De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Jezus wordt toegejuicht door dezelfde mensen die enkele dagen later Zijn dood zullen opeisen; ons christenleven juicht Jezus toe en onze zonden doen Hem sterven. Het lijden van Jezus staat in deze tegenstelling die eigen is aan heel de heilsgeschiedenis, en daarenboven aan heel de mensheid. De Goede Week vieren veronderstelt dat men zich erkent als acteur van dit drama:
Kom, laat ons samen de Olijfberg beklimmen; laat ons Christus tegemoet gaan. Hij keert vandaag uit Bethanië terug en gaat geheel vrijwillig Zijn heilig en gelukzalig lijden tegemoet om het mysterie van ons heil te voltooien. Laten wij degenen die Hem voorgingen, nadoen. Laat ons niet, zoals zij, olijftakken op Zijn weg uitspreiden, kleren of palmtakken. Wij zijn het, die ons voor Hem moeten verlagen, zoveel wij kunnen, door nederigheid van hart en rechtschapenheid van geest, om het Woord te ontvangen dat komt, zodat God plaats in ons vindt, Hij die door niets kan bevat worden.
Zo zullen wij de weg naar Christus voorbereiden: wij zullen geen kleren of zielloze takken uitspreiden, boomtakken die weldra gaan verwelken en die de blik slechts korte tijd verheugen. Onze kleren, dat is Zijn genade of eerder Hij helemaal met wie wij ons bekleden: "U allen die het doopsel met Christus verenigd heeft, u heeft u met Christus bekleed." Het zijn wijzelf die ons als kleren onder Zijn voetstappen moeten uitspreiden. Door onze zonde waren wij eerst "rood als purper" maar het doopsel van heil heeft ons gereinigd en wij zijn daarna "wit als wol" geworden. In de plaats van palmtakken, moeten de trofeeën van de overwinning gegeven worden aan Hem die over de dood gezegevierd heeft. Ook wij zeggen op deze dag, met de kinderen die met palmtakken zwaaien die ons leven symboliseren: "Gezegend de Komende in de naam des Heren!"
Heilige Andreas van Kreta, Homilie voor Palmzondag
Wij zullen Jezus deze week stap voor stap volgen. Maar in welke gesteltenis van hart en geest?
Moeten wij een louter affectieve liefde voelen voor Onze Lieve Heer op het kruis? Moeten wij wenen uit medelijden? Oh nee, de Verlosser vraagt van ons niet alleen een affectieve liefde die ons tranen laat storten of die ons zoveel verlangens geeft die echter geen uitwerking hebben – de hel is vol van die verlangens! IJdel zijn die gevoeligheden, die wij nochtans zouden willen hebben alsof ons welzijn ervan afhing; ze moeten noch verlangd noch gezocht worden. Dat is voor zwakke geesten die van gevoelens afhangen en gewoonlijk slechts dienen om onze tijd te verliezen. Het is effectieve liefde die Onze Lieve Heer vraagt en het is deze liefde die Hij ons samen met de affectieve liefde getoond heeft op het kruis, beide liefdes met elkaar verenigend.
Heilige Franciscus van Sales, Homilie van 28 maart 1614
In naam van andermans miserie wijst Judas op een zowel verkeerde als frequente manier om de Goede Week in te gaan, en ruimer gesproken, het christenleven: van Jezus een kampioen in vrijgevigheid maken, van Zijn kruis een aanslag op de rechten van de mens en van de Kerk een liefdadigheidsorganisatie. Wel, Jezus is niet gekomen om ons de les te spellen maar om mij te verlossen, mij, alsof er buiten mij niemand op aarde was:
Oh, mijn God! hoe diep zouden wij dit in ons geheugen moeten prenten: is het mogelijk dat ik bemind en zo zoet bemind geweest ben door mijn Verlosser, dat Hij in het bijzonder aan mij heeft gedacht alsof er helemaal geen andere ziel op aarde was om aan te denken. Hij heeft mij liefgehad, zegt de heilige Paulus, en Hij heeft zich voor mij gegeven alsof Hij zei: voor mij alleen, en alsof Hij niets anders gedaan heeft.
