De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese bij Ruusbroeck en de auteur van de Evangelische Peerle

"Den tempel onser sielen" door de auteur v.d. Evangelische Peerle

Deel I, hoofdstuk 1

Vijftiende editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


Het programma "Mystieke lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; pareltjes vanuit onze rijke schat aan christelijke spirituele literatuur.

In deze editie lezen we uit het werk van de anonieme schrijfster van De Evangelische Peerle, namelijk uit haar werk "Den tempel onser sielen". Dit werk zag slechts één enkele druk in 1543. Het kende niet hetzelfde succes als de Peerle. We hebben meer dan 4 eeuwen moeten wachten, namelijk tot in 1968, voordat een kritische uitgave van "Den tempel onser sielen" het levenslicht zag, en dit door de Jezuïet en professor A. Ampe. De hertaling door Pater Jos Alaerts, werd onder de naam "Gods tempel zijn wij", uitgegeven in 1980 door de Abdij van Bethlehem te Bonheiden. Het is daaruit dat we het meeste van de teksten van dat werk zullen lezen.

In "Den tempel onser sielen" legt onze auteur enkele fundamenten van het geestelijke leven die ze noodzakelijk vindt om het vervolg van haar werk beter te kunnen begrijpen. Deze teksten zijn voor velen onder ons niet makkelijk om te begrijpen omdat ze een heel ander wereldbeeld hanteert. Zoals we zullen merken, gebruikt ze heel veel beelden en alegoriën. Toch kunnen ze ons ook vandaag nog helpen om te begrijpen wie wij zijn als mensen en over onze relatie tot onze God. Dat aspect blijft jammergenoeg voor vele mensen een blinde vlek waardoor dat hele domein aan hun leven dode letter blijft.

De anonieme schrijfster van de Evangelische Peerle (werd rond 1463 geboren, en stierf op 28 januari 1540). In deze editie zullen we een eerste helft van dat eerste deel van haar werk tot ons laten doordringen. Het vervolg van dat eerste deel zal uiteraard belangrijk zijn om het gehele project dat God met ons mensen voor ogen heeft beter te begrijpen.

We lezen om te beginnen uit het eerste hoofdstuk van het eerste deel, namelijk: "Hoe God de ziel tot zijn tempel heeft gemaakt en haar heeft voorzien van vele genaden en gaven."

Wie zou er vandaag iets zinnigs kunnen vertellen over de ziel? Laten we nog niet de vraag stellen hoeveel mensen enigzins weten wat een ziel is. Het onderscheid tussen lichaam, ziel en geest is op zich geen evidentie, maar stelt vooral in onze tijd een probleem. De meeste mensen begrijpen het als een driedeling waarvoor geen enkel bewijs bestaat, en dat daarenboven nog negatief neerkijkt op het lichamelijke. Alsdusdanig zijn vele mensen er doorgaans alergisch voor. Velen onder ons hebben eerder de neiging om de mens als een complex geheel van chemische en andere processen te zien, en denken alles te zullen kunnen verklaren aan de hand van positief-wetenschappelijke ontdekkingen. De teksten die we nu gaan lezen kunnen dan ook zeer vreemd overkomen voor de meesten onder ons.

Onze mystieke schrijfster heeft er een heel andere kijk op. Ze begint haar werk met een vers uit de heilige Schrift, een beetje zoals de zalige Jan van Ruusbroec dat veelal deed. Zij gaat die vers echter niet zo zeer tot op het bot uitrafelen, maar neemt het wel als trampoline om haar onderwerp te situeren en te verhelderen. Ziehier de vers uit Spreuken hoofdstuk 9, vers 1: "De eeuwige Wijsheid heeft voor zichzelf een huis gemaakt en zeven zuilen uitgehouwen."

Ze neemt heel regelmatig verwijzingen naar bijbelteksten op in haar werk. Daardoor wil ze ons helpen om beter het Woord van God te verstaan. Uiteraard moeten we ons bij het lezen van deze teksten inleven in de tijd waarin die tot stand zijn gekomen. Er wordt regelmatig gebruik gemaakt van allegorieën. Die kunnen ons ook wel eens heel vreemd overkomen omdat ze gebruik maken van het toen nog vrij gangbare mens- en wereldbeeld. Ze doet dat zoals veel van haar tijdsgenoten zonder veel uitleg omdat dit beeld voor hen sinds onheuglijke tijden gehanteerd werd en door iedereen gekend was.

