De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Catechese bij Ruusbroeck en de auteur van de Evangelische Peerle

"Den tempel onser sielen" door de auteur v.d. Evangelische Peerle

Deel II over de zondag van Quinquagesima en de 40-dagentijd of vastentijd

Achttiende editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen,
en na een korte omschrijving vind je onderaan op die pagina
de mogelijkheid om de podcast te herbeluisteren.


Het programma "Mystieke lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; pareltjes vanuit onze rijke schat aan christelijke spirituele literatuur.

In deze editie lezen we uit het werk van de anonieme schrijfster van De Evangelische Peerle, namelijk uit haar werk "Den tempel onser sielen". Dit werk zag slechts één enkele druk in 1543. Het kende niet hetzelfde succes als de Peerle. We hebben meer dan 4 eeuwen moeten wachten, namelijk tot in 1968, voordat een kritische uitgave van "Den tempel onser sielen" het levenslicht zag, en dit door de Jezuïet en professor A. Ampe. De hertaling door Pater Jos Alaerts, werd onder de naam "Gods tempel zijn wij", uitgegeven in 1980 door de Abdij van Bethlehem te Bonheiden. Het is daaruit dat we het meeste van de teksten van dat werk zullen lezen. Recentelijk werd het heruitgegeven bij de uitgeverij Averbode.

Beste luisteraars van Radio Maria, in een vorige aflevering van "Mystieke Lectuur" hebben we het tweede deel van "Den tempel onser sielen" aangesneden. Dit tweede deel behandelt alle hoogfeesten en sterke tijden binnen het kerkelijk jaar. We gingen vrij diep in op het eerste hoofdstukje van dit tweede deel, dat handelt over de kerkwijding, of: "Hoe de uitwendige eredienst van de heilige Kerk ter wille van de inwendige wordt verricht." We hebben eveneens het heel korte hoofdstukje over het hoogfeest van Allerheiligen doorgenomen. We pikten hier en daar nog enkele mooie en opmerkelijke stukjes mee uit verschillende hoofdstukken over de advent en over het Kerstfeest. En we eindigden met het feest van Lichtmis, dat op 2 februari wordt gevierd.

In deze editie willen we verder ontdekken hoe de auteur van dit werk deze boeiende materie die ons allen ten zeerste aanbelangt met heldere inzichten op een treffende manier verwoordt en overbrengt.

De inzichten die onze auteur over de grote tijden en feesten van het liturgisch jaar ons geeft, mogen ons helpen om deze periodes intenser te beleven en ze in onze innerlijke tempel te koesteren. In zekere zin zijn deze inzichten tijdloos, en staan deze sterke tijden en feesten in verhouding met het grote Paasfeest. We zullen in deze editie vooral putten uit de hoofdstukken die handelen over de 40-dagentijd of vastentijd. Ze wijdt er 6 hoofstukken aan, zonder de passietijd en de goede week mee te tellen, waar ze nog eens 5 hoofdstukken aan toewijdt. Twee hoofdstukken handelen over de eerste zondag van de 40-dagentijd, eentje over de tweede zondag in de vasten, en drie over de vrijdag na de tweede zondag. Daarna zitten we reeds bij de passietijd.

Maar vooraleer de teksten van die vastentijd ter hand te nemen, hebben we wel nog een paar hoofdstukken tussen lichtmis en de 40-dagentijd die we zeker moeten vermelden. Een ervan zullen we zelfs voor een groot stuk doornemen. Voor de aanpassing van de liturgische kalender door het Tweede Vaticaans Concilie werd de periode tussen lichtmis en aswoensdag opgevuld met een voorvasten van drie zondagen (drie weken). Die zondagen noemden respectievelijk Septuagesima, Sexagesima en Quinquagesima. Ze staan voor zeventig, zestig en vijftig dagen voor Pasen (wat niet helemaal klopt, maar afgerond toch niet al te ver van de realiteit was). In de huidige regeling van het missaal door Paus Paulus VI worden ze niet meer opgenomen en vervangen door gewone zondagen door het jaar. Niettegenstaande ze zich voor een groot stuk baseert op de lezingen die in deze periode gelezen werden, en dus niet altijd overeenkomen met ons huidig missaal, is wat ze ons ter overweging aanrijkt, zeer boeiend en verfrissend.