Heilige Franciscus van Sales, Introduction à la vie dévote//
Door ons naar Zijn beeld te scheppen, heeft God ons voor deze levensgemeenschap met Hem bestemd en Hij is het die het verlangen daartoe in ons hart heeft gegrift:
Moge ik er uitsluitend voor U zijn, Heer, dat is onfeilbaar wat Uw Geest voor mij wil; dat is dus wat Hij vraagt als Hij mijn ziel laat zuchten en tot U smeken. Verhoor Hem, verhoor Uzelf!
Ik weet goed dat ik U van nature toebehoor; het is het toebehoren van een slaaf; de dingen die niet van U houden, behoren U toe als een slaaf en zelfs de verdoemden ontsnappen er niet aan. Dat is dus niet wat ik wil, ik wil U toebehoren door genade, uit liefde, als keuze, uit voorkeur; een onbemiddeld toebehoren dat tussen U en mij een ware verwantschap smeedt; ik wil een levende vereniging, een huwelijk, dat als basis en voedsel dient voor een totale gemeenschap van leven, staat en bezittingen; ik wil ten slotte de twee delen vrijwillig bezitten, door een band die nooit verbreekt. Dat is waar ik om vraag, wat ik met vertrouwen verwacht.
Charles Gay, Élévation 124 (Verheffingen over het leven en de leer van Onze Heer Jezus Christus)
En het is dit "toebehoren door genade, uit liefde, als keuze, uit voorkeur" dat Judas geweigerd heeft en voor dit toebehoren is Jezus op het kruis gestorven:
Hij is meer dan een broer, meer dan een onvergelijkbare vriend, Hij is de geneesheer van onze ziel, het is Zijn staat onze Verlosser te zijn. Hij is de wereld van haar zonden komen verlossen, geestelijke ziekten komen genezen, ons het leven komen geven. Ons verlossen, dat is Zijn rol, Zijn zending, de reden van Zijn bestaan; in deze zending slagen, dat is Zijn glorie en Zijn geluk. Zijn leven met werk en vernederingen, Zijn lichaam doorploegd met wonden, Zijn ziel verzadigd van smart, de Kalvarie en het altaar, alles laat ons zien dat Hij voor ons dwaas was van Liefde: hoe zouden wij Hem niet dierbaar zijn? In wie zouden wij vertrouwen stellen tenzij in deze zoete Verlosser zonder wie wij verloren waren?
Vital Lehody, Le Saint Abandon
Wij zien ons niet in de rol van Judas: zijn koele berekening om Jezus aan Zijn vijanden te verkopen, lijkt ons een andere wereld. Maar wij herkennen ons ongetwijfeld en eerder dikwijls in de rol van de heilige Petrus ...
Men is overtuigd dat men wil en in feite wil men niet. Het zijn verlangens, besluiteloosheden, wensen; maar geen sterke en vastbesloten wil. Men wil vroom zijn, maar op zijn manier, tot op een zeker punt, op voorwaarde dat het niet te veel vraagt. Men wil, en men beperkt wat men wil. Men gaat niet over tot de praktijk; men is ontmoedigd van zodra men de hand aan de ploeg moet slaan, hindernissen moet ontwijken of openbreken, zijn gebreken bestrijden, tegen de natuur en haar verkeerde neigingen vechten. Men wil vandaag, men begint ijverig, maar geeft het tamelijk vlug op. Men onderneemt iets en laat het vallen. Men wil niet zien dat alles bestaat in volharding.
"Ja, Heer, Gij weet dat ik U bemin ..." zal de heilige Petrus zeggen alsof hij zich voor zijn lafheid wil verontschuldigen. Wat doen om Jezus echt lief te hebben en niet alleen zin hebben om Hem lief te hebben?
Een eerste besluit dat een ziel moet nemen die helemaal van God wil zijn, is geen enkele fout te begaan uit vrije wil; nooit tegen zijn geweten in te gaan; God nooit te weigeren wat Hij vraagt; nooit zeggen: het is maar een kleinigheid, God zal ze wel aan mij laten voorbijgaan. Dit besluit is essentieel en men moet er zich met onkreukbare trouw aan houden. Niet dat fouten in eerste instantie kunnen ontsnappen, bij vergissing, uit zwakheid; maar deze fouten houden ons geenszins tegen op de weg van de volmaaktheid omdat zij noch voorzien noch bedacht zijn.
