De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Eerste zondag van de Vasten
De eerste dagen van de vasten zullen ons bewust gemaakt hebben van de kloof die wij hebben laten graven tussen ons doopsel en ons concrete leven. Maar laten wij ons niet misleiden: men bekeert zich niet tot iets, doch tot iemand. Het gaat minder om de inspanning deugdzamer te zijn dan om ons nederig afhankelijk te maken van Hem die Zijn eeuwig leven met ons komt delen. Nederigheid, deze kinderlijke beschikbaarheid tegenover God onze Vader, is het vertrekpunt van elke ware deugd:
Er waren heidenen die een streng leven leidden, die een verrassend zwijgen onderhielden, en die voorbeelden nalieten van een rechtvaardigheid die heel wat christenen deed versteld staan. Maar, zegt de heilige Augustinus, heidenen hadden het nooit over de deugd van nederigheid: zij was bij hen niet bekend; alleen de Heilige Geest leert ze aan.
Gewoonlijk zijn wij niet echt boosaardig! Maar christen zijn, is geen kwestie van vriendelijk zijn, maar kind van God te zijn:
Een echt vernederde geest is in de puur menselijke geest helemaal niet te vinden: de geest van Jezus Christus die zich ontledigd heeft, moet zich daar bevinden, als men die wil. Het is de deugd van de ware christen en een leerling van Jezus Christus kan er zich niet van ontdoen. Deze deugd is dus een absolute noodzaak. Onze hemelse Meester heeft er ons over onderricht in bewoordingen die niet duidelijker en expressiever zijn dan deze: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als ge u niet bekeert en niet wordt als kinderen, zult ge het rijk der hemelen niet binnengaan".
"Worden als kinderen!" Dat kunnen wij allemaal; het is zelfs het enige dat wij allemaal kunnen, en toch is het wat wij het minst willen, zozeer heeft de erfzonde ons in de hoogmoed vastgepind om onze Vader over het hoofd te willen zien. Deze bekering vraagt echter heel weinig:
Om christen te zijn, moet men de eenvoud van een kind hebben, klein zijn zoals een kind, klein zijn in eigen ogen, en in de ogen van de anderen, en nooit groot worden door enige verheffing van zichzelf. Nochtans, wat doen wij? Iedereen zegt dat hij zich wil redden, iedereen zegt dat hij in het rijk der hemelen wil komen, en men denkt er helemaal niet aan in het christelijk kindschap te willen zijn, dat wil zeggen in ware eenvoud en ware nederigheid, want zonder dat, wordt iedere hoop op het eeuwig geluk waarnaar wij streven, ons ontnomen.
Laten wij ons bij dit begin van de vasten niet van strijd vergissen, of eerder, laten wij ons niet van inspanning vergissen:
Zonder de grote lichamelijke gestrengheden, waar niet iedereen toe in staat is, en enkele andere gelijkaardige deugden, kan men toch naar de hemel gaan, maar niet zonder de nederigheid.
Henri-Marie Boudon, Le triomphe de la Croix (De overwinning van het Kruis)
Heiligheid lijkt ons dikwijls boven onze krachten te gaan. En dat is normaal! Heiligheid is niet natuurlijk, maar boven-natuurlijk: zij is een gave van God, leven van God in ons; meer nog: God die in ons leeft. Zo is zij ook gemakkelijk voor wie zich liefdevol overgeeft aan God en moeilijk voor wie er naar streeft haar geheel op eigen kracht te veroveren:
Niets is zo ongedwongen, zo gewoon, zo aanwezig in ieders hand, dan heiligheid! Zoals de goede en de slechte moordenaar geen verschillende dingen te doen en te lijden hadden om heilig te worden, zo hebben ook twee zielen, waarvan de ene wereldsgezind is en de andere helemaal innerlijk en geestelijk, niets meer te doen of te lijden dan de andere: de ziel die zich veroordeelt, veroordeelt zich door haar grillen; de andere die zich redt, redt zich door onderwerping aan de wil van God: alleen het hart verschilt dus.