Het hoofdstukje dat de zondag van Quinquagesima bespreekt zullen we nu even lezen omdat het een mooie aanloop geeft op de hoofdstukjes van de twee eerste zondagen van de vastentijd. Luisteren we nu naar het eerste deel van dit hoofdstuk dat het einde van de perikoop vanuit het Lukasevanelie bespreekt over de komst van het Rijk Gods (zie Lk 17, 30-37).

(1) Onze Heer zegt in het heilig Evangelie dat er twee zullen zijn in één bed: de een zal worden opgenomen, de ander zal worden achtergelaten. Wie nu met God één geest is, wie van alle tijdelijke dingen bevrijd is en met God rust in het bed van het gemoed, die zal met Hem worden opgenomen. Maar wie rust in de lust van de natuur, die zal worden achtergelaten.
(2) Twee zullen er zijn op één akker: de één zal worden opgenomen en de ander zal worden achtergelaten. Wie nu de begeerte van zijn ziel losrukt van alle zinnelijke dingen en grondig sterft aan alles wat zich op de akker van deze wereld bevindt; wie er op uit is te arbeiden op de akker van zijn ziel, daar de gebreken uit te trekken en de deugden in te planten; wie er op uit is zijn ziel te tooien om God te behagen, wie geestelijke rijkdommen wil vergaren en hemelse dingen begeert (om zijn ziel voldoende te kunnen voeden met de vruchten van zijn akker), en indien God de akker van zijn ziel bezit en bestuurt naar zijn verlangen: die zal worden opgenomen. Maar wie leeft volgens de begeerlijkheid en zijn voldoening zoekt op de akker van deze wereld, die zal worden achtergelaten.
(3) Twee zullen er zijn in één molen: de een zal worden opgenomen en de ander zal worden achtergelaten. De mens van wie het hart door Gods wijsheid wordt bestuurd en met goede dingen bezig is, en in wiens hart de ware landbouwer het beste koren giet om het te malen (dat is het woord en ingeven Gods, diens verborgen spreken van binnen, leer van de Schriftuur en heilige oefening: waarop zijn leven kan staande blijven en waarmee de molen van zijn hart het beste tarwekoren kan malen, Christus Jezus zelf, die brood en spijs is van de engelen, en het heerlijkste voedsel van de geest): die zal worden opgenomen. Maar de molen die dit koren niet maalt, die molen zal zichzelf vermalen. En wordt daarop het kaf gemalen van wereldse dingen, dan wordt hij onbruikbaar, en hij wordt achtergelaten.
(4) Daarom, o mens, kies wat ge verlangt en haast u naar de weg van God. Want de tijd is kort en de dood is snel. Wie weet op welk uur de Heer zal komen? Want wat we nu niet verwerven, Dat moeten we hierna eeuwig derven.

Wellicht klinken deze woorden nogal hard, en is onze tijd voor dat soort woorden eerder allergisch geworden, toch helpen ze om de woorden van het evangelie beter te begrijpen. Ze zijn in gebed gerijpt, en door een zuivere levenswandel gelouterd. Als het ons in zijn volle scherpte raakt, is het wellicht dat het belangrijk is voor ons om erbij stil te staan. "Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, drijft uiteen." zegt Jezus in het Lukasevangelie hst. 11 vers 23. Of nog, in het boek van de Openbaring van Johannes hoofdstuk 3 verzen 15 en 16 horen we "Ik ken uw daden: gij zijt noch koud noch heet. Waart gij maar koud of heet! Omdat gij lauw zijt en noch heet noch koud, daarom zal Ik u uitbraken uit mijn mond." Laten we de Heer vragen om ons hart om te vormen zodat we warm lopen om zijn heilige wil te doen.

In het tweede deel van dit hoofdstuk volgt er nu een heel mooi stuk dat heel inzichtelijk maakt hoe beide wegen een makkelijke, maar ook een moeilijke kant hebben. Maar toch weegt de moeilijkheid waarmee we geconfronteerd worden op de goede weg die God voor ons heeft bestemd niet op tegen de vreugde en het geluk dat ons daardoor te beurt valt. Laten we luisteren hoe begrijpelijk, eenvoudig en logisch dit allemaal in feite is:

(5) De weg die tot het leven leidt is smal, vol hindernissen en bitter naar de natuur; maar naar de geest is hij wijder, aangenamer en vrijer dan de vreugde van heel de wereld. Daarmee is niet één ogenblik te vergelijken hetgeen de geest die zijn natuur kan wandelen sturen en onder zich houden, aan vreugde en rijkdom met God bezit. En al is het zwaar voor de natuur de dwang van de geest te ondergaan, toch valt haar menige vertroosting ten deel en krijgt ze van de geest een heerlijke drank ingeschonken, als zij ootmoedig en lijdzaam aan de geest onderdanig blijft.
(6) De weg die naar de hel gaat is wijd en breed naar de natuur, maar vol hindernissen, steil en bitter voor de ziel. Hij leidt naar het eeuwige wee, naar de eeuwige brand en een rampzalige troosteloosheid.
(7) Die twee wegen staan voor ons open, waarlangs wij naar de hemel gaan of naar de hel. De raad, leer en levenswandel van Christus Jezus is de open weg waarlangs wij naar de hemel wandelen, en verzaken aan de lust van de natuur en van de wereld. De vijand raadt ons aan de open weg ter helle; daarvan is hij de gids. Moge God ons voor deze weg bewaren, en wij ook onszelf: door aanhoudende angst en vrees voor die weg en door liefde tot God. Moge ons dat verlenen de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.

Ja het is vooral de liefde tot God, die ons hart moet leiden de juiste weg in te slaan! En met dit afsluitend schietgebedje, dat de Vader, de Zoon en de heilge Geest ons dat mag verlenen, willen we deze aansporing verder in ons hart laten doordringen.

Uit het eerste hoofdstukje van de EERSTE ZONDAG VAN DE VASTEN lezen we enkel de eerste vijf paragraafjes. We horen er "Hoe de ziel zich in de woestijn moet afzonderen van al wat niet God is".

(1) Die ziel wordt met Hem naar de eenzaamheid van de woestijn gevoerd. De woestijn is een afgezonderde eenwording met God: onze geest wordt door de Geest Gods naar de binnenste woestijn gevoerd, waar geen schepsel komen kan. In die eenzaamheid wordt onze geest tot de volkomenheid, naar de goddelijke vrijheid gevoerd; onze ziel wordt gebracht tot een steeds deugdzamer leven; en ons lichaam wordt beproefd en gedreven tot boetedoening, onthouding, ontzegging van alle lust en begeerte die ons van het alleenzijn met God kan aftrekken.
(2) In deze woestijn immers wordt aan het lichaam alles onttrokken wat het vlees behaagt en wat de vrijheid van de natuur aanspreekt. Maar de geest begint daar over te stromen van zaligheid en vindt alle vrijheid die hem lusten kan. Daar wordt de ziel gesterkt om de deugden te beoefenen, en het lichaam om ware boete te doen zodat het zich van alle zonden onthoudt en zijn behoeften oordeelkundig voldoet, want het is zeker toegelaten.
(3) Met de mens is het alsof hij drie mensen was: de animale, de redelijke, en de goddelijke mens. Deze drie moeten op zo'n wijze leven en werken, dat ze met elkaar overeenkomen en één worden met God.
(4) Volgens deze drie mensen onderscheiden we drie soorten woestijn. De eerste woestijn is die van de boete. Daar zal de animale mens binnengaan die van geen zonden meer weten wil. De tweede woestijn is die der goede werken; daar moet de redelijke mens binnengaan. De derde is de woestijn der innerlijke eenzaamheid; daar zullen alleen de goddelijke mensen binnengaan, die God oprecht en trouw aanhangen.
(5) Maar niemand van deze drie kan uit eigen kracht die woestijn binnengaan, tenzij hij daartoe bewogen wordt door de heilige Geest. Naar het woord van de evangelisten viel deze stuwing van de heilige Geest aan elk van de drie ten deel. Matteüs zegt dat Jezus door de Geest gevoerd was naar de woestijn, terwijl Marcus zegt dat de Geest Hem wegdreef naar de woestijn. Lucas zegt dat Hij door de Geest gebracht werd naar de woestijn. Het is dus iets anders door de heilige Geest te worden weggedreven, gevoerd, of gebracht. Het weggedreven worden hoort bij de animale of zinnelijke mens. Het gebracht worden hoort bij de redelijke mens, maar het gevoerd worden bij de goddelijke mens.

