De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese bij Ruusbroeck en de auteur van de Evangelische Peerle

"Den tempel onser sielen" door de auteur v.d. Evangelische Peerle

Deel I, hoofdstukken 2-6

Zestiende editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


Het programma "Mystieke lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; pareltjes vanuit onze rijke schat aan christelijke spirituele literatuur.

In deze editie lezen we uit het werk van de anonieme schrijfster van De Evangelische Peerle, namelijk uit haar werk "Den tempel onser sielen". Dit werk zag slechts één enkele druk in 1543. Het kende niet hetzelfde succes als de Peerle. We hebben meer dan 4 eeuwen moeten wachten, namelijk tot in 1968, voordat een kritische uitgave van "Den tempel onser sielen" het levenslicht zag, en dit door de Jezuïet en professor A. Ampe. De hertaling door Pater Jos Alaerts, werd onder de naam "Gods tempel zijn wij", uitgegeven in 1980 door de Abdij van Bethlehem te Bonheiden. Het is daaruit dat we het meeste van de teksten van dat werk zullen lezen.

In "Den tempel onser sielen" legt onze auteur enkele fundamenten van het geestelijke leven uit die ze noodzakelijk vindt om het vervolg van haar werk beter te kunnen begrijpen. Deze teksten zijn voor velen onder ons niet makkelijk om te begrijpen omdat ze een heel ander wereldbeeld hanteert. Zoals we zullen merken, gebruikt ze heel veel beelden en alegoriën. Toch kunnen ze ons ook vandaag nog helpen om te begrijpen wie wij zijn als mensen en over onze relatie tot onze God. Dat aspect blijft jammergenoeg voor vele mensen een blinde vlek waardoor dat hele domein aan hun leven dode letter blijft.

De anonieme schrijfster van de Evangelische Peerle (werd rond 1463 geboren, en stierf op 28 januari 1540).

In een vorige uitzending hebben we gelezen uit het eerste hoofdstuk van het eerste deel, waar ze heeft uitgelegd hoe God de ziel tot zijn tempel heeft gemaakt en wat dat allemaal te betekenen heeft. In het tweede hoofdstuk van haar boek pakt ze de misdaad aan die begaan wordt als die tempel ontheiligd en onteerd wordt door de zonden. Door die ontheiliging en ontering begaat de mens dus een misdaad waarmee we eigenlijk een zware bestraffing verdienen.

Laten we luisteren hoe ze in dat hoofdstuk deze realiteit aan bod brengt.

Ach, wat zal hij God antwoorden, die de vaste berg en de edele woning van God aan zijn vijanden uitlevert wanneer hij deze met vreemde afgoden ontheiligt, en er in plaats van de liefdevolle verering van zijn Schepper de liefde voor de schepselen stelt; wanneer hij die tempel verontreinigt met onreine gedachten (die zijn als stinkende beesten) en met slechte genoegens, zodat er nauwelijks iets deugdzaams geschiedt of enig offer in Gods dienst wordt gebracht. Wie zo de tempel van God ontheiligde, moest gestenigd worden. Wat een zwaar vonnis staat hem te wachten, wanneer God en alle schepselen zich tegen hem keren! Welke ontzettende beschuldigingen en zware straf zal hem treffen!

De taal die de auteur hier hanteert wordt inderdaad plots heel streng en hard. Een vergelijking wordt gemaakt met de offerdieren die gaaf en ongeschonden moesten zijn. De dieren die geofferd werden moesten de schoonste zijn die men had, om aldus God de gepaste eer te brengen. Hier in dit paragraafje waar iedere mens als een tempel voor God wordt voorgesteld, worden de onreine gedachten vergeleken met stinkende vieze beesten, en dat zijn dus zeker niet de zuivere lammetjes die er in feite verwacht werden. Wie belet dat de hoge roeping van de mens als tempel van God tot stand kan komen, en die deze tempel dan nog onteerd en eerloos te gronde richt, kan moeilijk de straffen die al niet mals waren van de oude wet van Mozes ontlopen.

