De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Jan van Ruusbroec (1293-1381): "De Blinkende Steen" of "Over de volmaaktheid van de kinderen Gods"

Ruusbroec: "De Blinkende Steen, Over de volmaaktheid van de kinderen Gods"

Zesentwintigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


Jan van Ruusbroec (1293-1381): "De Blinkende Steen" II

Programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.

Welkom beste luisteraar op deze uitzending van het programma "Mystieke Lectuur". Vorige keer hebben we de zeer belangrijke figuur van Jan van Ruusbroec de wonderbare, verder in de aandacht gebracht. In de vlaamse context mogen we hem zeker niet uit het oog verliezen. We zien een zeer getalenteerd schrijver aan het werk, die onze taal zelfs heeft mee gesmeed tot wat het geworden is. Mystiekers zien zich genoodzaakt om de taal onder maximale spanning te zetten opdat ze toch iets van het onzegbare van die Gods-ontmoeting - dat ons verstand te boven gaat - onder woorden zouden kunnen brengen.

Vorige keer hebben we nogmaals aandacht gegeven aan een aantal woorden die Jan van Ruusbroec op een expliciet spirituele manier aanwendt. Om zijn teksten beter te verstaan en niet het gevaar te lopen ze verkeerd te interpreteren moeten we daar wel degelijk bewust van zijn. Daarbij is het uiteraard geen overbodige luxe om zo goed mogelijk te begrijpen wat die woorden dan wel betekenen.

Het korte werkje van Ruusbroec, "De Blinkende Steen", die we vorige keer reeds hebben aangesneden, biedt ons een sleutel aan om binnen te treden in de wereld van Ruusbroec. Hij komt er zijn in de war gebrachte lezers te hulp met een eerste benadering van zijn werk. Zijn woordenschat is zeer origineel, zijn denken zeer persoonlijk en zijn spirituele scherpzinnigheid is uitzonderlijk.

Zelf werd Ruusbroec uitgedaagd om bepaalde, vrij moeilijk te verstane aspecten van het spiritueel leven beter verstaanbaar te maken. Hij bewijst ons dan ook een immense dienst door zijn beknopte uitleg van deze fundamentele cathegorieën. Ons werk zal er eveneens in bestaan om de uitleg die Ruusbroec zelf levert goed weer te geven, en waar nodig wat te versterken en eventueel zelfs verder te ontwikkelen indien dat nodig is voor de mensen van onze huidige tijd.

Hier en daar zullen we met enkele complementaire teksten onze lectuur van "De Blinkende Steen" verder verhelderen.

Met deze teksten via de radio bij jullie - in de huiskamer, in de wagen of waar jullie ook luisteren - binnen te brengen, komen we weer dichterbij de bedoeling van een Middeleeuws boek, dat bedoeld was om voorgelezen te worden, en dus hoofdzakelijkk beluisterd te worden. Slechts weinig mensen konden lezen en schrijven, en enkel diegenen die door hun studie een licentie hadden behaald mochten luidop voorlezen. De boeken waren ook eerder beperkt in aantal voor dat de boekdrukkunst dit evenwicht kwam verstoren. Zich stil in een hoekje met een boekje nestelen en in stilte lezen werd trouwens wanneer de boekdrukkunst haar ingang vond als heel vreemd ervaren.

Laten we evenmin uit het oog verliezen dat de titels die er in de huidige uitgaven aangebracht werden en die wij regelmatig zullen overnemen niet origineel zijn. Die werden later toegevoegd om de stille lezer overzichtelijker te laten zien welk thema de schrijver in het volgende deel zal behandelen. Wij zullen deze titels dan ook grotendeels overnemen om eveneens duidelijk te maken dat een nieuw idee wordt aangesneden.

Ruusbroec vordert in zijn uitleg zoals men een Russische pop ontwikkeld, vertrekkend van het meest uitwendige tot aan het meest inwendige. Gedurende het geestelijke groeiproces ziet men het verwarde bewustzijn zich stilaan gaan ontwarren, waardoor geleidelijk aan een antropologie verschijnt van het gevoelsmatige leven, het spirituele leven en het overwezenlijke leven.

