we hebben voor Scupoli; maar wroeging, niet! Wroeging blijft eveneens een hoogmoedige blik richten op onszelf. Laten we doen zoals God: Hij kijkt niet naar zichzelf, Hij kijkt naar ons en ziet onze zonde zelfs niet. Zoiets eenvoudigs kunnen wij nauwelijks aannemen, en daarom moeten we het dagelijks duizend keer voor onszelf herhalen, en vooral herbeleven dat we van God vergiffenis hebben gekregen. Wanneer we in deze toestand niet het minste belang meer hechten aan onze zonde, zal ze ophouden ons te verlammen en 'zonde' te zijn.

Wanneer we dus uiteindelijk niet het minste belang meer hechten aan onze zonde, zal ze ophouden 'zonde' te zijn. Hoorden we daarnet in het commentaar. We nu een stukje verder lezen en luisteren naar de laatste twee paragraafjes van Scupoli's werk "De Geestelijke strijd":

4. Deze manier van doen mishaagt de duivel zeer, omdat hij ziet dat ze aan God behaagt, maar ook omdat hijzelf erdoor in de war gebracht wordt: degene die hij voorheen overwonnen had heerst nu over hem! Daarom wendt hij allerlei bedrieglijke middelen aan om ons ertoe te brengen hem opnieuw de vrijheid te schenken, en vaak lukt het hem, omdat wij nalatig zijn en niet waakzaam genoeg over onszelf.
5. Als deze manier van doen je moeilijk valt. dan is dat een bijkomende reden om je uiterste best te doen er vaak op terug te komen, zelfs voor een misstap. Indien je je na de fout onrustig voelt, verward en ontmoedigd, dan is het eerste wat je te doen staat zo snel mogelijk weer de vrede, de gemoedsrust en het vertrouwen te hervinden. Voorzien van deze wapens kan je weer naar God terugkeren. Immers, de verwarring die men ondervindt over de zonde heeft niet zozeer te maken met de belediging van God, dan wel met het onrecht dat men zichzelf erdoor aangedaan heeft.

Par. 4. Scupoli zegt ons dat de duivel zich verheugt in onze zonden, niet omdat die God onrecht zouden aandoen (hoe zouden wij inderdaad in staat zijn God kwaad te berokkenen?), maar wel omdat ze angst met zich meebrengen, die ons doet twijfelen aan de goedheid van God en ons van hem verwijdert. Laten we daarom ons gebrek aan liefde gebruiken om God te dwingen tot grotere liefde: laten we hem om vergiffenis vragen, vermits wij zijn gaven verknoeid hebben. En daardoor richt de zonde zich tegen degene die ze had ingefluisterd: "degene die hij voorheen overwonnen had heerst nu over hem!"

Par. 5. Wat ons in de zonde tegenstaat is eerder dat ze ons een bepaald beeld van onszelf doet afkalven of doet verliezen, meer dan dat ze God zou beledigen. We slagen er maar niet in te aanvaarden dat Hij ons bemint zoals wij zijn - wat uiteindelijk wil zeggen dat: we zijn zoals Hij ons gemaakt heeft. Daarom moeten we elke schaamte verdrijven, en voorgoed aanvaarden dat de zonde geen enkel belang meer heeft, vermits de Vader "hem die geen zonde heeft gekend (Jezus Christus namelijk), voor ons tot zonde gemaakt heeft, opdat wij door hem Gods gerechtigheid zouden worden" (2 Kor 5, 21).

Van de onrust waarin de onzekerheid en de angst voor het onvoorziene gevaar van zonde en dood ons stort, worden we bevrijd door een gelovige en vertrouwvolle levenshouding aan te nemen. Dat gaat niet zonder slag of stoot, en vandaar ook "De Geestelijke strijd" die dit tweeg brengt. Als we in die strijd volhargen, komen we tot de genade en de zalving van een diepe vrede, rust en zekerheid in God, en in zijn de oneindige liefde en trouw voor ieder van ons.