Laten we ons stukje bij beetje door het eerste hoofdstuk van deel heenwerken, en luisteren naar die bijbeltekst en de uitwerking die ze ervan maakt.

"De eeuwige Wijsheid heeft voor zichzelf een huis gemaakt en zeven zuilen uitgehouwen. (Wijsh. 9,1)" Dat huis is de redelijke ziel. Door de bouwmeester, de eeuwige Wijsheid, werd zij gehouwen uit de berg der eeuwigheid: uit de almachtige afgrondelijkheid van de Vader, uit de eeuwige voorzienende wijsheid van de Zoon en uit de overvloedige rijkdom van de heilige Geest. Zo heeft Hij voor zichzelf een woning gebouwd, die uiterst geschikt is voor zijn edele Godheid; zoals de profeet zegt: "Israël, hoe groot is het huis van uw God en hoe uitgestrekt de plaats die gij bezit! De hoogte daarvan is ongemeten, het einde eeuwig. (Bar. 3,24)"

Dit eerste paragraafje tart al de verbeelding. De redelijke ziel is dus een woonst voor de eeuwige Wijsheid, voor God zelf dus. Deze is haar bouwmeester. Ze is gehouwen uit de berg der eeuwigheid. Deze berg is dan weer niets anders dan de Vader de Zoon en de Heilige Geest in hun eigenheid. Ontworpen en gemaakt door Vader, Zoon en heilige Geest, is deze woonst dus uiterst geschikt om God zelf te huisvesten. En om dit te staven wordt er weerom een bijbeltekst bij gehaald uit de profeet Baruch. Als God de ontwerper is van die woonst, en Hij moet er zelf in wonen, dan moet die woonst inderdaad heel groot zijn. De hoogte ervan is ongemeten, en het einde eeuwig! Het gaat hier uiteraard om een spirituele realiteit, en geen materiële. Maar dat is precies iets dat aan onze meet- en wetegierige houding ontsnapt, maar onze ervaring (en de realiteit die zij raakt) daarom niet.

In het volgende paragraafje plaatst ze het tegen het grotere plaatje van de hemel, maar toch is het niet misplaatst om er de ziel in te zien. Luisteren we verder:

Al bedoelt men hier de hemel, toch mag men terecht wel denken aan de ziel, die een hemel is van de heilige Drievuldigheid. Zoals er geschreven staat: "De hemel is mijn zetel en de aarde mijn voetbank (Jes. 66,1)" en "Hij die de hemelen niet konden bevatten, wilde in Salomo's tempel aanbeden worden. (2 Kron. 2,5 en 6,18)" Is de ziel van de rechtvaardige niet een stoel der wijsheid? Waar dus een zuiver geweten is, daar is de zetel van God.

We zien hier hoe belangrijk het is om een goed en zuiver geweten te bezitten. Dat gaat niet zonder terdege werk te maken van een goede levenswijsheid en van een rechtvaardige levensstijl. Men moet dus werken aan het goed vormen van dat geweten. Dat is toch waar Jezus in het evangelie en zelfs de gehele heilige Schrift rond werkt. Met heel eenvoudige parabels laat Jezus aanvoelen waar het op aankomt. Ware gerechtigheid en vrede zijn daarin steeds centraal.

Wanneer ons hart en ons geweten dan rein zijn; wanneer wij Gods voorschriften, wetten en geboden begrijpen en beleven; wanneer het Rijk Gods daar gevestigd is, dan is ons hart (de kern van ons bestaan) de troon waarop God kan zetelen, en de tempel waarin terdege Hij kan wonen.

Onze mystieke schrijfster gaat vervoglens verder uitweiden over het plan van dat huis zoals het in het boek Wijsheid wordt beschreven.

De zuilen van het huis zijn vooreerst de drie vermogens van de ziel. Die zijn een kamer voor de heilige Drievuldigheid; daarin woont de heilige Drievuldigheid met geheel haar beminnelijke genade. Zij is voor de ziel leven, voedsel en fundament, en beleeft er haar verborgen mysterie. De andere zuilen zijn de vier elementen waaruit het lichaam is samengesteld. Het mag daarover vrij beschikken, als de geest verenigd is met God.