Ruusbroec brengt zijn concepten slechts geleidelijk naar voren, al naar gelang hij ze nodig heeft om zijn gedachtengang zo helder mogelijk over te brengen. Hierdoor kunnen we vrij moeilijk voldoende vooruit kijken om al doende een bevattelijk overzicht ervan te krijgen. Het is veelal maar aan het einde van het parcours dat we de samenhang van zijn betoog beginnen te vatten. Dat wil dus zeggen dat het maar aan het einde van zijn betoog is dat we ten volle bewust worden dat hij eigenlijk over ons gesproken heeft, over ons innerlijk leven en onze intimiteit met Christus.

We hebben het wellicht al gemerkt in de voorgaande edities, dat de lezer zich moet laten dragen door de teksten van Ruusbroec. Hij legt ons de weg beetje bij beetje uit terwijl hij ze ons laat doorlopen, eenvoudig erop vertrouwend dat God alles doet om het in ons hart en ons verstand te laten binnen komen. Toch is en blijft het een werk van God om ons hart te raken en ons verstand te verlichten. Onze toeleg om deze teksten te lezen en te proberen begrijpen is wel degelijk nodig, maar laten we God zelf maar het roer in handen nemen om ons te helpen Zijn Woord in ons hart binnen te laten komen.

Onze wilskracht is hier echter ook van belang. "Waar een wil is, is een weg" zeggen we wel eens. Dat is een zeer Ruusbroeciaans gezegde. We zullen deze inspirerende woorden maar goed verstaan als we heel aandachtig zijn. Regelmatig zullen we trouwens horen dat Ruusbroec ons op het hart drukt: "Nu verstaet", of zelfs soms: "Geef nu ernstig aandacht, opdat gij het wel moogt verstaan." Hiermee wil hij de aandacht trekken op elke moeilijke of eerder belangrijke passage in zijn werken.

De enige echte moeilijkheid om Ruusbroec te lezen bestaat er juist in terdege aandacht te geven aan wat hij echt wil zeggen. Maar dat is een fout die we zo makkelijk maken omdat we datgene willen horen waarmee we zelf akkoord gaan. Laten we dus proberen aandacht te geven wanneer hij er uitdrukkelijk om vraagt. Dat veronderstelt dat we voorop gezette meningen of vooroordelen laten varen. Geven we ons dus over aan zijn leiding, zonder te proberen te raden waar dat ons brengen zal.

Laten we het begin van het boekje van DE BLINKENDE STEEN nogmaals beluisteren:

of eveneens als de twee onder- of neventitels aangeven, die spreken OVER DE VOLMAAKTHEID DER KINDEREN GODS
OF

OVER HET MYSTIEKE ZOONSCHAP

De INLEIDING handelt over HET VOLMAAKTSTE LEVEN dat EEN SYNTHESE VAN VIER ELEMENTEN is.

De mens, die in de volmaaktste staat der heilige Kerk wil leven moet zijn :
    - een ijvervol goed mens;
    - een inwendig geestelijk mens;
    - een verheven godschouwend mens
    - en tegelijkertijd een (in liefde) uitvloeiend gemene mens.
Wanneer deze vier dingen in een zelfde mens verenigd zijn dan leeft hij in een volmaakte staat, en dan neemt hij gestadig toe in genade, in alle deugden en in de kennis van de waarheid voor God en alle rechtschapen mensen.

"De mens, die in de volmaaktste staat der heilige Kerk wil leven...". Ruusbroec zegt het onmiddellijk helder en duidelijk, en laat er geen twijfel over bestaan tot wie hij zich richt. Hij moet niemand overtuigen en heeft niets te bewijzen. Hij gaat eenvoudigweg beschrijven wat de vereisten zijn van de keuze van een leven in de volmaaktste staat van de heilige Kerk. De woorden aangeven van dit geestelijk avontuur, van deze blijde boodschap van het evangelie, dat is de hele ambitie van het werk van Ruusbroec. Want, zo zegt ons Sint-Jan-van-het-Kruis: "het is een hard en pijnlijk iets, om zichzelf niet te begrijpen, noch iemand te vinden die het begrijpt" (Proloog van "De bestijging van de Berg Karmel"). Woorden geven aan dit innerlijk avontuur, of met andere woorden de woorden en hun betekenis geven van het Evangelie, dit is het ambitieuze opzet van het hele werk van Ruusbroec.