Ons menselijk leven in zijn totaliteit: lichaam, ziel en geest, is die edele woning van God. Ze is heel kostbaar in Gods ogen, zo kostbaar dat we het ons niet kunnen voorstellen. Om die tempel alle kansen te geven om tot zijn volle glorie te worden hersteld, zal God de Vader uiteindelijk zijn eeniggeboren Zoon in onze wereld zenden om ons uit onze benarde situatie te halen. En toch blijven heel veel mensen door onwetendheid verstoken van deze hulp, of wimpelen ze die hulp eenvoudigweg af, waardoor die tempel uiteindelijk toch ten gronde gericht blijft.

In een volgend paragraafje gaat de auteur verder met het beschrijven van de schade die dit alles aanricht:

Hoe ver heeft de tempelontheiliging om zich heen gegrepen! Hoe weinigen zijn er, die hem onbezoedeld bewaren, daarin wonen en hem overal met zich meedragen! "Weet gij niet, zegt Sint Paulus, dat gij een tempel van God zijt en dat de Geest van God in u woont? Wie die tempel van God bezoedelt heeft, dien zal God verdoemen; want de tempel van God is heilig en dat zijt gij."

Ze beëindigt dit hoofdstuk met bemoedigende, maar tegelijk waarschuwende woorden, om niet verder tot deze afbraak bij te dragen, maar juist in tegendeel al wat zonde is te mijden. Ze laat reeds enigszins aanvoelen dat de zonde ons niets vooruit helpt, in tegendeel.

Ach, (zegt ze) laten we derhalve alle zonden schuwen! Want kort is hun genot, groot is de misdaad. De val is zwaar, onherstelbaar de schade: de schande is onuitwisbaar, de straf is eeuwig.

We leren hieruit dat Gods werk in ons niet zomaar een vrijblijvend tijdsverdrijf is, maar iets dat zeer groots en waardevol is en dat we dit niet al te lichzinnig mogen nemen, maar er grote zorg voor moeten dragen. Het gevaar voor velen onder ons bestaat erin om aan deze woorden aanstoot te nemen en als pritpraat klasseren. Maar laten wij toch aandacht blijven geven aan deze woorden en zorgen dat wij hier niet op vastlopen of erdoor afhaken.

De volgende hoofdstukken gaan ons trouwens heel wat boeiende en positieve inzichten aanreiken die ons zullen helpen om uit dat slop waarin we als mens verzeild geraakt zijn weg te komen.

In het derde hoofdstuk zien we hoe God zich beklaagt over deze tempel - woonplaats namelijk, of stad der ziel - die nochtans zo is verwoest. Luisteren we maar wat onze anonieme schrijfster hierover zegt:

Dat is de tempel waarvoor God drieëndertig jaar heeft gezwoegd en waarover Hij in de dagen van zijn lijden weende, toen Hij Jeruzalem naderde en zei: "Wist gij wat Ik weet, gij zoudt ook wenen." Die stad was niet het geheel van huizen, maar de stad van de redelijke ziel. Zij is door de eeuwige Wijsheid gemaakt uit de berg der eeuwigheid, zoals de profeet zegt: "Zijn fundamenten zijn in de heilige bergen"; zo is ze gefundeerd in God en God in de ziel. Dikwijls nadert Hij die stad met zijn bezoeking, maar zij is Hem niet genegen. Dat beweende de Heer dikwijls tijdens zijn leven, want zij was zonder goede werken en aanbad vreemde goden. Daarom zei Hij: "Wist gij wat Ik weet, gij zoudt ook wenen."

Als we nu de ernst van deze situatie terdege inzien, helpt ze ons verder om te begrijpen dat ook onze vermogens door onze zondige toestand worden vastgezet en verhinderd om de situatie waar we ons in bevinden correct in te schatten. Ze gebruikt onder andere het beeld van de tempelreinging in het Evangelie om nogmaals met de woorden van de Heer te herhalen dat: Mijn huis, een huis van gebed is, en dat gij er een moordenaarshol van gemaakt hebt. Het hol is het geweten waarin de genade van God door de zonden wordt versmoord...