Laten we nu dat woordje van "rust", dat eveneens heel veel voorkomt in de spirituele literatuur wat van dichterbij beschouwen. Wat betekent het, en waartoe kan het ons leiden? Laten we zoals vorige keer met de woorden zuivering en zuiverheid nagaan op welke manier het in de geestelijke literatuur gebruikt wordt.

Rust

Je was rustig bezig met aan niets te denken, of toch aan bijna niets. En plots laat de aanwezigheid van God zich onmiskenbaar voelen, duister en licht tegelijk, onzegbaar en zeker, krachtig en teder, kostbaarder dan het gehele universum: je bent het 'gebed van rust' binnengegaan. Hierover zegt ons De H. Therexia van Avila (1515-1582) het volgende in haar Autobiografie, 14:

Hier begint de ziel zich in te keren. Reeds raakt zij het bovennatuurlijke karakter van die rust, want hoeveel ijver ze ook aan de dag legt, tot deze toestand kan de ziel uit zichzelf niet komen. Het is een naar binnen gekeerd zijn van de vermogens, waardoor ze meer smaak vinden in de vreugde die ze genieten. De vermogens zijn niet geschorst, noch ingeslapen. De wil alleen is actief, raakt in de ban zonder te weten hoe en laat zich gevangennemen, door niets of niemand anders dan alleen door God. Hij beseft dat hij de gevangene is van iemand die hem bemint.

Deze toestand is even onmiskenbaar als onverklaarbaar, we kunnen ze niet ontkennen maar hebben er zelf geen pak op: Pierre de Clorivière (1735-1820), in zijn "Innerlijk of mentaal gebed", 33-34 zegt ons hierover het volgende:

Het is waar, deze ervaring is niet te duiden, maar toch wordt, door de vrede en de tederheid ervan, de ziel overtuigd dat degene die ze bemint nabij is, dat Hijzelf tekens van zijn liefde aan haar komt geven, die ze hem elders tevergeefs zou zoeken, en dat ze nu niets anders moet doen dan te genieten van het geluk dat haar gegeven wordt.

Het is onmogelijk deze toestand op te wekken of te manipuleren: Jean de Bernières-Louvigny (1620-l659), zegt ons in zijn werk "(Le Chrétien intérieur) De innerlijke Christen", (Boek III, hfdst. 3) het volgende:

De ziel ziet dat het om Gods wil over haar gaat, en dat het hem behaagt haar af en toe aan hem te binden en haar zijn aanwezigheid te doen proeven, dat Hij haar God is, haar centrum en haar laatste doel.

Deze toestand is niet spectaculair, maar kan toch overweldigend worden: Gaat Jean de Bernières-Louvigny (1620-l659) verder (hfdst 6):

God manifesteert zijn aanwezigheid aan een ziel niet altijd met grote verlichtingen, het is soms door een ervaring van rust dat Hij teder het hart raakt, en dit aan hem bindt. De verstandelijke vermogens doen op dat moment niets, tenzij dan enkelvoudig en puur naar hem kijken, en zich met hem verenigen om hem te bezitten.

Meestal echter heeft deze toestand de neiging te vervagen in de diepte van het bewustzijn: zoals Jean Bona (1609-1674), ons uitlegt in zijn "(Du discernement des esprits) Onderscheiding van de geesten", hfdst. 8

Want God spreekt in het hoogste deel van de ziel, door een heel eenvoudig woord, en de ziel beluistert met een heel eenvoudige blik de dingen die Hij haar doet zien. (...) Hij geeft er een uiterst helder licht...

Hier vervolgt hij dus dat:

... zonder arbeid en zonder tegenzin, maar met een heel aangename rust en een wonderlijke tederheid, de ziel onderwezen wordt in een erg korte tijd, veel meer dan ze dat zelf met haar eigen arbeid zou kunnen in vele jaren.