In de eenzaamheid van die woestijn waarin we gevoerd worden met Jezus, is een innerlijke woestijn waar we uit eigen krachten niet kunnen komen. We worden daar eveneens geconfronteerd met aspecten van ons leven die moeilijk begrepen worden in onze materialistische consumptiemaatschappij: "Het vasten of de matigheid en de bekoringen." In dit tweede hoofdstukje over de EERSTE ZONDAG VAN DE VASTEN legt onze anonieme schrijfster uit: "Hoe we in de woestijn worden bekoord en hoe de engelen ons dienen." Luisteren we naar die wijze woorden:

(1) Tijdens die vasten vergaten ook de heilige Vaders dikwijls het natuurlijke voedsel, met voor gevolg dat ze sommige dagen niet aten. Dit kwam door de zoetheid van de godsaanschouwing. Zo gebeurde het met Mozes, toen hij op de Sinaï veertig dagen zonder voedsel was en door het gesprek met God werd onderhouden. Zo ook met Sint Paulus, toen hij van buiten op de grond werd geworpen, maar van binnen werd opgericht; hij bleef drie dagen en drie nachten zonder eten en drinken.
(2) In deze tijd moet de ziel opletten voor drie soorten hinder. Te weten: onoordeelkundige strengheid van leven, het binnenbreken van ijdele glorie, en ongeregelde verlangens naar goddelijke openbaringen. Dat is de betekenis van Christus' drie bekoringen. De eerste betrof de stenen, de tweede het hoogste van de tempel, de derde de hoge berg.
(3) Onder de stenen verstaan we onoordeelkundige strengheid, die het vermogen van de natuur te boven gaat. Hierdoor zijn goede mannen zichzelf dikwijls tot hinder. Want zoals de Vaders zeggen in de "Collationes": onoordeelkundige onthouding is schadelijker dan lauwhartige verzadigdheid. En wanneer de vijand iemand niet met gulzigheid kon misleiden, heeft hij hem dikwijls met onoordeelkundige strengheid overwonnen.
(4) De tinne van de tempel betekent ijdele glorie of geestelijke hoogmoed. Dikwijls komt die op bij mensen die opstijgen naar hogere volkomenheid. Sint Paulus was het in zichzelf gewaargeworden, toen hij zei: "De grootheid van de openbaringen mag me niet verwaand maken. Daarom werd me een engel gegeven, een doorn in mijn vlees."
(5) De hoge berg van waarop men alle rijken van de wereld met hun heerlijkheid kon zien, betekent de verhevenheid van goddelijke openbaringen. Soms worden die door volkomen mensen op een ongeregelde wijze verlangd. Ze willen dan méér smaken dan goed is voor hen. Daardoor worden ze gehinderd, zoals de Wijze zegt: "Het is niet goed voor de mensen dat ze te veel honing eten; zo zal iemand door Gods heerlijkheid benauwd worden, wanneer hij diens macht wil peilen."

Die innerlijke woestijn waar we uit eigen krachten niet kunnen komen, en waarheen we met de Heer gevoerd worden, is dus een woestijn van beproeving en zuivering. Wanneer we vooruitgaan op de geestelijke levensweg, zijn we niet bepaald op een makkelijke weg. Niet voor niets wordt er gesproken van een geestelijke strijd. Maar in die strijd worden we niet alleen op de proef gesteld, we worden er ook geleid en beschermd. Jezus zelf geeft ons zijn voorbeeld en hulp in deze strijd, als we tenminste niet vergeten te kijken naar Hem. In het vervolg van dit hoofdstukje, zien we dat er plotseling engelen komen opdagen om ons te dienen. De kinderloze wordt in die woestijn ook vruchtbaarder dan degene die met de man van de wereld is getrouwd:

(6) Tenslotte zal de ziel die in die woestijn gekomen is, met hemelse dingen omgaan. Dat maken we op uit de woorden dat de engelen kwamen en Hem dienden.
(7) Op dezelfde wijze worden de engelen (die toch allen dienstvaardige geesten zijn en gezonden worden naar de mensen die de erfenis der zaligheid ontvangen) op Gods bevel gezonden om de volkomen mensen te dienen. Ik bedoel de mensen die naar die woestijn werden gevoerd en die de erfenis der zaligheid als kinderen van God zullen ontvangen. Zij worden altijd door de engelen gediend in hun verborgen innerlijkheid, maar soms ook merkbaar van buiten.
(8) Zo lezen we over Sinte Maria Magdalena dat ze tijdens haar verblijf in die woestijn door de engelen tot boven bij het engelengezang werd gebracht, alle dagen zeven keer. Zo gaat het ook met die mensen, op een onbegrijpelijke wijze. Zij kunnen met Sint Paulus zeggen: "Ons verblijf is in de hemel." Wanneer de engelen dat zien, vragen ze verwonderd: "Wie is het, die daar opstijgt uit de woestijn als een rookpluim van welriekende kruiden, van mirre en van wierook?"
(9) En zoals de rook die uit het vuur komt opstijgt in de hoogte tot waar het mensenoog niets meer kan zien, op dezelfde wijze vergaat het in die derde woestijn de ziel die door het vuur van de heilige Geest in minne Gods ontstoken is. Zij blijft maar stijgen, tot ze aan alle aardse dingen wordt onttrokken en bij de onzichtbare dingen des hemels wordt gebracht.
(10) De profeet jesaja zegt: "De Heer zal zelf de innige ziel vertroosten: haar woestijn verandert Hij in overvloed, haar eenzaamheid in een tuin des Heren." En David zegt: "De schoonheid van de woestijn zal vruchtbaar zijn." "Want, zoals Jesaja zegt, de sluizen zijn in de woestijn geopend; er is overvloed van rivieren die in de eenzaamheid ontspringen." Wanneer een vurig mens op die woestijn gelijkt en weinig troost van de wereld krijgt, dan worden de bronnen van Gods barmhartigheid in de woestijn ontsloten. Zo krijgt de innige ziel die verlaten is, veel meer kinderen der hemelse verdiensten dan degene die met de man van de wereld is getrouwd.