Dan gaat ze verder met het volgende:

De Heer Jezus gaf de hele dag onderricht in de tempel: de hele dag geeft Hij onderricht in de tempel van de ziel. Waren onze oren hiervoor niet gesloten, dan zouden wij altijd zijn heerlijke stem horen. Hij werpt de stralen van zijn licht in het onreine geweten, bestraft en vermaant het, en maakt het zuiver en helder voor zijn aanschijn. "Het woord van God is krachtig en levend: als een tweesnijdend zwaard doorboort het de ziel: het scheidt geest en ziel van elkaar" en doet de geest opwaarts stijgen en één zijn met God. Het maakt de geest onderdanig aan zijn lering; zo begeren de ziel en het lichaam zijn gekruisigde mensheid na te volgen, en de geest de onbeweeglijke Godheid. Dat Woord van God is een levende bron in de ziel, waardoor zij vruchtbaar wordt in alle deugden. "Wie luistert naar mijn Woord en het bewaart, heeft het eeuwig leven in zich." Laten wij daarom Gods bezoeking en zijn komst in ons erkennen.

Niet alleen onderrichtte Jezus zijn apostelen, leerlingen en alle mensen die hem volgden, Hij blijft ons nog steeds onderrichten. We zien dat de aandacht verschuift naar de ziel: De hele dag geeft Hij onderricht in de tempel van de ziel. Dat is waar voor iedereen ! En toch schijnen de meeste mensen dat niet te horen. Onze oren zijn hiervoor echter gesloten, want waren ze hiervoor niet gesloten, dan zouden wij altijd zijn heerlijke stem horen!

Zijn woorden zijn ook licht voor ons geweten, dat onze ziel zuivert als we er aandacht aan geven. Maar als we het negeren, dan raken we dieper en dieper verward in de zonde en worden we steeds dover voor Zijn onderricht in ons hart.

Het Woord van God is levend en krachtig: als een tweesnijdend zwaard doorboort het de ziel. Het onderricht van de Heer Jezus raakt ons in het diepste van ons mens zijn en doet in ons hart de grootse roeping ontwaken van zuiverheid en heiligheid die God in ons hart heeft gedrukt. Het scheidt geest en ziel van elkaar. Daar waar wij niet eens bij kunnen, en geen helder inzicht in hebben, is God wel in staat om te zien en te handelen. Hij is immers de ontwerper en uitvoerder van ons bestaan. Als wij aandacht geven aan Zijn Woord, en Zijn hulp vragen om dat zuiveringsproces te besturen, dan is het zonder meer dat we daar heel veel genaden van ontvangen. Het Woord van God doet de geest opwaarts stijgen en één zijn met God.

"Wie luistert naar mijn Woord en het bewaart, heeft het eeuwig leven in zich." Laten wij daarom Gods bezoeking en zijn komst in ons erkennen. Deze aandacht en het in praktijk brengen van Gods Woord zijn nodig willen we de Heer niet opnieuw bedroefd horen zeggen : "Hoe dikwijls begeerde ik uw kinderen te verzamelen, zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, en gij wilde het niet."

Het is met deze bijbelvers dat ze dat derde hoofdstuk afsluit. Ze wil ons de ernst van de situatie laten inzien in heel zijn volheid. Toch blijft ze niet langer dan nodig op zulk een negatieve noot hangen. Dat zien we zodadelijk in het volgende hoofdstuk, dat de volgende titel kreeg: "Hoe God de tempel der ziel heeft hersteld."

Ze vat dit hoofdstuk onmiddelijk aan met Jezus' uitspraak: "Breek deze tempel af en in drie dagen zal ik hem herstellen." En een beetje verder vervolgt ze:

Om nu de verwoeste tempel van ons lichaam te reinigen, heeft Hij zijn zuiver lichaam overal laten schaven en zijn ledematen overal laten ontwrichten, zodat niet één lid op zijn plaats bleef; want wij waren allemaal vervallen.