De bekering waartoe wij gisteren uitgenodigd werden, vraagt niets anders van ons dan geloof, dat wil zeggen vertrouwen op God. Niet het vertrouwen omdat men het opgeeft, omdat men zijn plichten opgeeft en er anderen mee belast; maar het vertrouwen van de aanhankelijkheid aan de wil van God, in de zekerheid dat Hij nooit vraagt wat Hij niet eerst geeft:
Oh, dierbare zielen, die dit leest, het zal niet méér van u vragen: doe wat ge doet, lijd wat ge lijdt, alleen uw hart moet veranderen. Onder hart wordt de wil verstaan; de verandering bestaat er dus in, alles te willen wat u door Gods toedoen gegeven wordt. Ja, heiligheid van hart is een eenvoudig fiat, een eenvoudige beschikbaarheid van de wil voor die van God. Wat is er meer ongedwongen? want wie kan zo een beminnelijke en goede wil niet beminnen? En door die ene liefde wordt alles goddelijk.
Jean-Pierre de Caussade, L’Abandon à la Providence divine (Overgave aan de goddelijke Voorzienigheid)
Ja, zalig is degene die zijn geest en hart aan God gegeven heeft en niet meer weet dat hij een geest en hart heeft; hij kijkt zelfs niet naar wat God in hem doet. Zalig degene die de deugd beoefent zonder te bedenken of hij ze beoefent; die bidt zonder te weten hoe hij bidt noch of hij bidt; die bemint, zonder zich met zijn liefde bezig te houden; die op weg gaat zonder de weg te kennen, zonder zijn vooruitgang te zien; in één woord, wie zichzelf volmaakt vergeet en zonder zorgen, zonder nadenken, zonder aandacht, helemaal rust in het hart van God, zoals een klein kind op de schoot van zijn moeder.
Wat geeft eer aan God? Onze grote daden, onze grote plannen? Onze grote verstervingen, onze lange gebeden, onze veelvuldige oefeningen? Of zelfs onze kruisen, ons lijden van allerlei soort? Nee, niets daarvan eert God uit zichzelf. Hoogmoed kan dat allemaal vergiftigen, eigenzinnigheid, eigenwil, kunnen er de aanzet van zijn; en met schijnbare heiligheid kan men een verworpene zijn.
Jean-Nicolas Grou, Manuel des âmes intérieures
In de christelijke oudheid, waren twee zaken vereist om gedoopt te worden: het Credo kennen en het Onze Vader. De vasten nodigt ons uit het Onze Vader te herontdekken omdat het alle andere christelijke gebeden bevat:
Als ge alle woorden van de gebeden uit de heilige Schriften doorloopt, zult ge niets vinden dat niet bevat en besloten ligt in het gebed van de Heer. Men is vrij dezelfde dingen in andere bewoordingen te vragen, maar men is niet vrij andere dingen te vragen.
Heilige Augustinus, Brief 130
Trouwens, wat zouden we anders vragen dan wat de meest liefhebbende onder de vaders bereid is ons te geven?
Hij is zo goed, dat Hij de goedheid in wezen is, en de Liefde zelf, en in die zin is niemand goed dan God alleen. Er zijn heiligen geweest die op een bewonderenswaardige manier aan deze goddelijke goedheid hebben deelgenomen. En toch hadden de beste onder de mensen slechts een beekje, een rivier of ten hoogste een stroom aan goedheid, terwijl God de oceaan van goedheid is, een onuitputtelijke en grenzenloze goedheid. Nadat Hij bijna talloze weldaden over ons zal uitgestort hebben, mag het geweten zijn dat Hij noch vermoeid is van zich uit te storten noch verarmd door Zijn gaven: er rest Hem nog oneindig veel goedheid om uit te delen. Werkelijk, hoe meer Hij geeft, des te rijker Hij wordt; want Hij wint erbij als Hij beter gekend, bemind en gediend wordt, tenminste door edele harten. Hij is goed voor iedereen: Hij laat Zijn zon stralen over goeden en bozen, Hij laat het regenen over rechtvaardigen en zondaars. Hij wordt het niet moe goed te zijn: tegenover de veelheid van onze fouten plaatst Hij de veelheid van Zijn barmhartigheden, om ons door goedheid te veroveren.
Vital Lehodey, Le saint Abandon (Heilige overgave)
Maar aangezien onze Vader oneindig goed is, waarom nog tot Hem bidden? Niet opdat Hij ons meer zou geven, maar opdat wij meer zouden ontvangen:
De Heer onze God heeft het zeker niet nodig dat wij Hem onze wil kenbaar maken, want die kan Hem niet onbekend zijn, maar Hij wil door het gebed onze verlangens opwekken en ontvlammen, zodat wij kunnen ontvangen wat Hij voor ons bereidt. Welnu, wat Hij voor ons bereidt is iets groots, wij echter zijn klein en bekrompen om het te ontvangen.