De drie vermogens van de ziel zijn: Geheugen (wat ik weet), Verstand (wat ik versta), en Wilskracht (wat ik wil). Deze zijn dus heel belangrijke zuilen, als niet de belangrijkste zuilen van dat huis. Deze hogere vermogens zijn heel eigen aan de mens. Ze onderscheiden ons van de andere schepselen, en rusten ons toe om "de heilige Drievuldigheid met geheel haar beminnelijke genade" tot woonst te zijn. Ze aanziet deze hogere vermogens van de ziel zelfs als een kamer.

De overige zuilen zijn de vier elementen waaruit alle materiële dingen in deze wereld gemaakt zijn volgens het vroegere wereldbeeld, en dus ook de materiële kant van het menselijk bestaan. Ze zijn namelijk vuur, water, lucht en aarde. Als de geest verenigd is met God, dan kan dit bouwwerk pas echt tot zijn recht komen - zoals ze schrijft - en kan ze vrij beschikken over dat alles. Dus ook hier krijgen we een sleutel die de heilige Schrift aanreikt. Het doel van de mens - en in het verlengde daarvan - Gods schepselen zijn namelijk: met Hem verbonden en verenigd te zijn, Zijn wil eigen maken en volbrengen.

Ze is nog verre van klaar met de omschrijving van de ziel als het huis van God. We luisteren nu naar een aantal paragrafen samen. Ze gebruikt heel beeldrijke taal, en gaat de tekst uit het boek Wijsheid heel alegorisch interpreteren. Toch spreken de volgende paragrafes veel meer voor zichzelf, en behoeven ze minder uitleg. We lezen nu een aantal paragraafjes, die handelen over de eerste drie hoofdzuilen in dit huis of tempel -of althans de basis of het basement ervan, en die het geheel bouwwerk staande houden.

De basis van de zuilen zijn de drie goddelijke deugden en de vier hoofddeugden. Dit zijn vooreerst geloof, hoop en liefde. Zij heten goddelijke deugden, omdat zij de geest met God verenigen en godvormig maken. God is een enig, eeuwig, almachtig en opperste goed. Door die drie deugden heeft Hij de ziel aan zichzelf gelijk gemaakt, zodat zij in staat is alles wat in de wereld is te verwinnen, en mét Hem te zijn : een eeuwig, enig, almachtig, opperste goed.
Door het geloof kijkt zij ongehinderd op naar God, voornaamste voorwerp en genieting van de geest. Met kracht van het eeuwige Goed schat zij alle begeerlijkheid van de wereld gering en treedt ze die onder de voet. Door het geloof woont zij stevig in God, de onbeweeglijke berg waarop dit huis dat Hij zelf bewoont, is gefundeerd. "De fundamenten daarvan bevinden zich in de heilige bergen. (Ps. 86,1)" Zo is het huis gefundeerd in God en God in het huis, en wel door het geloof. "Wie in Mij gelooft, sprak Jezus, uit zijn schoot (dat is: in het binnenste van zijn geest) zullen stromen van het levend water vloeien. (Joh. 7,38)" Het komt immers toe aan het huis van God, die bron in zich te hebben.
Door de hoop wordt alle hovaardij des levens verwonnen, in zover als men zich met vast vertrouwen verlaat op alles wat men met het geloof in de eenheid heeft gevonden. "Wie op Mij vertrouwt, heeft het eeuwig leven in zich. (Joh. 6,47)"
Door de liefde tot God zegeviert men over alle genot en zinnelijkheid van het vlees en de natuur, want "sterk als de dood is de liefde (Hoogl. 8,6)", en "wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem. (1 Joh. 4,16b)"
En zo wordt men goddelijk dank zij die drie deugden. De drie goddelijke deugden zijn als drie zuilen die de geest - het hoogste deel van de tempel - stevig met God verenigen, van al het lage vervreemden, en één maken met God.

Nu volgen de vier volgende zuilen. Jawel, je kon het wellicht zelf raden, dat zijn de vier hoofddeugden, of kardinale deugden.

De vier andere zuilen zijn de vier hoofddeugden, die de ziel stutten om niet tot de begeerten van het vlees te neigen maar tot onderdanigheid aan God. De eerste deugd is gerechtigheid. Zij is de ziel ingestort en bewaart ze in haar oorsprong en in haar eerste begin. Zo kan deze in gerechtigheid wandelen voor haar God; in heilige gedachten, in overgave van wil, in rein verlangen, met een zuivere bedoeling van hart. Hierover staat geschreven in het boek der Wijsheid: "De Heer zal de gerechtige leiden langs rechte wegen en hem het Rijk Gods tonen, dat in ons is. (Wijsh. 10,10) De zielen der rechtvaardigen zijn in Gods handen en de kwelling van de dood zal hen niet treffen. (Wijsh. 3,1) En de zegen van de Heer rust op het hoofd van de gerechtige. (Spr. 11,26)"

In dit paragraafje heeft ze drie bijvelverzen aangehaald.