"De volmaaktste staat..." schijnt als uitdrukking nogal contradictorisch, alsof de perfectie een relatief begrip is. Ruusbroec leidt dit begrip in om aan te geven dat perfectie en perfectie twee zijn. We zullen later in dit werk zien dat er een verschil wordt gemaakt in soorten van relatie tussen de mens en God; een actief leven als "trouwe dienaar", een leven van verlangen als "vertrouwde vrienden", of zelfs een spiritueel en contemplatief leven als "verborgen zonen". Elk van die relaties kunnen tot een perfectie komen, maar de "volmaaktste staat" is deze waarin deze drie perfecties in elkaar passen en die het "gemene leven" (m.a.w. het gemeenschappelijke of algemene leven) vormen zoals het op het einde van dit werk zal verschijnen. In de "Geestelijke Bruiloft", en in het werkje van de "Zeven Sloten" kunnen we over dit aspect meer informatie vinden, maar dit zou ons nu te ver brengen.

Aan het einde van het paragraafje zien we dat de perfectie die Ruusbroek voor ogen heeft geen louter doel op zich is of een beloning, maar een dynamische toestand, een groei zonder grens in intensiteit (wat de deugden betreft), en in klaarte (wat de kennis betreft), en dat dit groeien of streven naar de perfectie eigen is aan de liefdeservaring. Als men iemand waarlijk liefheeft, zal men alles doen om die persoon te behagen...

Laten dan Ruusbroec nogmaals aan het woord in het vervolg van zijn helder werk: "De Blinkende Steen".

Er zijn drie dingen te beschouwen, die een goed mens maken.
Het eerste noodzakelijke is een zuiver geweten, zonder wroeging van doodzonden. Wil iemand dus een goed mens worden dan moet hij zijn gedrag nauwlettend gadeslaan en onderzoeken van de tijd af, dat hij heeft kunnen zondigen. En van de sindsdien bedreven zonden moet hij zich door boete zuiveren volgens de voorschriften en gebruiken van de heilige Kerk.
Het tweede wat voor een goed mens vereist wordt, is dat hij gehoorzaamt aan God, aan de heilige Kerk en aan zijn geweten. Aan elk dezer drie moet hij even trouw gehoorzamen : dan leeft hij vrij van twijfel en zorgen en treft hem geen verwijt in zijn binnenste om welke van zijn handelingen ook.
Het derde wat nodig is om een goed mens te zijn is dat hij bij al zijn daden in de eerste plaats de eer van God nastreeft. Kan hij wegens zijn drukke en veelvuldige bezigheden niet zonder ophouden God voor ogen hebben, dan moet hij op zijn allerminst zo gezind zijn, dat hij in alles het verlangen en de bedoeling heeft te leven naar Gods liefste wil.
Wie deze drie dingen bezit en ze wel beoefent is een goed mens: en wie één ervan mist is noch goed noch in Gods genade. Nochtans, van zodra iemand, wie hij ook weze of hoe hij ook van te voren moge geweest zijn, in zijn hart besloten heeft deze drie dingen na te leven, van datzelfde ogenblik af wordt hij goed en ontvankelijk voor God en vol van Gods genade.

Dit wil zeggen dat deze "goede mens" de sokkel is van elk mogelijk geestelijk leven. Het is vanuit het natuurlijke bewustzijn van elke persoon die (tenzij die helemaal afgestompt is door de zonde), aanvoelt met diens geweten wat goed en passend is, en wat eigenlijk niet kan, dat we een echt menselijk bestaan leiden. Elke mens draagt dus in zich al wat nodig is om zijn goddelijke roeping te ontdekken. Dat komt dus overeen met de vereisten van ieders mensheid. Dit laatste, namelijk de vereisten van ons mens-zijn, doorheen het oordeel van het bewustzijn, wordt men dan eveneens geconfronteerd met het Woord van God en binnen de Kerk met de beslissingen van haar magisterium. Een eerste wet van het geestelijk leven wordt hier bevestigd door heel de Christelijke traditie. Het einddoel van dit alles, de bestemming namelijk van de mens zal ervoor zorgen dat "die bij al zijn daden in de eerste plaats de eer van God nastreeft". Hierbij mogen we niet uit het oog verliezen dat de genade niet in het ledige werkt, maar de natuur vooronderstelt. Wat maakt dat de geestelijke groei de menselijke ontwikkeling bevordert en in de juiste richting stuurt.