Weer wat verder schrijft ze:

Om dat Rijk van God voor ons te openen, zegt Hij door de profeet: "Ik zal de metalen poorten in elkaar trappen en de ijzeren grendels openbreken. Ik zal de deur openen en de poorten zullen niet weer worden gesloten. Ik zal u verborgen schatten tonen en verborgen geheimen zal Ik u openbaren. Ik heb u aan Mij gelijk gemaakt en Ik heb u omgord."
Die Deur of poort deed Hij open, toen Hij zijn heilige zijde voor ons liet doorsteken en zijn goddelijk hart liet openen. Toen werd de verhardheid van ons gemoed gebroken en de beklemmende duisternis daarvan weggenomen; de verborgen schatten van zijn Godheid werden ons getoond om ons zo gelijk te maken aan zijn klaarte en ons te omgorden met zijn heerlijkheid. Uit die heilige zijde vloeiden het zuiver water om daarmee de tempel te besprenkelen en te reinigen, en het kostbaar bloed waarmee Hij deze een heerlijke luister heeft geschonken.

Die tempel (besluit ze) is stevig gegrondvest op de berg van de godheid, en op de rots van de aangenomen mensheid van Jezus Christus. Hij is het ware fundament dat het hele gebouw draagt. Het is een edele woning, een heerlijke stad waarvan Christus de hoeksteen is; het bouwwerk van Gods woonplaats, waardoor ook wij opgenomen zijn in de Heilige Geest.

Nu gaat onze mystieke auteur onderlijnen dat God voor zichzelf die tempel heeft geheiligd en vrijgemaakt. Hij wil niet dat iets anders daar binnenkomt. Het is alleen zijn woning. Jezus viert in die woning, in het binnenste van de ziel een geestelijke kerkwijding.

Het is dus Gods werk, die heiliging van dat huis, of eerder van die tempel die God geschapen heeft. Maar niet alleen heeft Hij die tempel gemaakt, hij heeft die ook lief. Eigenlijk moeten we het in het meervoud zeggen. Elke mens is een tempel waar God zijn welbehagen in heeft gesteld, zeker zodra we door het Doopsel Hem zijn toegewijd.

Maar laten we nu verder luisteren wat hierover verder nog te zeggen valt.

... Hier richt Hij zijn altaar op. Hij consacreert daarop het sacrificie van zijn heilige verdiensten, en de goddelijke sacramenten worden daarop geofferd. Hij consacreert het hele Godshuis, opdat men daar altijd God alleen zal aanbidden en loven met zingen, lezen en aandachtig verlangen van het hart.

Deze geestelijke tempel wordt helemaal Gods tabernakel. Ze noemt het een geestelijke apotheek, waar alle gezondheid van de ziel vandaan komt. In die tempelwijding wordt de ziel opnieuw gedoopt in de afgrondelijke eenheid van God, in de wellende vloed van zijn minne, om voor God een welgevallige offerande te zijn. Hij wijdt haar ook, en neemt haar tot zijn bruid. Hij zalft haar met overvloedige vreugde, zodat ze ook sterft aan zichzelf en aan alle dingen en alleen voor God leeft.

Onze Lieve Heer zegt door de profeet: "Maak in u een sanctuarium voor Mij en Ik zal midden in u wonen." Laten we dan ijverig zijn om het huis van ons geweten zuiver te maken: dan kan God zijn tempel in ons met glorie en eer bezitten. Want diegene bereidt God een passende woning, van wie de rede niet is misleid en van wie de memorie onbesmet is. Die ziel is gelukkig, die zich inspant om het huis van haar hart te reinigen van alle zondevlekken en opnieuw te voorzien van alle deugden; zo zal het niet alleen voor de heilige engelen een genoegen zijn daarin te wonen. Dit is het immers wat de ziel vrede en volkomen rust geeft: dat zij zich in de goddelijke minne met al haar vermogens verzamelt in goddelijke blijdschap. Dan wordt zij hersteld tot beeld van God, dat zij grote verering toedraagt. Zulke ziel wordt dikwijls bezocht en geëerd door de heilige engelen en aartsengelen, omdat zij een waardige tempel van God is en een woning van de h. Geest. Laten wij daarom ook tempels van God zijn; dan zal de hoogste Heer graag in u wonen. Want de ziel die God in zich heeft is een tempel van God en de goddelijke sacramenten worden in haar voltrokken.