Daarom,
hebben wij woorden nodig om ons aan te sporen te ontvangen wat wij vragen en er aandachtig voor te zijn, niet om onze behoeften aan God kenbaar te maken noch om Hem te doen zwichten. Wanneer wij zeggen: "Geheiligd zij Uw Naam", waarschuwen wij onszelf dat men dient te verlangen dat Zijn Naam die altijd heilig is, het ook zou zijn in de ogen van de mensen, dat wil zeggen dat Zijn Naam niet geminacht zou worden: en dat zou niet God maar de mensen ten goede komen. Wanneer wij zeggen: "Uw Rijk kome", wekken wij verlangen in ons op naar dit Rijk dat zal komen, of wij willen of niet, en vragen wij dat het voor ons komt en dat wij verdienen eraan deel te hebben.
Heilige Augustinus, Brief 130
Zo zou een dagelijks goed gebeden Onze Vader het aanschijn van de aarde veranderen.
Zich bekeren: niet zozeer onze gedragingen veranderen dan wel ons hart. Volgens de oproep van Jezus verleden zondag, is dat wat ons in deze eerste week van de vasten gevraagd wordt:
Dat ik U bemin Heer mijn God, met geheel mijn hart, met geheel mijn ziel en met al mijn krachten (cfr Lc 10,27); dat uit mijn ziel elke verkeerde hartstocht zou weggaan zodat ik tegelijk met U niets zou beminnen dan voor U, enige waarachtige Liefde en waarachtige Heer. Inderdaad, als ik van iets houd omwille van U, is het niet die zaak die ik bemin, maar U, omwille van wie ik van die zaak houd. Gij zijt namelijk de enige Heer en door over ons te heersen, redt Gij ons, terwijl U dienen niets anders is dan door U gered worden.
Christen zijn en gelukkig zijn, is hetzelfde! En God vraagt ons niet Zijn wil te doen zoals een meester die respect vraagt, maar als een Vader die alles zal doen opdat wij zouden gelukkig zijn:
Gij hebt ons het eerst bemind (cfr 1 Joh 4,10) opdat wij U zouden beminnen. Niet dat Gij het nodig hebt door ons bemind te worden, maar omdat wij datgene waarvoor Gij ons gemaakt hebt, niet kunnen zijn tenzij door U lief te hebben.
Willem van Saint-Thierry, De la contemplation de Dieu (Over het schouwen van God)
En wanneer wij ons door die liefde laten verleiden,
Waar Heer, brengt Gij hen die Gij omhelst, tenzij naar Uw hart? Zalig degenen die Gij in het verborgene verbergt, in het hart van Uw hart!
Idem, Oraison méditative VIII (Overweging VIII)
Wij zullen het begrepen hebben: er rest ons niets anders dan ons te geven aan Degene die zich aan ons gaf tot in de dood aan het kruis.
U zal mij zeggen: hoe moet men zich aan God geven? Hangt dat niet meer van Zijn genade af dan van ons? Is die zelfgave niet de meest verheven daad van liefde? Ligt het in mijn macht zo een daad te stellen? Ik antwoord, dat het in uw macht ligt als u het oprecht wil, want van Godswege is alles klaar; Hij verlangt niets zozeer dan uw hart te bezitten. Doe dus met vertrouwen van uwentwege wat van u afhangt.
Jean-Nicolas Grou, Manuel des âmes intérieures
Wat hangt van ons af? De eerste stap van iedere bekering is goede wil:
Van zodra Hij in ons de geringste vonk van goede wil ziet, of van zodra Hij haar zelf in ons hart laat opwellen zoals men op harde vuursteen klopt, neemt God de zorg daarvoor op zich, maakt ze sterk en wakkert ze met Zijn adem aan. "Het is namelijk niet de wil van uw Vader in de hemel dat één van deze kleinen verloren gaat, zegt Hij." Zij die verloren gaan, vergaan dus tegen Zijn wil in. De genade van Christus staat dus elke dag tot onze beschikking en nodigt alle mensen uit, zonder uitzondering, en Hij zegt hun: "Kom tot Mij, gij allen die onder lasten gebukt gaat en Ik zal u verlichting schenken."