Vorige keer hebben we reeds gelezen wat de sokkel van een goed mens vervolgens nodig heeft. Maar voor alle duidelijkheid herhalen nog even de inleiding van het stukje dat dit tweede deel inleidt.

Wil nu zulk een goed mens bovendien ook een inwendig mens worden dan worden nog drie andere dingen vereist :
het eerste is : onverbeeldheid van hart.
het tweede : een geestelijke vrijheid of zuiverheid in zijn verlangens:
het derde : dat hij een inwendige ening met God gevoele.
Hieraan onderzoeke zich ieder, die meent een geestelijk mens te zijn.

Wat dat allemaal inhoudt hebben we vorige keer reeds beluisterd, en gaan we nu niet meer hernemen. We hebben enkel de samenvatting willen hernemen om het overzicht niet uit het oog te verliezen, en ook de luisteraars die er vorige keer niet hebben kunnen naar luisteren toch een minimale ruggegraat te geven om te volgen. Het verder uitspitten van de voorwaarden die we zonet opgesomd hoorden sluit Ruusbroec op volgende manier af:

Hieruit kunt gij opmaken, dat een mens goed wordt door zedelijke deugden met oprechte mening verricht, en dat hij geestelijk wordt door inwendige deugden en ening met God. Maar zonder deze punten kan hij noch goed noch geestelijk zijn.

In wat volgt wordt gesproken OVER EEN GODSCHOUWEND LEVEN dat eveneens voorgesteld wordt IN DE DRIE PUNTEN DIE nodig zijn en EEN GODSCHOUWEND MENS UITMAKEN

Verder moet gij weten dat, zo deze geestelijke mens een godschouwend mens wil worden, daartoe ook weer drie dingen behoren.
Ten eerste : hij moet de grond van zijn wezen als grondeloos aanvoelen en die ook als dusdanig bezitten.
Ten tweede : zijn oefenen moet wijzeloos zijn.
Ten derde: zijn inwonen moet een goddelijk genieten zijn.
Geeft nu wel aandacht, gij, die in de geest wilt leven; want tot niemand anders spreek ik.

We krijgen hier reeds een eerste strenge waarschuwing, maar er komen er nog meer. Om te begrijpen wat Ruusbroec ons wil uitleggen, moet men in de geest willen leven. Met andere woorden kan men zeggen dat enkel de contemplatief het contemplatieve leven echt kan begrijpen. Dit omdat de ervaringen en inzichten van de contemplatief niet of niet helemaal onder woorden te brengen zijn. Gezien Ruusbroec zich geregeld heeft moeten verantwoorden voor gedurfde uitspraken, verwittigt hij altijd dat hij niet begrepen zal worden, en dus wellicht verkeerd zal worden geïnterpreteerd door de niet innige mens, of anders gezegd, door de niet contemplatieven.

We lezen nog een stukje verder waarin hij de grondeloosheid van ons menszijn verduidelijkt:

De ening, die de geestelijke mens met God ervaart, openbaart zich aan de geest als zijnde zonder grond, dat is : mateloos diep en boven mate hoog en lang en breed. In die openbaring wordt de geest gewaar, dat hij aan zichzelf door minne ontzonken is in de diepte, ontstegen in de hoogte, ontgaan in de lengte; hij voelt zichzelf aan als dolend in de wijdte; het is als was hij wonende in de onbekende bekendheid, als was hij door het gevoel van deze ening aan zichzelf ontvloten in de eenheid, en, door alle sterven heen, verzonken in het levende leven van God. Daar gevoelt hij zich één leven met God. Dit is de grondslag en de eerste vereiste van een schouwend leven.