Maar ook als wij dit goede besluit oprecht nemen, is het goed mogelijk dat de haan nog dikwijls kraait voordat wij de weg van het Evangelie voorgoed nemen. Moet men dan wanhopen? Nee, zeker niet: dat zou de overgang zijn van de lafheid van Petrus naar het verraad van Judas:
De heilige Paulus zegt dat alles ten goede keert voor hen die God liefhebben. Ja, alles keert ten goede, zelfs hun fouten, en soms heel zware fouten. God laat deze fouten toe om ons te genezen van ijdele zelfgenoegzaamheid zodat we leren wie we zijn en waartoe wij in staat zijn. David erkende dat het overspel en de moord waarin hij gevallen was, gediend hebben om hem in een voortdurend wantrouwen voor zichzelf te bewaren. Het is voor mij een geluk, zegt hij tegen God, dat Gij mij vernederd hebt; het maakte mij trouwer in het onderhouden van Uw geboden. De val van de heilige Petrus was voor hem de nuttigste les, en de nederigheid die zij hem ingaf maakte hem geschikt om de gaven van de Heilige Geest te ontvangen, het hoofd van de Kerk te worden, en behoedde hem voor de gevaren van zo een uitgelezen plaats.
Jean-Nicola Grou, Manuel des âmes intérieures
"Judas zocht een gelegenheid ..." Terwijl Petrus zwak was, heeft Judas zijn verraad berekend; hij zocht er de middelen voor, hij heeft het gewild, hij heeft zich van Jezus afgesneden, wat iets heel anders is dan Jezus loslaten:
Judas bezweek niet uit noodzaak noch tegenover geweld, maar deed kwaad uit zichzelf, uit eigen beweging en nam een besluit dat alleen ingegeven was door zijn kwaadwilligheid.
Heilige Johannes Chrysostomus, Homilie over het verraad van Judas
Judas heeft zijn eigen ongeluk gewild, en Jezus kon niet anders dan vaststellen: "wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd!" Doodzonde dus. Maar hoe is het met Judas zo ver kunnen komen? Hoe lopen wij het gevaar zo ver te komen?
Hoe heeft de vrouw de woorden van de slang kunnen geloven, als haar geest al niet doordrongen was van liefde voor haar eigen kunnen en van een zekere, hoogmoedige aanmatiging die door deze bekoring aan het licht kwam?
Heilige Augustinus, Commentaar bij Genesis
Deze "hoogmoedige aanmatiging", dat is wat het kwaad in gang zet, de oorsprong van elke zonde. Het is niet de ondeugd die ons ten doet onder gaan, maar "het ik van de mens" (zie 9 maart), door onze Vader verlaten te hebben. Daar ligt een beslissing die in totale vrijheid genomen werd en waardoor wij, afgesneden van de bron van leven, van zonde in zonde vervielen ten dode toe:
Mijn grote vijand, door wie al onze andere vijanden, de duivel en de wereld, alles tegen mij kunnen doen, ben ikzelf, het is de oude mens, die rampzalige loot van de zondige Adam; het is die eigenliefde die met mij geboren werd, in mij ontwikkelde vóór ik mijn verstand ging gebruiken, gesterkt door mijn hartstochten, door de onwetendheid van mijn begripsvermogen, de zwakheid van mijn wil, het misbruik dat ik maakte van mijn vrijheid, door mijn zonden en verkeerde gewoontes.
Aangezien "dit ik van de mens" mijn grootste vijand is, zal de remedie simpel zijn:
Hoe deze verschrikkelijke vijand bestrijden en overwinnen? Hoe hem aanpakken en waar beginnen? Helaas! hij zal terug opstaan bij elke slag die ik hem geef; hij zal juichen om mijn overwinningen en ze zich toe eigenen als het resultaat van zijn eigen inspanning.
Oh! Heer, voer Gij zelf die oorlog. De eigenliefde is slechts mijn vijand omdat hij ook Uw vijand is: val hem aan, bedwing hem, verbrijzel hem; achtervolg hem tot hij helemaal vernietigd is. Ik geef me over aan U en vertrouw op U: U bent almachtig; lijd niet meer omdat ik weerstand aan U biedt; straf mij voor de geringste ontrouw; laat me niet de geringste blik op mijzelf werpen, het geringste welbehagen vinden in het goede dat U in mij zal willen doen, de geringste gehechtheid aan Uw gaven hebben, de geringste indruk iets te bezitten. Laat me niet los, o mijn God, moge de oude Adam helemaal in mij vernietigd worden en moge de nieuwe Adam, die Jezus Christus is, in zijn plaats heersen, en mij alleen heilig maken met Zijn eigen heiligheid!