Heilige Johannes Cassianus, Conférence 13
Wat ons rest, is in deze liefde te geloven en ons hart door het Zijne te laten verleiden.
Door "Petrus’ Stoel" te vieren als een groot liturgisch feest, benadrukt de Kerk de eigen zending van de paus: zijn broeders bevestigen in het geloof. Daarom laat zij ons vandaag de dialoog lezen tussen Jezus en de heilige Petrus die uitroept: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God"! Een dialoog die het fundament is van de Kerk, omdat hij ons geloof fundeert. Inderdaad, antwoordt Jezus hem, "niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is"! Of men nu de paus is of de eenvoudigste gelovige.
Aan de oorsprong van het christen zijn, ligt geen ethische beslissing of grootse gedachte, maar de ontmoeting met een gebeurtenis, met een Persoon, die aan het leven een nieuwe horizont geeft en zo ook een doorslaggevende oriëntatie.
Benedictus XVI, Encycliek Deus Caritas est
Jezus ontmoeten! Maar hoe? "Ik ben met u alle dagen tot aan het einde der tijden" heeft Hij ons beloofd (Mt 28,20). Vooreerst in het gebed weten wij dat Hij er is, levend in het diepste van onszelf:
Begin en werk aan een persoonlijke tweespraak met Jezus Christus, in het geloof. Ken Hem door het lezen van de Evangelies en de Catechismus van de Katholieke Kerk. Begin een gesprek met Hem door het gebed, geef Hem vertrouwen: Hij zal het nooit beschamen!
Het is de ontmoeting met de Zoon van God die aan ons leven nieuwe dynamiek geeft. Wanneer wij een persoonsrelatie met Hem aangaan, laat Christus ons onze eigen identiteit kennen en in deze vriendschap groeit het leven en realiseert het zich ten volle.
Benedictus XVI, 6 augustus 2010
Vervolgens in de sacramenten. Van het doopsel tot de ziekenzalving heeft Jezus zelf ons Zijn werkzame aanwezigheid beloofd ons leven lang:
Wij kunnen voelbaar contact hebben met Jezus, als het ware de hand leggen op de tekens van Zijn lijden, de tekens van Zijn liefde: in de sacramenten komt Hij ons bijzonder nabij, geeft Hij zich aan ons. Leer Jezus "zien", "ontmoeten" in de Eucharistie, daar waar Hij aanwezig is en nabij zodanig dat Hij zich tot voedsel maakt op onze weg; en in het boetesacrament waarin de Heer Zijn barmhartigheid toont door Zijn vergeving te schenken.
Idem
En Hij komt ons ook tegemoet in iedereen die zich aan onze broederliefde aanbiedt:
Jezus identificeert zich met degenen die in nood zijn: zij die honger lijden, die dorst lijden, vreemdelingen, zij die naakt zijn, zieken, gevangenen. "Al wat gij gedaan hebt voor één dezer geringste van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan" (Mt 25,40). De liefde voor God en de liefde voor de naaste zijn op elkaar gebaseerd: in de kleinste ontmoeten wij Jezus zelf en in Jezus ontmoeten wij God.
Benedictus XVI, Encycliek Deus Caritas est
(Vlees derven - in de bisdommen waar dit van toepassing is)
"Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. ... Gij zult uw naaste beminnen als uzelf" (Mt 22,37.39). Deze twee geboden vormen slechts één, en als de vasten een tijd is van verzoening met God, is hij onlosmakelijk daarvan ook een tijd van verzoening met onze broeders:
De Heer wil dat Zijn kinderen één zijn door banden van vrede en eensgezindheid; Hij wil dat zij volharden in deze liefde die uit hun tweede geboorte voortkomt. Laten wij dus, die kinderen van God zijn, volharden in de vrede die Hij ons nagelaten heeft en aangezien wij slechts één Geest hebben, laten wij slechts één gedachte en één enkel gevoel hebben. De Heer aanvaardt het offer niet van iemand die haatgevoelens in zijn hart draagt; Hij verwijdert hem van het altaar; Hij geeft hem het bevel zich met zijn broeder te gaan verzoenen en daarna terug te keren met gebeden, ingegeven zijn door de geest van liefde.