Opdat we vervolgens niet bij de pakken zouden blijven zitten, laat ze in het volgende hoofdstuk weten hoe de ziel zich zal reinigen en zich in haar levenswijze zal oprichten om zelf binnen te mogen gaan in Gods woonst, gezien niets mag binnenkomen dat bevlekt is. In de tempel van het oude verbond was dat reeds zo, met alle soorten reinigingsriten die moesten volbracht worden vooralleer de priester de tempeldienst kon verrichten. Maar ook voor men de tempel kon betreden moest men zich reinigen.

... Wil de mens een passende offerande zijn voor God, van alle geestelijke ziekte genezen worden, die tempel binnengaan en God schouwen, dan moet hij zich eerst ijverig wassen in het beminnelijke waterbekken dat het reine leven is van onze Heer Jezus Christus. Het water van dat bekken is: zijn hete tranen, zijn bloedig zweet, zijn kostbaar en dierbaar bloed. Daarmee wil Hij ons zuiver maken; zo kunnen wij in Hem binnentreden, en voor God zijn: een levende offerande en de prijs van zijn bloed.

In de oude tempel mocht geen kreupele binnenkomen. Alleen voor de volkomene is het geoorloofd die schone poort binnen te gaan. Die poort is de menselijke natuur van Christus (zegt ze). De kreupele interpreteert ze als het kreupele gemoed, dat met al zijn vermogens ineengekromt en neergebogen is, zodat het de hemelse dingen niet kan schouwen. Het is niet passend voor onze ziel om de goddelijke gelijkenis in dierlijkheid te veranderen! Maar als ze zich laat bewegen door de vermanigen van God, en het Woord van God in haar komt, zodat ze voortaan een nieuw leven gaat leiden, dan bewerkt Het de genezing van de kreupelheid. Verwijzend naar de genezing van de lamme voor de schone poort van de tempel zegt ze:

Het Woord doet hem rechtop gaan en springen en God loven, en Het doet hem binnengaan door de schone poort van Christus' menselijke natuur.
Dat ervoer Sint-Bernardus, toen hij zei: "Toen het Woord van God eerst in mij kwam, wekte Het mijn slapende ziel. Het bewoog, vermurwde en wondde mijn hart. Het begon ook uit te roeien en te vernietigen, op te bouwen en te planten. Al wat er krom was, begon Het recht te maken en al wat steil was, in effen wegen te veranderen. Zo mag ik wel zeggen: mijn ziel, gezegend de Heer; en al wat in mij is, moet zijn heilige Naam zegenen."

Nu volgt het laatste en langste hoofdstukje van dit eerste deel. Het handelt over de manier waarop ons gemoed zelf de hogepriester zal zijn en aan God een offer zal opdragen.