Deze onbekende bekendheid waarin de geestelijk schouwende mens woont, slaat op de ervaring van die mens zelf.

In dat vorige paragraafje zien we het eigenlijke contemplatieve leven tot stand komen. Tot hiertoe voelde de "geestelijke en innerlijke mens" zich verenigd met God, maar in een zekere zin op een negatieve manier, zoals Mozes voor het brandend braambos voordat God tot hem gesproken heeft. De contemplatie van de spirituele mens treedt in "waar hij zich één leven gevoelt met God". Op hetzelfde ogenblik "openbaart (God) zich aan de geest als zijnde zonder grond". God wordt hier ervaren als grondeloos, zoals Ruusbroec het elders zal verwoorden. In de Efeziërsbrief hoofdstuk 3, verzen 17-19 vinden we hiervan de fundering in de schrift: "Zodat Christus door het geloof woont in uw hart, en u in de liefde geworteld en gegrondvest blijft. Dat u in staat mag zijn om samen met alle heiligen te vatten wat de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte is, en dat u in staat bent de liefde te kennen van Christus, die alle kennis te boven gaat; dat u geheel vervuld wordt van de volheid van God." De gehele "Blinkende Steen" becommentarieert deze passage van de Efeziërsbrief, en die we ook elders tegenkomen als Ruusbroec deze liefde in al zijn dimensies wil ontwikkelen.

Nu vervolgt Ruusbroec:

Hieruit ontspringt het tweede punt, te weten, een oefening boven rede en zonder wijze. Want de eenheid Gods, die elke schouwende geest door minne in bezit genomen heeft, trekt onophoudelijk en dwingend-eisend de goddelijke Personen en alle minnende geesten binnen haar eigen Zelfheid in. Dat intrekken ervaart ieder die mint in mindere of meerdere mate naargelang zijn liefde en naar de wijze van zijn werkzaamheid. Wie dit intrekken ervaart, kan niet in doodzonde vallen, zolang hij daarin gevestigd blijft.
Wanneer de schouwende mens zichzelf in alles verloochend heeft en zich door niets van God voelt afgetrokken, omdat hij niets in een geest van eigenheid bezit, maar aan alle dingen onthecht is, kan hij altijd bloot en onverbeeld in het innigste van zijn geest komen. Daar openbaart zich aan hem een eeuwig Licht, en in dat Licht gevoelt hij de eeuwig dringende uitnodiging van Gods Eenheid. Zichzelf gevoelt hij daarbij als een eeuwige brand van minne, die boven alles verlangt één te zijn met God. Hoe getrouwer hij aan dit intrekken of dit 'inmanen' gevolg geeft, hoe meer hij het gevoelt, en hoe meer hij het gevoelt, hoe meer het hem lust één te zijn met God; want hij verlangt de schuld te betalen waartoe hij door God wordt gemaand.

Dit laatste stukje is wel heel belangrijk om te begrijpen en in ons leven na te streven. Ons geestelijk leven wordt niet voor niets een geestelijke strijd genoemd. Zichzelf in alles verloochenen en ons door niets laten aftrekken van onze gerichtheid tot en eenheid met God. Dat wil dan ook zeggen dat we niets zelfzuchtig en krampachtig vast willen houden, maar dat we van alle dingen onthecht zijn. Dat alles beschouwt Ruusbroec als een noodzakelijke voorwaarde om los te staan van wat ons nog weg kan houden van God. Hij staat daarmee niet allen. Samen met al de spirituele auteurs hamert hij op die vrijheid van de geest om zich aan God te hechten. Alle auteurs zeggen het niet allemaal met dezelfde woorden, maar deze elementen vindt men op een of andere manier bij allen terug.

Het kan stoïcijns aanvoelen, maar de liefde staat hier in de Christelijke spirituele weg centraal. We horen dat heel duidelijk wanneer Ruusbroec spreekt van "een eeuwige brand van minne, die boven alles verlangt één te zijn met God". Maar die liefdeservaring zal een grotere of kleinere intensiteit kunnen hebben naar gelang de liefde van elk mens tot God, en de manier waarop hij dit tot uiting brengt in zijn werkzaamheid. Hoe getrouwer en standvastiger de mens ingaat op het intrekken van God, hoe groter de liefde wordt tot God, en daarmee het verlangen om één te zijn met God.

