De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Mystiekers, ervaringsdeskundigen aan het woord
De grenzen tussen lichaam, ziel en geest zijn over het algemeen niet scherp afgelijnd, en verschillen nogal wat van auteur tot auteur. Of moeten we beter zeggen dat deze aspecten van ons menselijk leven meer doen dan elkaar raken; ze overlappen elkaar, of nog beter, ze zitten onafscheidelijk in elkaar vervlochten. Vandaar dat we de grens niet scherp kunnen aflijnen.
In "Dat Rijcke der Ghelieven" maakt Ruusbroec in zijn menselijke antropologie een onderscheid tussen het laagste deel en het bovenste deel. Het laagste deel bevat natuurlijke krachten, het bovenste deel bevat de hogere krachten van de ziel en het wezen van de ziel (de geest namelijk).
Daar maakt hij gewach van vier natuurlijke krachten; waaronder twee dierlijke en twee menselijke. De eerste twee moeten al onze dierlijke en natuurlijke geneigdheid in toom houden, en ze worden gesierd door deugden. De toonige kracht wordt gesierd door verstand en beleid, de begeerlijke kracht door gematigdheid. Als die twee dierlijke krachten niet gesierd (geordend of beheerd) worden met of door deugden, dan blijven ze dierlijk. De twee menselijke krachten zijn redelijkheid en vrijheid van wil, en ze worden respectievelijk gesierd en in evenwicht gehouden door gerechtigheid en zedelijke sterkte. Maar Ruusbroec onderlijnt dat de redelijke kracht, de mens reeds onderscheidt van de dieren.
Als de mens op een goede manier alle dierlijke krachten der ziel in bedwang kan houden en beheersen, is hij sterk van gemoed: "zodat hij door (die) sterkte van gemoed schade en schande kan dragen, vernedering of verheffing, gewin en verlies, lief en leed, en al wat hem vanwege de schepselen mag overkomen, zodat hij dit alles in volle gemoedsrust drage en hij in staat zij krachtige deugdwerken te beoefenen en in niets te kort te schieten."
Men ziet dat die natuurlijke, ja zelfs dierlijke krachten op zich belangrijk zijn, maar ze moeten gekanaliseerd worden willen ze de mens ten goede komen. Ze worden m.a.w. niet afgedaan als zwakheden maar voorgesteld als krachten door onze mystieke auteur.
Vorige | Inhoud | Volgende |
| |||
Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.
| |||
Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !
Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen, Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.
|