De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Mystiekers, ervaringsdeskundigen aan het woord
Als we denken dat we nu alles hebben begrepen over de liefde van God, dan krijgen we nog een veel groter vuurwerk te zien. Laat ons echter niet vergeten dat niemand deze "eenvuldige Eenheid kan gevoelen noch bezitten, als hij niet vóór God staat in ongemeten klaarheid en in minne boven rede en zonder wijze."
"In minne boven rede", wil zeggen dat ons verstand die liefde eigenlijk niet kan begrijpen. Het hart kan het evenwel ervaren, maar het gaat ons verstand te boven... En het staartje van die zin: "zonder wijze" doet er nog een schepje bovenop. Niet alleen kan het verstand er niet bij, maar die liefde heeft geen recepten of bepaalde regels of wijzen van doen. Jawel, als we zo zuiver en zonder hindernissen voor God staan: "Bij dit vóór God staan gevoelt de geest in zich een eeuwige brand van minne, en aan deze minne-brand ontwaart hij einde noch begin en hij gevoelt zichzelf één met deze minne-brand."
Dat vuur kan ons wellicht wat geweldig overkomen, en dat is het ook. Toch mogen we er geen schrik van hebben. Het is dat vuur dat Mozes zag branden op de berg Horeb. Een vuur dat brandt, maar niet verbrandt. Het legt m.a.w niet in de as. Het zuivert ons van alle eigenliefde, en daar kan het wel pijnlijk zijn, maar voor het overige bouwt het ons helemaal op. Het transformeert ons, of misschien moeten we filosofisch veeleer zeggen zoals we met termen van Aristoteles doen bij de Eucharistie, dat liefdevuur transsubstatieert ons, of eenvoudiger gezegd: God neemt ons daardoor op in zijn Goddelijk leven. Kijken we verder hoe Ruusbroec het verwoordt: "Zo blijft de geest zonder ophouden brandend in zichzelf, want zijn minne is eeuwig; en zonder ophouden ook voelt hij zich opbranden in minne. Want hij wordt getrokken in de overvorming door de eenheid Gods."
Die eenheid zo verwoorden doet sommigen hun wenkbrouwen fronsen. Versmelten wij dan met God? Kunnen wij nog standhouden of worden wij gewoon opgeslorpt, en stopt de mens dan te bestaan? Neen uiteraard! Ook van deze simplistische interpretatie is Ruusbroec zeer bewust, en heeft hij er een verhelderend antwoord, want: "Waar de geest, die in minne brandt, bewust in zichzelf keert, ontwaart hij onderscheid en anderheid tussen hem en God; maar waar hij opbrandt is hij eenvuldig en neemt geen onderscheid waar; want hij gevoelt niets dan eenheid : de ongemeten vlam der minne Gods verteert en verslindt al wat zij grijpen kan in haar Zelfheid."
Vorige | Inhoud | Volgende |
| |||
Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.
| |||
Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !
Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen, Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.
|