Nu we in ons voor God een tempel hebben gemaakt, nu wil Hij dat ons gemoed zelf de hogepriester is en een gelijkenis met Aäron bezit. Aäron betekent zoveel als een berg der sterkte. Hieronder verstaan we het hoogste van onze geest, waar God in heerst. ...
Het hoogste deel van onze geest, één geworden met de geest van God, is de berg waaromheen de wateren van de weelde der Godheid stromen; en de rivieren van de mensheid van Ons Heer, met al de zijnen, stromen daar naartoe.
Daarom zullen wij Christus navolgen en in vrijheid opgaan naar de verborgenheid van ons gemoed, tot in het geheim Heilige der Heiligen, en ons overleveren in de vrije eenheid van God. Hierdoor sterven wij alle uren aan onszelf en bezitten wij een vrij leven in God. Dit deed Christus naar zijn mensheid, vanaf het begin dat zijn geest geschapen was, en Hij zal het eeuwig blijven dien. Want daarin ligt zijn zaligheid, en die van alle schepselen die met God verenigd zijn. We zullen ook afdalen in vrijheid en onszelf verloochenen bij alle moeilijkheden die ons overkomen. Zo dragen wij ons kruis, sterven we aan de natuur, en volgen wij op onze beurt Christus die om ons afdaalde in alle ellende, tot de dood aan het kruis. En op deze twee wijzen, dat is: met zijn opgaan en zijn afdalen in vrijheid, heeft Hij voor ons vrijheid in God gekocht. Op dezelfde manier kunnen wij ze in ons verkrijgen en bezitten, en anders niet.

Nu volgt nog een heel boeiend stuk, dat jammergenoeg te lang is om helemaal weer te geven in het kort bestek dat ons hier rest. Het spreekt eerst over de drie hogere vermogens van de mens, en hoe minne, vrijheid en deugdbeoefening in de verheven eenwording hun bijdrage leveren tot het aanstellen, zalven en bekleden van de ziel om de priesterlijke eredienst en het goddelijke ambt te vervullen.

Die priester - dat is de hoogste eenheid van onze geest - moet zich afzonderen van alle veelheid en naar binnen treden, in de verborgenheid van het gemoed, in het Heilige der Heiligen waar de H. Drievuldigheid altijd licht. Hij neemt met zich mee het zeer kostbare bloed van Ons Heer Jezus Christus en diens heerlijke verdiensten. Hij richt zijn aandacht naar diens vurige liefde tot ons; hij maakt een bundeltje van de allerfijsnte welriekende kruiden, met de edele deugden die Christus heeft voorgeleefd. en ontsteekt die aan het vuur van diens afrondelijke, brandende liefde. dat wordt dan net als een nevel; het is als een verborgen stilte in een eenvoudig zwijgen, waar de geest neigt tot in de beminnelijke Afgrond. Daar ontvangt de geest de geheime inblazing, het verborgen Woord dat voortkomt uit het hart van de Vader. Deze stort het de ziel in, en het Woord maakt haar deelachtig aan zijn aangenomen mensheid.

Helemaal aan het einde van dit eerste deel besluit ze met de volgende mooie woorden:

O ziel, nu hebt ge gehoord hoe ge een tempel van God zijt, waarin Christus zelf de hogepriester en offerande is, de gever en de ontvanger; een tempel waarin Hij onze geest met Hem heeft geheiligd om een geestelijk priester te zijn. Jezus heeft ons voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en wij zullen heersen op aarde.

Ziezo, we hebben deze keer kennis gemaakt met het algemeen beeld dat onze anonieme mystieke schrijfster van de Evangelische Peerle schetst van onze menselijke structuur met betrekking tot onze relatie met God. Ze behandelt er thema's zoals de opbouw, de ontheiliging of de verwoesting en het herstel van de tempel die God heeft gemaakt en waarin Hij wil wonen. Vervolgens bespreekt ze de reingining van de ziel om ervoor te zorgen dat ze de tempel binnen mag gaan. Ten slotte beschrijft ze hoe het gemoed zelf de hogepriester zal zijn, en hoe die in de tempel aan God een offer zal opdragen.

Hopelijk hebben jullie genoten van de verrassende invalshoeken van waaruit deze spirituele literatuur ons geestelijk leven beschouwt. Deze spitituele teksten hebben een grote diepgang en om ze echt in ons hart te laten binnekomen en bezinken is het goed om ze regelmatig ter hand nemen. Ze helpen ons om onze relatie tot God, en Zijn wil voor ons beter te begrijpen en te beleven.

Je kan deze bijdragen herbeluisteren op de website van Radio Maria, en de teksten kunnen eveneens nagelezen worden op de website van de Vereniging Zalige Jan van Ruusbroec.

Tot een volgende keer.

oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__-

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.