Heilige Cyprianus van Carthago, Sur l’oraison dominicale (Over het gebed des Heren)
Als wij verzoening met onze broeders dikwijls moeilijk vinden, is het misschien omdat wij verkeerdelijk verstaan hebben dat zij bovennatuurlijk is zodat wij "de vrede en eensgezindheid van onze tweede geboorte" vasthouden. Vandaar dat,
zolang de liefde van God niet de heerschappij over uw hart voert en gij haar niet wilt bedaren door uw vijand te vergeven, wees verzekerd dat uw deugden geen deugden zijn; en als ze het zijn, zullen het heidense en barbaarse deugden zijn, dode deugden, zonder de ziel van de liefde. Dat alles zal u alleen meer in de war brengen en misschien een grotere veroordeling voor u zijn als ge er geen aandacht aan geeft.
Étienne Binet, Pratique solide de l’amour de Dieu (Deugdelijke beoefening van de liefde voor God)
"Moge de liefde van God de heerschappij over uw hart voeren": wel, dat is de uitwerking van het doopsel en het geheim van de broederlijke verzoening. En als het ons soms onmogelijk lijkt ons te keren tot wie ons kwaad deden, toch zijn wij allemaal in staat ons tot God te keren:
Soms wilt ge iets aan een arme te geven en hebt ge niets; maar ge hebt al wat nodig is om een zondaar te vergeven, zoveel ge maar wilt. Goud, zilver, kleding, graan, wijn en olie, het kan gebeuren dat ge niets daarvan hebt om aan de armen te geven, maar om alle mensen lief te hebben, om voor de anderen te willen wat ge voor uzelf wilt en om uw vijanden te vergeven, daarvoor zult ge u nooit kunnen verontschuldigen: want als ge in uw kelder of schuur niets hebt om te geven, kunt ge wel iets schenken uit de schat van uw hart.
Heilige Césaire van Arles, Sermon 38
Wij hebben in ons hart allemaal enige broederlijke verzoening die wacht: laten wij er één kiezen, heel precies, en zorgen wij ervoor deze vasten niet te laten voorbijgaan zonder te putten uit de schat van liefde die zich daarin verbergt.
Het evangelie van gisteren nodigde ons uit tot broederlijke verzoening; dat van vandaag vraagt ons een stap meer ... of de eerste stap te zetten naar elke mogelijke verzoening: van onze vijanden houden.
Van onze vijanden houden, kan boven onze krachten lijken: als wij van hen hielden, zouden zij onze vijanden niet zijn! Het is waar en niet waar tegelijk, want het woord liefhebben is gevaarlijk dubbelzinnig: volgens de natuur is iemand liefhebben, vinden dat hij vriendelijk is, aangenaam; maar volgens de genade is liefhebben het welzijn van de ander zoeken, of hij vriendelijk is of niet, aangenaam of onaangenaam:
Het is niet wat hij is dat je in uw vijand bemint, maar wat je wilt dat hij zou zijn. Van alle mensen houden, zelfs van uw vijanden, niet omdat zij uw broeders zijn, maar opdat zij uw broeders zouden zijn; zodat jij altijd zou branden van broederliefde, hetzij voor degene die al uw broeder is, hetzij voor uw vijand, opdat je hem door de kracht van de liefde tot uw broeder zou maken.
Heilige Augustinus, Over de eerste brief van de heilige Johannes
Van onze vijanden houden, is dus iets bovennatuurlijks, iets dat God alleen kan geven. En het is daarom dat Jezus ons, om van onze vijanden te houden, eerst vraagt voor hen te bidden,
want allen zijn kinderen van God en God wil niet dat men één van Zijn kinderen haat; zij zijn allemaal leden van eenzelfde lichaam, waarvan Jezus Christus het hoofd is, en Jezus Christus wil niet dat Zijn ledematen verdeeld raken, elkaar haten; en wat men voor de minste onder hen doet, is voor Hem als aan Hemzelf gedaan. Deze liefde voor de vijanden heeft ook dit voordeel, dat men zekerder is hen met bovennatuurlijke en verdienstelijke liefde te beminnen terwijl liefde voor vrienden puur natuurlijk en zonder verdienste kan zijn.
André Hamon, Méditation pour le 22ième lundi après la Pentecôte (Overweging voor de 22e maandag na Pinksteren)
Van onze vijanden houden, maar in hoeverre?