In de volgende paragraaf gaat ze nog meer bijbelverzen betrekken om haar inzichten te staven en over te brengen. Luister maar.

De tweede deugd is wijsheid. Zij is licht en oordeel in de ziel. Daarmee zal de ziel God in zichzelf leren kennen, alle dingen wijselijk onderzoeken en beoordelen, omhelzen wat goed is en haten wat kwaad is. De eeuwige Wijsheid heeft het licht van zijn aanschijn in de ziel gestort en een eeuwig verbond met haar gesloten. Hij heeft haar een grote klaarte ingestort. Zo zou zij wonen in de Wijsheid en wandelen in zijn licht, zoals de profeet zegt: "O Heer, in uw licht zullen wij het licht zien. (Ps. 35,10) Zalig hij die zal wonen in de Wijsheid en volgens de gerechtigheid zal denken. (Eccl. 14,22) God de Heer zal hem voeden met het brood van het leven en het inzicht, en hem te drinken geven van het water van de zalige Wijsheid. Hij zal hem staande houden, zodat hij niet wordt neergebogen. Het oog van de wijze staat altijd in zijn hoofd, dat is: in God. (Eccl. 2,14)" De Wijze zegt: " O Wijsheid, ik heb U gemind boven goud en boven alle rijkdom van deze wereld; en van U kwam mij alle goeds. (Wijsh. 7,9-11)"
De derde deugd is matigheid. Zij houdt het midden tussen te veel en te weinig. Zij is vol zorg om te onderhouden wat God geboden heeft, en niet te overtreden wat is verboden.
De vierde deugd is sterkte. Daarmee wordt het huis versterkt in het verwerven en stevig bewaren van de deugden. Daar de ziel aan alle kanten door ondeugden wordt belegerd en zo dikwijls wordt besprongen en aangevochten, is het nodig dat zij door God, haar edele inwoner, gesterkt en ontzet wordt. Want de profeet zegt: "De Heer is mijn sterkte en mijn hulp. Het kwaad zal ik niet vrezen, omdat Gij, Heer, met mij zijt. (Ps. 17,2-3) De Heer is een Beschermer van mijn leven; voor wie moet ik bang zijn? (Ps. 22,4) Wie woont onder de hoede van de Allerhoogste, hij woont onder de bescherming van de God des hemels. (Ps. 90,1)"
Dat zijn de zeven zuilen waarmee de ziel, die Gods woning is, wordt ondersteund. Zij zijn als zilveren pilaren in de tempel van de ziel, waardoor geheel het geestelijk gebouw wordt recht gehouden in een verhevenheid van deugden. Zij maken het glanzend, van binnen voor God en van buiten voor de mensen. Die zuilen worden ook verguld door de heerlijke gaven van de heilige Geest. Dan wordt alles wat de mens doet, met verstand en wijsheid gedaan, met oordeel en beraad, met vrees, met vrede en met lankmoedigheid. (Cfr. Jer. 11,2 + Gal. 5,22,, de zeven gaven/vruchten van de h. Geest)
In deze tempel is ook een gouden troon, gevestigd op de zeven zuilen der deugden. Die troon is het godvormig gemoed, dat van goddelijke klaarte is doorlicht. "De stoel is van elpenbeen, de armleuningen van goud." Die stoel is de zuivere geest (cfr. par.2), stil brandend in goddelijke liefde. Daarop rust de vredelievende Koning, de eeuwige Wijsheid, als op een koninklijke troon. Hij vestigt het gemoed in een eenvoudig licht, boven al wat er binnenvalt. Hij doet het zinken in stille minne en vrijheid van geest. Hij vernieuwt alles in de ziel. Hij doorstroomt alle vermogens en zinnen. Hij maakt ze God-genietend.