Dat hoogste deel van de ziel waarnaar Jean Dona verwijst, is het contactpunt tussen God en de mens. Ruimtelijk wordt het veelal bovenaan gesitueerd, maar de heilige Theresia van Avila situeert het in haar beeld van een kasteel, in het centrum of hartje van de ziel. Anderen zullen het ook soms aanduiden als de grond van de ziel. God draagt ons hele leven, en is dus ook als de grond van onze ziel te beschouwen.

Hoe we het ons dan ook voorstellen, wij zijn niet enkel door God geschapen, maar Hij houdt ons ook constant in leven. Het is deze fundamentele waarheid dat God ons in leven houdt dat hier met dat hoogste deel van de ziel veelal aangeduid wordt.

De H. Johannes van het Kruis (1542-1591) vertelt ons in zijn werk "De Levende Vlam" (III) dat de ziel met een heel aangename rust en een wonderlijke tederheid, op korte tijd onderwezen wordt. Luisteren we naar hoe hij dit formuleert:

Tijdens deze rust moet de ziel op het volgende letten : ook al heeft ze de indruk op geen enkele manier vooruitgang te maken of wat dan ook te doen, toch gaat ze veel meer vooruit dan wanneer ze op eigen benen zou staan, want God draagt haar in zijn armen. En dus, ook al gaat ze vooruit op Gods tempo, toch voelt ze dat niet, en ook al gaat ze niet te werk met haar vermogens, toch doet zij veel meer dan dat, want het is God die aan het werk is.

En daarom, voor zover het van ons afhangt: laat Jean-Pierre de Caussade (1675-1751), in zijn Brief 88, aan Mère de Rosen het volgende weten:

Dit gebed van rust bestaat in een innerlijk zwijgen, elke gedachte laten vallen, veeleer dan de gedachten die opkomen te bevechten of de gedachten die niet opkomen te zoeken.

Alexandre Piny (1640-1709), in "(L 'oraison du coeur) Het gebed van het hart" hfdst. 4 Geeft toe dat deze toestand soms kan lijken op luiheid... die trouwens regelmatig verkeerdelijk tot verdenkingen van Quiëtisme gevoerd hebben... Luisteren we naar wat Alexandre Piny ons daarover wil bijbrengen:

God doet de ziel als het ware inslapen en houdt ze in een rust waarin ze van hem geniet en hem ontvangt, zonder iets te doen. Ze weet zelfs niet hoe ze geniet, maar ze ondervindt een heel grote rust en een heel grote innerlijke zoetheid. Al haar vermogens zijn als verzadigd en vervuld van een heel grote vrede, die zich zelfs in het lichaam doet voelen. Ze merkt alleen dat God aanwezig is, dat Hij haar aldus vervult en dat Hij deze rust in haar bewerkt, deze heerlijkheid en deze vrede.

En daarover zegt ons Claude Martin (1619-1696), in zijn Conferentie VIII over het gebed:

De wil blijft in een volmaakte onderwerping aan wat God bewerkt en aan de bewegingen van zijn genade: net zoals een mens die zich zou willen verwarmen in de zon, rustig zou blijven en niets anders zou doen dan de zon op zich te laten stralen.

... terwijl deze rust (en schijnbare luiheid) geen stilvallen is, maar integendeel juist een versnelling van ons innerlijk leven betekent, vernemen we verder bij François-Claude Milley (1668-1720), in zijn Brief van 1709, aan een religieuze:

Deze zoete en intieme neiging doet ons voortdurend naar ons enige goed toeneigen, ons aan hem hechten, ons met hem verenigen, ons in hem verliezen en met hem vermengen - zozeer dat we alleen nog hem in ons zien, en geen andere weg om naar hem te gaan dan hemzelf.