Na de zuivering van de beproeving in die innerlijke woestijn komt nu de transfiguratie aan bod. Ze neemt het Evangelie van de gedaanteverandering bij Matteüs 17, 1-9 als leiddraad. In de eerste helft van dit hoofdstuk worden heelder stukken overgenomen van een paar preken van Jordanus van Quedlinburg. Maar als ze die stukken overneemt, blijft de manier waarop ze die elementen samenbrengt een heel eigen boodschap overbrengen. Luister maar hoe in dit hoofdstuk over de TWEEDE ZONDAG VAN DE VASTEN ons, ingaand op de transfiguratie, een en ander wordt meegedeeld: "Over de transformatie van de ziel."

(1) Jezus nam zijn leerlingen Petrus, Jacobus en Johannes met zich mee. Hij bracht ze op een hoge berg en werd voor hen van aanschijn veranderd. Zoals wij met Christus en na Christus gebracht werden in de woestijn, worden wij met Hem en na Hem op een berg gebracht.
(2) Wie nu Christus' transformatie verlangt te zien, moet Petrus met zich meenemen. Zijn naam betekent hier zoveel als 'kenner'. Zo zal de mens zijn falen met een oprecht leedwezen erkennen. Want waarachtige boete bestaat uit berouw, biecht en volkomen voldoen van de penitentie voor zijn zonden. Dit behoort bij het lichaam en de beginnende mens.
(3) Vervolgens moeten we Jacobus met ons meenemen. Zijn naam betekent: vertrapper of overwinnaar van de begeerlijkheid, van de passies en van de bekoringen. Dit hoort bij de ziel in het vorderend leven.
(4) Ten derde moeten we Johannes met ons meenemen, willen we de gedaanteverandering zien. Zijn naam betekent: gave van een bijzondere genade. Dit hoort bij de volkomen mensen.
(5) Met de berg wordt de verhevenheid van het goddelijk schouwen aangeduid. Niemand kan op deze berg geraken, tenzij hij alle last aflegt. Vooreerst alle tijdelijke dingen en bekommerdheid. Ten tweede zijn eigen lichaam, want het aardse verblijf bezwaart de ziel die God zou moeten aanhangen. Ten derde zijn eigen ziel. En hij moet een scheiding maken tussen de ziel en de geest.
(6) Over deze scheiding zegt Sint Paulus: "Het Woord van God is levend en krachtig, en scherper dan een zwaard dat aan beide zijden snijdt. Het bewerkt een scheiding tussen ziel en geest." Sint Augustinus spreekt daarover als volgt: "Onder al wat God geschapen heeft is er niets wonderlijker dan deze scheiding: wanneer namelijk een ding dat in zichzelf wezenlijk één is en ongescheiden, van zichzelf gescheiden wordt. Want in de mens is de ziel niet één wezen en de geest een ander wezen. Onder deze twee benamingen worden geen twee wezens verstaan, maar er is een dubbel vermogen en een dubbele werkzaamheid in één wezen: de ziel daalt neer, en de geest klimt op. Bij deze scheiding blijft de ziel en alle animaliteit beneden; de geest en al wat geestelijk is klimt naar boven en wordt van het lagere gescheiden, om door het hoogste te worden opgetild en om te leven voor de Heer. Want wie God aanhangt, wordt één geest met Hem. Het is een zalige verdeling, een wonderlijke scheiding! Alles wat grof en niet subtiel is blijft beneden, terwijl alles wat geestelijk en subtiel is tot het goddelijk schouwen wordt verheven."