Sanctuarium in die tempel is de eenheid van de geest, waarin de h. Drievuldigheid onophoudelijk wordt geëerd en aanbeden. Altaar is de verborgen rijkdom van het goddelijk wezen. Op dat altaar wordt de beeldeloze, goddelijke Afgrond aanbeden en wordt het eeuwige Woord (dat uit het Vaderhart eeuwig, onophoudelijk, én in de tijd geborgen wordt) opgedragen en geofferd; daar draagt de innige ziel zichzelf, en alle genade die zij van God ontvangen heeft, weer aan Hem op de tot Gods lof - in het verborgen Heilige der Heiligen, dat van alle engelen en heiligen is omringd. Zij staan rond het sanctuarium, de koninklijke troon en Gods tempel, en bewaren die dag en nacht. Daarbinnen eren en loven zij God, van vreugde dat Hij zo'n woning heeft op aarde. Nochtans is er meer lofzang en blijdschap in de hemel, omdat daar meer hemelse dingen worden beleefd.
Verheugt en verblijdt u, bewoners der aarde, dat gij Gods tempel zijt geworden, want God verblijdt zich in u! (Cfr. Jes. 62,4-5) Hij zegt door de profeet: "Ik zal mijn sanctuarium behoeden, en Ik ben een beschermer van mijn rijk. Ik wil niet dat mijn tempel door beelden ontheiligd wordt, en mijn tabernakel zal door geen plaag worden bezocht. (Ps. 90,10)"
Dat is het nieuwe Jeruzalem, dat Johannes uit de hemel zag neerdalen, door God getooid als een bruid voor haar man. "Zie de tabernakel van God onder de mensen. Hij zal bij hen wonen. (Cfr. Apoc. 21,2) Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Verheug u, Sion, de grote en heilige God van Israël is in uw midden. (Zach. 2,10) Het geweld van de stroom heeft de stad Gods verblijd en de Allerhoogste heeft zijn tabernakel geheiligd. (Ps. 45,5)"
Dat is Salomo's tempel, gezegende akker, hemel der zaligheid, paradijs der genietingen, gouden stoel, blijdschap der engelen, een koninklijke stad en een woning van God, een huis van de h. Drievuldigheid, ark van het Verbond. Hierin is de ziel de tafel waarop de tien geboden geschreven staan (want de ziel is de kostbare steen waarmee het hemels Jeruzalem wordt opgetrokken); en daar staat de gouden emmer van het zuivere hart, waarin het hemelse brood is - het brood der engelen of de eenheid van het goddelijk wezen, waarmee zij wordt gevoed -; ook ligt er Aärons staf, dat is het levende Woord van God, dat de ziel vruchtbaar maakt en waarop de h. Geest rust met zijn zeven gaven. Zo zijn er in de tempel der ziel vele verborgen mysteries. Hij is als een vruchtbare wijngaard Gods.
In die tempel wonen de ware vereerders en aanbidders van God: innerlijke, heilige mensen. In die innerlijke tempel van de ziel woonde onafgebroken Onze Lieve Vrouw. Al haar vermogens keerde zij daarheen. Daar aanbad zij haar enige Zoon, in de geest en in waarheid. Zij bekende Hem dat zij Hem niet waardig kon loven, en begeerde daarom dat Hij zichzelf in haar zou eren en loven. Wie tot in haar maagdelijk hart zou hebben gezien, had er God geschouwd naar wezenlijke wijze.
"Zalig zijn zij, Heer, die wonen in uw huis; in de eeuwen der eeuwen zullen zij U loven. (Ps. 83,5)" Nochtans zijt Gij van Uzelf de allerhoogste lof, wanneer Gij Uzelf antwoord geeft in het wederopdragen van al uw gaven. "O Heer, ik min de weelde van uw huis (Ps. 25,8a) en de stad die uw bezit is. (Bar. 3,24b)"
O ziel, die in rijkdom van deugden een tempel van God zijt geworden, hoe gaat gij nu Hem buiten uzelf zoeken, die gij helemaal in u hebt? Gij draagt Hem in u, die alle dingen geschapen heeft!

In "Den tempel onser sielen" herkennen we zeker elementen die we ook bij Johannes Evangelista van 's Hertogenbosch zijn tegengekomen. Het Rijk Gods moet je niet buiten jezelf zoeken. In rijkdom van deugend is de ziel een tempel van God geworden. Hoe gaat ge nu God en Zijn Rijk erbij - die gij helemaal in u hebt - buiten uzelf zoeken? Een vraag die nog altijd zeer pertinent en hedendaags is.

