De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Mystiekers, ervaringsdeskundigen aan het woord
Een onderscheid tussen lichaam en ziel vinden we nogal artificieel in onze tijd. En toch mengen we ze in zekere zin niet. Als het erop aankomt, hebben we er namelijk geen probleem mee om met lichamelijke problemen naar de dokter te gaan, en om met onze psychische problemen bij de psycholoog of de psychiater aan te kloppen. Maar daar waar de dokter het lichaam verzorgt, en de psycholoog onze psyche of wat ons bezielt, zijn we uit het oog verloren dat we onze geestelijke verzuchtingen - onze (persoonlijke) relatie met God, en in Hem ook de relatie met of onze houding ten opzichte van onze naaste - niet ongestraft kunnen verwaarlozen. Bij wie kloppen we aan als we voelen dat dit aspect van ons leven niet vlot?
Om te begrijpen hoe die aspecten - en vooral onze geestelijke noden en verzuchtingen - ons raken en in verband staan met ons lichaam en met wat ons bezielt, kunnen mensen als Jan van Ruusbroec ons heel veel leren. Hij maakt een duidelijk onderscheid, maar onderlijnt ook heel duidelijk de eenheid van de mens als persoon. In zijn lijvigste werk "Vanden Gheesteliken Tabernakel" schrijft hij dat: "alle lichamelijke werken zonder de werken van de geest God niet kunnen bereiken, noch [onze] zaligheid [kunnen] verdienen. En daarom vormen ziel en lichaam één mens, opdat de lichamelijke natuur van de mens met al haar werken adel en vrijheid en eeuwigheid ontvangen kunnen dank zij de adel, de vrijheid en de eeuwigheid der geestelijke natuur, waarmede zij één persoon en één mens is."
Zo schreef hij erover in het Brabantse Diets: "Die ziele es die gehele mate, want si hevet volcomene werke in hare selven, dat es : minnen ende bekinnen. Nochtan behoevet si der halver-maten, want en ware si meten lichame niet geënecht, si en mochte niet verdienen. Nochtan en es de lichame maer ene halve-mate. Want alle lijfleke werke, 30 sonder werke des geests, en mogen Gode gereiken niet, noch salecheit verdienen. Ende hier-omme es zile énde lijf j minsche, op-dat de lijfleke nature des minschen, met al haren werken, edelheit ende vriheit ende ewecheit ontfaen mogen, overmids edelheit ende vriheit ende ewecheit der 35 geesteleker naturen, daer si mede es j persoen ende j minsche. Siet, in deser wijs, moet elke tafele, dat es elc vri begrijp, onderhalve mate breet sijn, anders en sout niet cleden in den tabernakel Goods."
Ruusbroec werken, Deel II, pag. 71 v.25 - pag.72 v.3
Vorige | Inhoud | Volgende |
| |||
Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.
| |||
Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !
Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen, Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.
|