We zien wederom dat dit een werk is waar God ons de hand moet geven om ertoe te geraken. Uit onszelf kunnen we ons niet verheffen tot op die hoge berg. Jezus toont ons de weg daarheen als we bereid zijn om Hem te volgen, en instemmen met het feit dat we ons niet vastklampen aan dingen die ons op die weg zouden bezwaren en doen afhaken. Toch betreft het heel ons menselijk bestaan, met alles wat daartoe hoort.;lichaam, ziel en geest. Niets wordt er achtergelaten van ons mens-zijn.

In de tweede helft van dit hoofdstuk, verwijst ze naar een zekere Richardus, waarvan ze stukken citeert. De Jezuïet professor A. Ampe denkt hier aan een zekere Richardus di San Laurentio, gewezen kanunnik van Rouan (+1250). Toch schijnt niet alles van hem te komen, maar ook voor een deel van Rudolphus van Biberac. Toch zien we ook hier dat de cocktail die ze ervan maakt, een zeer persoonlijke en authentieke boodschap doorgeeft die wel degelijk van onze anonieme auteur zelf is. Luister maar:

(7) Hieruit kan men opmaken wat het precies is dat in de mens de berg der godsaanschouwing kan bestijgen. Dat is alleen de geest, het hoogste en beste in de mens. Naar de geest zijn wij geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, en zijn we in staat Hem te ontvangen.
(8) Vervolgens moet men weten dat niemand boven op de berg kan komen, tenzij met Jezus als gids. Daarom staat er geschreven dat Hij de drie leerlingen op een hoge berg bracht. Uit eigen kracht konden zij deze immers niet beklimmen, noch de weg kennen. Men moet dus Jezus als gids hebben, Hij die zelf heeft gezegd: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven."
(9) Hierover zegt Richardus: "Jezus' leerlingen worden door berg en dal geleid om op deze hoge berg te geraken. Maar de weg die naar de top leidt is steil en verborgen, en aan veel mensen onbekend. Ik geloof dat alleen zij niet afdwalen en alleen zij zonder hindernissen hun doel bereiken, die Christus volgen. Want zij worden door de Waarheid geleid. Wie derhalve de hoge berg wil beklimmen, hij trekke vrij op, op voorwaarde dat de Waarheid hem daarheen geleidt; want zonder haar is uw moeite vergeefs. Wilt ge dus niet afdwalen, volg dan Christus. En laat u door de last van de reis en de zwaarte van het klimmen niet bedroeven noch bang maken. Luister wat de vrucht is als men aankomt: op de top van de berg wordt Jezus getransformeerd; daar leert men Mozes en Elia, kennen zonder iemands hulp; daar hoort men de stem van de Vader, die sprak tot de Zoon: 'Dit is mijn uitverkoren Zoon, in wie Ik groot behagen heb geschept. Luister naar Hem'."
(10) Wie dus de drie voornoemde leerlingen met zich meeneemt en Jezus als gids heeft om de berg te beklimmen, en wie zich daar in de eenzaamheid aan het gebed overgeeft: hij zal ongetwijfeld de transformatie van onze Heer Jezus Christus schouwen.

Beste luisteraar, we hebben weer een hele stevige boterham aam sterke mystieke teksten aangesneden. Hopelijk valt die helemaal niet zwaar op de maag. Veel commentaar hebben we hier niet willen geven gezien de teksten vrijwel voor zichzelf spreken. In dit tweede deel van "Den tempel onser sielen", dat handelt over vele, als niet alle hoogfeesten en sterke tijden binnen het kerkelijk jaar, hebben we de sterke tijd van de 40-dagen behandeld. In een volgende editie zullen we het vervolg van de vasten- of veertigdagentijd aanpakken, de passietijd en meteen wat vooruitlopen op de goede week.

Wie graag de teksten van deze editie nog eens rustig achteraf wil herbeluisteren kan dit via de website van RadioMaria doen. De teksten van deze en voorgaande uitzendingen kunnen achteraf ook nagelezen worden op de website van de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec. Veel geluk en verdieping toegewenst met deze onderneming. In ieder geval hopen we jullie volgende keer weer te mogen terugvinden als onze gasten op dit programma.

Tot een volgende keer.

oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__oOo__-

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.