Om af te ronden, en om ons geheugen op te frissen, herlezen we het eerste stuk uit dat eerste hoofdstuk dat spreekt over : "Hoe God de ziel tot zijn tempel heeft gemaakt en haar heeft voorzien van vele genaden en gaven."

"De eeuwige Wijsheid heeft voor zichzelf een huis gemaakt en zeven zuilen uitgehouwen. (Wijsh. 9,1)" Dat huis is de redelijke ziel. Door de bouwmeester, de eeuwige Wijsheid, werd zij gehouwen uit de berg der eeuwigheid: uit de almachtige afgrondelijkheid van de Vader, uit de eeuwige voorzienende wijsheid van de Zoon en uit de overvloedige rijkdom van de heilige Geest. Zo heeft Hij voor zichzelf een woning gebouwd, die uiterst geschikt is voor zijn edele Godheid; zoals de profeet zegt: "Israël, hoe groot is het huis van uw God en hoe uitgestrekt de plaats die gij bezit! De hoogte daarvan is ongemeten, het einde eeuwig. (Bar. 3,24)"
Al bedoelt men hier de hemel, toch mag men terecht wel denken aan de ziel, die een hemel is van de heilige Drievuldigheid. Zoals er geschreven staat: "De hemel is mijn zetel en de aarde mijn voetbank (Jes. 66,1)" en "Hij die de hemelen niet konden bevatten, wilde in Salomo's tempel aanbeden worden. (2 Kron. 2,5 en 6,18)" Is de ziel van de rechtvaardige niet een stoel der wijsheid? Waar dus een zuiver geweten is, daar is de zetel van God.
De zuilen van het huis zijn vooreerst de drie vermogens van de ziel. Die zijn een kamer voor de heilige Drievuldigheid; daarin woont de heilige Drievuldigheid met geheel haar beminnelijke genade. Zij is voor de ziel leven, voedsel en fundament, en beleeft er haar verborgen mysterie. De andere zuilen zijn de vier elementen waaruit het lichaam is samengesteld. Het mag daarover vrij beschikken, als de geest verenigd is met God.
De basis van de zuilen zijn de drie goddelijke deugden en de vier hoofddeugden. Dit zijn vooreerst geloof, hoop en liefde. Zij heten goddelijke deugden, omdat zij de geest met God verenigen en godvormig maken. God is een enig, eeuwig, almachtig en opperste goed. Door die drie deugden heeft Hij de ziel aan zichzelf gelijk gemaakt, zodat zij in staat is alles wat in de wereld is te verwinnen, en mét Hem te zijn : een eeuwig, enig, almachtig, opperste goed.
Door het geloof kijkt zij ongehinderd op naar God, voornaamste voorwerp en genieting van de geest. Met kracht van het eeuwige Goed schat zij alle begeerlijkheid van de wereld gering en treedt ze die onder de voet. Door het geloof woont zij stevig in God, de onbeweeglijke berg waarop dit huis dat Hij zelf bewoont, is gefundeerd. "De fundamenten daarvan bevinden zich in de heilige bergen. (Ps. 86,1)" Zo is het huis gefundeerd in God en God in het huis, en wel door het geloof. "Wie in Mij gelooft, sprak Jezus, uit zijn schoot (dat is: in het binnenste van zijn geest) zullen stromen van het levend water vloeien. (Joh. 7,38)" Het komt immers toe aan het huis van God, die bron in zich te hebben.
Door de hoop wordt alle hovaardij des levens verwonnen, in zover als men zich met vast vertrouwen verlaat op alles wat men met het geloof in de eenheid heeft gevonden. "Wie op Mij vertrouwt, heeft het eeuwig leven in zich. (Joh. 6,47)"
Door de liefde tot God zegeviert men over alle genot en zinnelijkheid van het vlees en de natuur, want "sterk als de dood is de liefde (Hoogl. 8,6)", en "wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem. (1 Joh. 4,16b)"
En zo wordt men goddelijk dank zij die drie deugden. De drie goddelijke deugden zijn als drie zuilen die de geest - het hoogste deel van de tempel - stevig met God verenigen, van al het lage vervreemden, en één maken met God.