Deze toestand, die zowel actie als rust inhoudt, betekent een evenwicht van de mens in God en van God in de mens, want bij Louis Lallemant (1588-1635), in zijn "Doctrine spirituelle" I, hfdst. 2 lezen we:

Gods zaligheid bestaat in de omgang met de harten. Daar is de plek van zijn rust. En omgekeerd is God alleen het centrum van de harten, en ze zouden alleen in God moeten rusten en geen enkele beweging hebben dan alleen voor God. Gelukkig het innerlijk leven, dat maakt dat alleen God leeft in de harten, en dat maakt dat de harten alleen voor God leven, en alleen God smaken! Gelukkig het leven van het hart waarin God heerst, en dat Hij volledig bezit! Een leven dat afgescheiden is van de wereld en verborgen is in God, een leven van liefde en heilige vrijheid, een leven dat maakt dat het hart in de heerschappij van God zijn vreugde vindt, zijn vrede, het echte genot, de glorie, de duurzame grootsheid, bezittingen en rijkdommen die de wereld niet kan geven noch wegnemen.

We zijn weer stilaan aan het einde gekomen van onze ontdellingstocht, waarin we stil zijn blijven staan bij een tekst van Lorenzo Soupoli, uit zijn werk "De Geestelijke strijd". Daarin spreekt hij ons over "De zonde als springplank voor het gebed". In het gebed dat ons helpt een realistische kijk te hebben op onze kleinheid en zondigheid, worden we steeds dichter en hechter gegrondvest in God, en in zijn oneindige en barmhartige liefde.

Vervolgens hebben we ons door een diep verlangen naar rust laten leiden. Iets dat we ons levendig kunnen voorstellen gezien we regematig verlangend uitzien naar het genieten van een welverdiende vakantietijd. Dat verlangen vertolkt trouwens niet enkel onze intellectuele en fysische rust. De rust waarnaar we diepweg smachten is pas echt rust als ze gegrondvest is in een diepe verbondenheid met God, dat berust op geloof en vertrouwen in Gods begaan zijn met ons, en dus in het bewustzijn van zijn goedheid en barmhartigheid voor ieder van ons.

Met Louis Lallemant (1588-1635), in zijn "Doctrine spirituelle" I, hfdst. 2 willen we afronden met Gods zaligheid die bestaat in de omgang met de harten, omdat net daar de plek van zijn rust is...

Gelukkig het innerlijk leven, dat maakt dat alleen God leeft in de harten, en dat maakt dat de harten alleen voor God leven, en alleen God smaken! Gelukkig het leven van het hart waarin God heerst, en dat Hij volledig bezit! Een leven dat afgescheiden is van de wereld en verborgen is in God, een leven van liefde en heilige vrijheid, een leven dat maakt dat het hart in de heerschappij van God zijn vreugde vindt, zijn vrede, het echte genot, de glorie, de duurzame grootsheid, bezittingen en rijkdommen die de wereld niet kan geven noch wegnemen.

Volgende keer zullen we nog enkele teksten lezen rond een of een paar kernwoorden die ons kunnen helpen op de weg van ons geestelijk leven, het avontuur namelijk van die innige eenheid en verbondenheid met God waarop we worden uitgenodigd, of beter gezegd, waarop we worden verwacht.

Wenst u deze teksten graag nog eens rustig achteraf door te nemen, dan kan je via de website van RadioMaria de link vinden naar de uitgeschreven versie van deze uitzendingen. Je kan ze ook via de pagina van het programma "Mystieke Lectuur" op de website van RadioMaria deze en andere bijdragen herbeluisteren.

Volgende keer hopen we u weer te mogen verwelcomen als onze gast op dit programma.

_____________

U luisterde naar het programma "Mystieke Lectuur", dat deze keer op zoek ging om het woordje "Rust" beter te verstaan, en eveneens stilstond bij een bijdrage van Lorenzo Scupoli uit zijn werk "De Geestelijke strijd". De samenstelling en commentaar van die termen werden voor een groot deel gehaald uit de vroegere maandelijkse uitgave "Inwendig gebed", en wel uit het nummer 75, samengesteld door Pater Max Huot de Longchamp en vertaald door Pater Rob Faesen s.J.



Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.