Jean-Nicolas Grou, Manuel des âmes intérieures
"Ik ben met u tot aan de voleinding der wereld" (Mt 28,20). Deze belofte van Jezus doet ons de Eucharistische aanwezigheid van Jezus midden in ons leven beter beseffen. In onze oude christelijke wereld, is het opmerkelijk dat de kerk in het midden van steden en dorpen stond en het tabernakel met de Eucharistie in het midden van de kerk; alles vertrekt van dit punt waar God en mens elkaar ontmoeten; alles leidt daarheen door aan onze dagen hun fundamentele richting te geven:
Het is waar dat de lichamelijke en tastbare aanwezigheid van Onze Lieve Heer toen Hij in de wereld leefde, een onschatbare genade was: God zien die zichtbaar met de mensen omgaat, Hem horen spreken, Hem wonderen zien doen, op Zijn gelaat de trekken zien oplichten van de Goddelijke Majesteit, Zijn goedheid, Zijn zachtheid; Hem onderdak geven, Hem te eten geven, vertrouwelijk met Hem omgaan, het was een geluk dat – zo lijkt mij – de engelen jaloers kon maken. Maar ik durf zeggen dat het een veel groter voordeel is Hem onzichtbaar onder ons te hebben in de Heilige Eucharistie.
Want vooreerst lijkt Hij het mysterie van de Menswording uit te strekken in het mysterie van de Eucharistie naar iedere gelovige met wie Hij zich verenigt, en Hij geeft ons diezelfde natuur terug die Hij zich verwaardigde voor ons aan te nemen, maar met dit voordeel dat Hij, door ze in haar laagheid en ellende aangenomen te hebben, ze ons bijzonder verheven teruggeeft en met God verenigd, om ons daar ook te verenigen en te verheffen op de hoogste grootheid waartoe wij konden opklimmen.
Was Hij in Jeruzalem, dan was Hij niet in Nazareth; en zelfs in Jeruzalem, als men Hem in de tempel zag, zag men Hem niet op een andere plaats in de stad. Hier hebben wij Hem tegelijk overal in al onze kerken.
Zijn tijdgenoten hadden Hem slechts op bepaalde tijden voor enkele dagen, enkele uren. Al de tijd die zij Hem hadden, waren geen volle vierendertig jaren en dertig jaar lang was Hij door bijna niemand gekend. Hier hebben wij Hem ieder uur, dag en nacht, hoeveel eeuwen al!
Hoe is het mogelijk dat wij dan zo weinig geraakt worden door dit aanbiddelijke Sacrament? Hoe kunnen wij iets anders op aarde liefhebben dan Hij? Hoe kunnen wij meer aan iets anders denken dan aan Hem? En toch, wij hebben haast geen andere gevoelens voor Zijn aanwezigheid dan die de zintuigen en de verbeelding ons ervan geven. Wij hebben geen devotie, zijn lauw en afgestompt ten opzichte van Hem, omdat Hij ons niet beschikbaar vindt voor de uitwerkingen van Zijn genade. En vanwaar komt dat? Wat belet de werking van dit liefdesmysterie in ons? kleinigheden, nietigheden die ons bezighouden; en toch vullen wij onze geest daarmee, wij hechten ons hart eraan en vinden er genoegen in. Een ellendige kleine gehechtheid zal ons de wonderbare uitwerkingen ontnemen die het Heilige Sacrament in ons zou bewerken indien wij een goede gesteltenis hadden.
Louis Lallement, Doctrine Spirituelle (Geestelijke Leer)
vasten en vlees derven
Wat is op Goede Vrijdag om drie uur gebeurd?
Stervend onder de wreedste en pijnlijkste kwellingen die men zich kan inbeelden, droefheid, angsten, ontzetting, schrik, verlatenheid en innerlijke benauwdheid, die hun gelijke niet hadden en nooit zullen hebben, was Onze Lieve Heer aan het kruis verheven tussen hemel en aarde, en lijkt Hij door de hand van Zijn Vader vastgehouden te worden door de uiterste spits van de geest en bij wijze van spreken door één enkele haarpijl van Zijn hoofd die door de aanraking van de zachte hand van de eeuwige Vader, een soevereine toevloed ontving van geluk, terwijl al het overige in een afgrond van droefheid en leegte bleef. Daarom riep Hij uit: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?"