De vier andere zuilen zijn de vier hoofddeugden, die de ziel stutten om niet tot de begeerten van het vlees te neigen maar tot onderdanigheid aan God. De eerste deugd is gerechtigheid. Zij is de ziel ingestort en bewaart ze in haar oorsprong en in haar eerste begin. Zo kan deze in gerechtigheid wandelen voor haar God; in heilige gedachten, in overgave van wil, in rein verlangen, met een zuivere bedoeling van hart. Hierover staat geschreven in het boek der Wijsheid: "De Heer zal de gerechtige leiden langs rechte wegen en hem het Rijk Gods tonen, dat in ons is. (Wijsh. 10,10) De zielen der rechtvaardigen zijn in Gods handen en de kwelling van de dood zal hen niet treffen. (Wijsh. 3,1) En de zegen van de Heer rust op het hoofd van de gerechtige. (Spr. 11,26)"
De tweede deugd is wijsheid. Zij is licht en oordeel in de ziel. Daarmee zal de ziel God in zichzelf leren kennen, alle dingen wijselijk onderzoeken en beoordelen, omhelzen wat goed is en haten wat kwaad is. De eeuwige Wijsheid heeft het licht van zijn aanschijn in de ziel gestort en een eeuwig verbond met haar gesloten. Hij heeft haar een grote klaarte ingestort. Zo zou zij wonen in de Wijsheid en wandelen in zijn licht, zoals de profeet zegt: "O Heer, in uw licht zullen wij het licht zien. (Ps. 35,10) Zalig hij die zal wonen in de Wijsheid en volgens de gerechtigheid zal denken. (Eccl. 14,22) God de Heer zal hem voeden met het brood van het leven en het inzicht, en hem te drinken geven van het water van de zalige Wijsheid. Hij zal hem staande houden, zodat hij niet wordt neergebogen. Het oog van de wijze staat altijd in zijn hoofd, dat is: in God. (Eccl. 2,14)" De Wijze zegt: " O Wijsheid, ik heb U gemind boven goud en boven alle rijkdom van deze wereld; en van U kwam mij alle goeds. (Wijsh. 7,9-11)"
De derde deugd is matigheid. Zij houdt het midden tussen te veel en te weinig. Zij is vol zorg om te onderhouden wat God geboden heeft, en niet te overtreden wat is verboden.
De vierde deugd is sterkte. Daarmee wordt het huis versterkt in het verwerven en stevig bewaren van de deugden. Daar de ziel aan alle kanten door ondeugden wordt belegerd en zo dikwijls wordt besprongen en aangevochten, is het nodig dat zij door God, haar edele inwoner, gesterkt en ontzet wordt. Want de profeet zegt: "De Heer is mijn sterkte en mijn hulp. Het kwaad zal ik niet vrezen, omdat Gij, Heer, met mij zijt. (Ps. 17,2-3) De Heer is een Beschermer van mijn leven; voor wie moet ik bang zijn? (Ps. 22,4) Wie woont onder de hoede van de Allerhoogste, hij woont onder de bescherming van de God des hemels. (Ps. 90,1)"
Dat zijn de zeven zuilen waarmee de ziel, die Gods woning is, wordt ondersteund. Zij zijn als zilveren pilaren in de tempel van de ziel, waardoor geheel het geestelijk gebouw wordt recht gehouden in een verhevenheid van deugden. Zij maken het glanzend, van binnen voor God en van buiten voor de mensen. Die zuilen worden ook verguld door de heerlijke gaven van de heilige Geest. Dan wordt alles wat de mens doet, met verstand en wijsheid gedaan, met oordeel en beraad, met vrees, met vrede en met lankmoedigheid. (Cfr. Jer. 11,2 + Gal. 5,22,, de zeven gaven/vruchten van de h. Geest)

Na de beschrijving gegeven is hoe God de ziel tot zijn tempel heeft gemaakt en wat dat allemaal te betekenen heeft, pakt ze vervolgens in het tweede hoofdstuk van het eerste deel van haar boek de misdaad aan die begaan wordt als die tempel ontheiligd en onteerd wordt door de zonden. Door die ontheiliging en ontering begaat men dus een misdaad waarmee men een zware bestraffing verdient. Dat zal voor een volgende keer zijn dat we zullen nagaan hoe ze deze realiteit aan bod brengt en bespreekt.

Ziezo, hopelijk hebben jullie genoten van deze teksten, die vragen om ze ook nog verder in ons hart te laten binnendringen en bezinken.

Je kan deze bijdragen herbeluisteren op de website van Radio Maria, en de teksten kunnen eveneens nagelezen worden op de website van de Vereniging Zalige Jan van Ruusbroec.

Tot een volgende keer.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.