U bent de dienaar van Degene die zorg droeg voor Zijn vijanden toen zij stenen naar Hem wierpen, of eerder van Degene die zich voor hen op een kruis liet slaan. U bent de leerling van Hem die, hangend aan het kruis, het heil van Zijn beulen wou, van Hem die zelfs op het kruis zei: "Vader, vergeef hen want zij weten niet wat zij doen". Hij vergiet tranen over hen die Hem ter dood gaan brengen; Hij is in de war, Hij is diep getroffen wanneer Hij de verrader zag, niet omdat Hijzelf gaat gekruisigd worden maar omdat deze verrader zich te gronde richt.
Heilige Johannes Chrysostomus, Homilie 21 op de brief aan de Romeinen
Maar je zegt me: "mijn vijand heeft mij zoveel kwaad laten doorstaan dat ik hem op geen enkele manier kan liefhebben." Jij kijkt naar wat die mens u aangedaan heeft en je kijkt niet naar wat jij God hebt aangedaan? Onderzoek zorgvuldig uw geweten: je hebt zonder ze te herstellen, veel meer fouten tegen God gedaan dan een mens er tegen u deed. Met welke durf wil je dat God u veel vergeeft, terwijl je een beetje niet wil vergeven?
Heilige Césaire van Arles, Sermon 23
tweede zondag van de Vasten
Het is voor ons moeilijk te begrijpen waarom God de dood van Zijn Zoon gewild heeft om ons te verlossen:
Had God dan helemaal geen andere remedie voor de wereld dan de dood van Zijn Zoon? Oh, zeker, die had Hij zeker, en door duizend andere middelen dat dit; want lag het niet in Zijn macht de menselijke natuur met absolute macht en puur uit barmhartigheid te vergeven? Ongetwijfeld ... Of nog, indien Hij zich daarvoor van de tussenkomst van enig schepsel had willen bedienen, had Hij er dan geen kunnen scheppen dat zo uitstekend en waardig was dat door wat dit schepsel gedaan of geleden had, het voldoende genoegdoening zou gegeven hebben voor de zonden van alle mensen? Zeker, en Hij had ons door duizend andere middelen kunnen vrijkopen dan door de dood van Zijn Zoon; doch Hij heeft dat niet gewild, want wat voldoende had geweest voor ons heil, was het niet om Zijn liefde te verzadigen.
Heilige Franciscus van Sales, Sermoen op Goede Vrijdag 1622
"Wat voldoende was voor ons heil, was het niet om Zijn liefde te verzadigen ...": Jezus is niet uit noodzaak gestorven, zelfs niet uit rechtvaardigheid, zelfs niet precies om ons te redden, maar door de wil om ten einde toe te beleven wat wij als leven gekozen hadden, zodat Hij nooit van ons zou gescheiden zijn, van ons, die ons afgescheiden hadden van Hem.
Oh! Men moet niet denken dat Onze Lieve Heer alleen heeft willen sterven om ons vrij te kopen, want één enkele zucht van Hem volstond om ons te verlossen en te bevrijden uit de hand van onze vijanden - door de waardigheid en de verdienste van Degene die hem slaakte; doch deze oneindige liefde kon niet tevreden zijn als zij niet uit die liefde zelf zou sterven.
De Zoon van God werd naar het kruis geleid; en wie heeft Hem erop gelegd? Zeker, de liefde. Welnu, aangezien het zeker is dat Hij uit liefde voor ons gestorven is, is het minste dat wij voor Hem zouden moeten doen, leven uit liefde. Voor de liefde is niets onmogelijk: zij zal in ons alles vernielen wat door de goddelijke Majesteit niet kan aanvaard worden.
Idem
En dat moet de voortzetting van onze vasten belichten: de liefdeseenheid met God terugvinden als fundament van ieder christenleven en ieder mogelijk geluk. Inderdaad, als de dood van Jezus ons rechtvaardigt en verlost, is het omdat Hij slechts één met ons wou zijn tot in deze dood die wij veroorzaakt hebben en waaraan Hij niet schuldig was.
Heer, Uw genade is aan alle mensen verschenen en heeft ons onderricht, toen Uw goedheid en mensheid verschenen zijn, niet door de werken van rechtvaardigheid die wij zouden verricht hebben, maar door Uw barmhartigheid die ons verlost. Toen maakte de overvloed van Uw goedheid zich openlijk aan iedereen kenbaar, oh God, die Uw eigen Zoon niet gespaard hebt, maar Hem voor ons allemaal hebt overgeleverd.
Willem van Saint-Thierry, Oraison méditative VI (Overweging VI)