In de zee van lijden waarmee Onze Lieve Heer overstelpt werd, bleven alle vermogens van Zijn ziel als opgeslokt en begraven in de beroering van zoveel smart, uitgezonderd de spits van de geest, die vrij van iedere beproeving, geheel helder en schitterend was van heerlijkheid en geluk.
Heilige Franciscus van Sales, Traité de l’amour de Dieu
Door ons af te snijden van God, heeft de zonde ons afgesneden van de bron van leven. En op deze Goede Vrijdag komt God zelf leven in onze dood: alle consequenties van de zonde worden omgekeerd; ons lijden, onze zwakheden, onze beproevingen die bewoond worden door de dood, worden voortaan bewoond door het leven.
Waar is nu de dood? Zoek in Christus, zij is er niet; zij was er, maar is in Hem gestorven. O hoogste leven, u bent de dood van de dood! De dood is gesneuveld door zijn overwinning; zo is de dood, de dood van de dood geworden. Zij zal bezwijken om niet meer op te staan, om niet meer te bestaan noch in de ziel noch in het lichaam.
Heilige Augustinus, Homilie voor de paasweek
En dat belicht al onze kruisen: of zij voortkomen van ziekte, verraad, onrechtvaardigheid of gewoon de aftakeling van deze wereld, de vloek van de zonde keert zich om in zegen en eeuwig leven.
Waarom vreest gij het kruis te nemen waarlangs men in het Koninkrijk komt? In het kruis ligt het heil, in het kruis het leven, in het kruis de bescherming tegen de vijanden, in het kruis de komst van de zoetheid uit den hoge, in het kruis de kracht van het verstand, in het kruis de geestelijke vreugde, in het kruis het hoogtepunt van kracht, in het kruis de volmaaktheid van de heiligheid.
Jezus is u voorgegaan door Zijn kruis te dragen, Hij is voor u gestorven op het kruis opdat ook gij uw kruis zou dragen en zou verlangen op het kruis te sterven. Want, als gij met Hem sterft, zult gij ook met Hem leven; en als gij Zijn beproevingen deelt, zult gij ook in Zijn heerlijkheid delen.
Ga waar gij wilt, zoek wat gij wilt: ge vindt geen hogere weg naar boven noch een veiliger weg naar beneden, dan de weg van het heilige kruis.
Thomas a Kempis, De Navolging van Christus
De Kerk is als verstomd voor het graf van Jezus en viert geen enkele gebedsdienst. Ons gebed zal op deze dag in stilte verlopen, niet de stilte van een afwezigheid, maar van ingetogenheid en volheid:
Was dit graf van Jezus dan een oord van de dood? Ieder graf is een oord van de dood. Maar was het eigenlijk, was het in feite, voor het geloof dat het ware licht is, het leven of de dood dat in dit graf bewaard werd? Het was het leven, een zwijgzaam leven, zo men wil, een verborgen leven, als gezaaid, wachtend op Zijn ogenblik om te ontluiken en aan de wereld te verschijnen, maar het was echt leven, en welk leven! Een hoog, vol, koninklijk leven, absoluut meester van zichzelf, dat drie dagen uit vrije wil verduisterd, weldra naar buiten ging uitbarsten en geleidelijk alles ging overweldigen, sterker dan de tijd, ruimer dan de ruimte, dieper dan de hel.
Ja, wat in U dood is, o mijn God, is levendiger dan al het overige dat leeft in de Hemel en op aarde. De graankorrel zal weer uitbloeien tot korenaar; hij wordt niet alleen een aar, maar een immense oogst die de aarde zal moeten vullen en zal moeten volhouden tot op de laatste dag en die onze arme mensheid goddelijk zal moeten voeden.
Heel het leven van de Kerk tot aan het einde der tijden, elk bovennatuurlijke leven dat aan de schepselen gegeven wordt, welt uit deze uitgegraven rotssteen op waarin Uw heilige lichaam drie dagen gerust heeft: Uw graf is de grote doopvont waarin alle kinderen van Adam ondergedompeld worden om als kind van God herboren te worden.