Laten we Nog wat verder luisteren naar de wonderbare spirituele auteur van bij ons:

Het eeuwig inmanen der Eenheid Gods ontsteekt in de geest een eeuwige brand van minne. En als de geest zonder ophouden zijn schuld betaalt, dan bewerkt dit in hem een eeuwig opbranden. Want bij de overvorming door de Eenheid schieten alle geesten in hun werkzaamheid te kort en worden zij anders niet meer gewaar dan een opbranden in de eenvuldige Eenheid Gods.
Deze eenvuldige Eenheid kan niemand gevoelen noch bezitten, als hij niet vóór God staat in ongemeten klaarheid en in minne boven rede en zonder wijze. Bij dit vóór God staan gevoelt de geest in zich een eeuwige brand van minne, en aan deze minne-brand ontwaart hij einde noch begin en hij gevoelt zichzelf één met deze minne-brand.
Zo blijft de geest zonder ophouden brandend in zichzelf, want zijn minne is eeuwig; en zonder ophouden ook voelt hij zich opbranden in minne. Want hij wordt getrokken in de overvorming door de eenheid Gods.
Waar de geest, die in minne brandt, bewust in zichzelf keert, ontwaart hij onderscheid en anderheid tussen hem en God; maar waar hij opbrandt is hij eenvuldig en neemt geen onderscheid waar; want hij gevoelt niets dan eenheid : de ongemeten vlam der minne Gods verteert en verslindt al wat zij grijpen kan in haar Zelfheid.

De woorden "in minne boven rede en zonder wijze" komen - in hun geheel of ten dele - regelmatig als een refreintje terug. De liefde is blind zegt men soms, en dat als dit reeds zo is in de verhouding tussen de mensen, dan is dat nog veel meer waar tussen ons en God. De liefde staat boven de rede, wat niet wil zeggen dat ze onredelijk is, integendeel eigenlijk. Ze heeft haar eigen waarom, en is bovenredelijk. Vandaar ook hanteert Ruusbroec de uitspraak "boven rede" heel regelmatig. Maar ook en tegelijk is dat zonder wijze. Dat wil zeggen zonder bepaalde manier van doen. Wat het hart op elk moment ingeeft, beantwoordt niet aan systemen die de rede zou bepalen, maar aan wat het hart ingeeft en aan wat de heilige Geest ons influistert.

We zouden hierover natuurlijk heel veel meer kunnen zeggen, maar de tijd laat ons dat jammer genoeg niet toe. In ieder geval zijn woorden enkel op hun plaats om ons hart te raken en aan te porren. Hopelijk helpen die woorden van Ruusbroec ons om van ons spiritueel avontuur vastberaden en vurig werk te maken.

Daarmee zijn we weer aan het einde van onze uitzending Mystieke Lectuur gekomen. We zijn deze keer weerom stil blijven staan bij de Brabantse figuur van Jan van Ruusbroec. We hebben hier en daar stukjes overlapt met de vorige keer bij het verder gelezen uit zijn werk "De Blinkende Steen". Daarin spreekt hij ons over "De volmaaktheid van de kinderen Gods". Met die paar paragraafjes die we hebben gelezen, hebben we al heel wat stof om over na te denken en over te mediteren.

De tekst die we hebben voorgelezen uit "De Blinkende Steen" werd door de Jesuïet Pater Moereels in het modern Nederlands vertaald.

Volgende keer zullen we wellicht weer een paar stukjes hernemen vanuit deze editie met wat meer commentaar. Toch zullen we wat verder lezen uit dit prachtig werk, dat deel uitmaakt van de rijke schat aan geestlijke literatuur die de Kerk rijk is. Teksten die ons zeker kunnen helpen op de weg van ons geestelijk leven.

Wenst u deze teksten graag nog eens rustig achteraf door te nemen, kan je via de website van RadioSpes de link vinden naar de uitgeschreven versie van deze uitzendingen.

Volgende keer hopen we u weer te mogen verwelcomen als onze gast op dit programma.

Tot een volgende keer.

_____________

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.