Charles Gay, Élévation 90
En het is in deze grote doopvont dat de langzame ontkieming gebeurt van het heil van de wereld, waarvan de verrijzenis van Jezus de eerste en luisterrijke manifestatie zal zijn.
O liefde die volhardt, gij zijt het die in mijn Jezus het werk volbracht hebt, door Zijn goedheid gewild. Gij zijt het die het werk van onze verlossing volbracht hebt, door aan verloren zielen de staat van aangenomen zielen te geven. Gij zijt het die mijn Jezus zacht in vrede liet inslapen; het is in u dat Hij na Zijn zwoegen gerust heeft, in uw schaduw is Hij ingeslapen, in u heeft Hij de sabbatsrust zacht onderhouden, onder uw zegel heeft Hij opgesloten en begraven de slaap van de liefde geslapen.
Wikkel mij in de lijkwade van Uw zoete verlossing. Zalf mij met de balsem van Uw kostbare dood. Leg mij in het marmeren graf van Uw door de lans doorboorde Hart, verberg mij onder de steen van de zeer zachte blik van Uw gelaat, zoeter dan honing, opdat Gij voor altijd zorg voor mij zou dragen. Daar, daar, mijn Welbeminde, moge ik daar begraven zijn in de zo zoete schaduw van Uw vaderlijke uitverkiezing. Moge ik rusten, rusten, rusten, in de eeuwige herinnering aan Uw kostbare en levendige vriendschap. Wees genadig, wees genadig, o zo sterke liefde, moge mijn vlees in U verdorren. Moge mijn leven in U uitblazen, o leven gevende liefde. Moge heel mijn substantie in U tot as herleid worden, o zoete liefde.
Heilige Gertrudis van Helfta, Exercice IV
De hemel, de lucht en de aarde en al wat zij bevatten, lijken te verjongen en te verrijzen, zij lijken in dit zachte seizoen van de lente over te gaan van dood naar leven. De hemel die zo lang somber en donker gebleven is, lijkt bekleed zijn met zijn mooiste kleed van helderheid; de lucht tot dan vol van vochtige koude, mist en wolken vol heimwee, ziet zich nu geheel zuiver, geheel rustig en in goede gesteltenis; de aarde, geheel gerimpeld, bemodderd en dof door de strenge winter, lijkt nu helemaal in kleur door haar groenend en bloeiend glazuur.
De Kerk, onze Moeder, bleef geheel verstorven in deze vasten, droeg slechts lugubere gewaden, zong nog slechts klaagliederen met geen andere inhoud dan droefheid en boosheid, alsof zij waakte over de dood van haar dierbare Bruidegom; nu laat zij al haar huizen op zijn best behangen en tooien om een nieuwe bruiloft te vieren met haar Heer, zij verheugt zich in blije en vrolijke ceremonieën, zij zingt nog slechts liederen van opgetogenheid en troost. De duistere hel zelf veranderde in helderheid bij het lichtende visioen van Onze Lieve Heer die erin neerdaalde. De engelen verschenen met een gewaad witter dan gewoonlijk.
Wel, o christenen, gaan wij te midden van alle schepselen, dood en onbeweeglijk blijven in onze lelijkheid en droefheid? Waarom zouden wij onze mooie kleren niet aantrekken? Want als het seizoen verandert, zou ik willen ook wij veranderen, maar niet op dezelfde manier. Inderdaad, deze sereniteit van hemel en lucht, deze lieftalligheid van de aarde duurt niet altijd en is onderworpen aan veranderlijkheid. Laten wij dan onze ziel mooi maken, aangezien wij ons moeten kleden naar het voorbeeld van een ander model: dat van de verrijzenis van Onze Lieve Heer, "opdat wij, zoals Christus verrezen is uit de doden, met een nieuwe geest op weg zouden gaan". Inderdaad, zoals de adelaar uit de psalm zijn veren veranderde, heeft Onze Lieve Heer "zich getooid met kracht en heerlijkheid". Christus is eens voor allen gestorven; de dood zal geen macht meer over Hem hebben.
En hier wil ik het algemene besluit maken van onze reis, door u te zeggen: eens verrezen sterft Onze Lieve Heer niet meer en ik zou niet durven denken dat sindsdien, iemand ooit zou kunnen sterven.
Heilige Franciscus van sales, Dinsdag in de week van Pasen 1620