De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Met het evangelie van de tweede zondag van de Advent is het Johannes de Doper die ons uitnodigt onze kerstverwachting kracht bij te zetten:
In deze Advent moeten wij ons ervan overtuigen dat aan ieder van ons in het bijzonder gezegd wordt wat de heilige Johannes toen tegen de joden zei om hen aan te sporen boete te doen: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht, opdat Hij je hart zou vinden dat Hem kan ontvangen en waarin Hij Zijn zegen kan uitstorten.
Al wat Johannes de Doper zei kunnen we tot deze dingen herleiden:
1e boetedoening, die ons ertoe moet brengen afstand te nemen van de wereld, te treuren over de gehechtheid die wij ermee konden gehad hebben, en de uitspraken van het evangelie ter harte nemen om de smalle weg te bewandelen;
2e gevoelens van diepe nederigheid, vanuit het besef van onze onwaardigheid om voor Jezus Christus te verschijnen en meer nog om ons met Hem te verenigen en in ons hart te ontvangen;
3e veel moed en onwankelbare vastberadenheid voor het goede, zonder ons ooit te ontmoedigen ten overstaan van de moeilijkheden die wij daarbij tegenkomen en door krachtig weerstand te bieden aan de storm van de wereld.
Fénelon
Brief voor de Advent 1691
Boete, nederigheid, moed: drie woorden om "de weg van de Heer recht te maken". Anders zien wij Hem niet voorbijgaan wanneer Hij met Kerstmis langskomt. Hoe er concreet mee beginnen?
Ten overstaan van de onvergelijkelijke Johannes de Doper moeten we ons er wel van overtuigen dat wat wij te doen hebben, niet is: veel te doen, maar alleen te doen wat de algoede en barmhartige God van ons vraagt. Het is waar, onder wie uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Dat zegt ons het evangelie (Mt 11,11), het is waar dat alles barmhartig is in die heilige, hij wordt zelfs beschermd door de Heilige Geest in de schoot van zijn zalige moeder, engelen kondigen zijn geboorte aan en die brengt een buitengewone vreugde teweeg: dat zijn grote plannen van de goddelijke Voorzienigheid en dat alles eindigt in een woestijn, dertig jaar lang;, hij is zo onbekend dat men zelfs niet weet dat hij bestaat! Wat doet hij in die woestijn dertig jaar lang? Helemaal niets aan uiterlijke bezigheden voor de glorie van God: eindeloze eenzaamheid, onophoudelijke stilte. En als hij later spreekt, brengt men hem ter dood kort nadat hij begon te prediken.
Het is dus geen kwestie van veel te doen, maar te doen wat God van ons wil, en niets te doen indien Hem dat behaagt. O mijn God! er zullen mensen zijn die niets gedaan hebben in de ogen van de mensen maar grote dingen in de ogen van God! En anderen die schitterden in uiterlijke werken, en weinig deden!
Henri-Marie Boudon,
Brief van 1696 aan M. Bosguerard
Het feest van de Onbevlekte Ontvangenis gaat vooraf aan dat van Kerstmis, zoals het Oude Testament voorafgaat aan het Nieuwe: van Abraham tot Jezus leiden achttien eeuwen van heiligheid naar Jezus, maar in feite komen zij al uit Hem voort. Zo voltrekt zich in Maria, die vanaf Haar ontvangenis volmaakt bevrijd is van de zonde, het werk van Christus ten einde toe. Dat wil zeggen, verre van geen nood te hebben aan de verlossing door Haar Zoon, vieren wij de volheid van genade die Haar Zoon Haar bracht: Zij was slechts Moeder van de Verlosser omdat Zij eerst Zijn volgeling was.
Besef goed mijn veelgeliefde broeders, ik smeek u, besef wat Onze Heer Jezus Christus zegt wanneer Hij de hand uitstrekt over Zijn volgelingen: Ziedaar Mijn moeder en Mijn broeders. En wie de wil zal doen van Mijn Vader die Mij gezonden heeft, die is Mijn broeder, Mijn zuster en Mijn moeder. Heeft deze maagd Maria niet de wil van de Vader gedaan, Zij die geloofd heeft, die door het geloof ontvangen heeft, die uitverkoren werd zodat uit Haar het heil tot de mensen zou komen; die door Christus geschapen werd voordat Christus in Haar werd geschapen? Ja, Maria die heilig is, heeft de wil van de Vader gedaan en sindsdien is het voor Maria glorievoller een volgeling van Christus geweest te zijn dan Zijn moeder; Maria was dus gelukzalig omdat Zij de Meester in Haar hart droeg voordat Zij Hem ter wereld bracht.
Als volgeling van Jezus behoort Maria tot de Kerk en het is dit lidmaatschap van het lichaam van Christus dat Haar heiligheid uitmaakt, voordat het Haar particuliere roeping was Zijn Moeder te worden:
Maria is dus heilig, Maria is gelukzalig, maar de Kerk staat boven Maria. Waarom? Omdat Maria een deel is van de Kerk, een heilig lidmaat, een voortreffelijk lidmaat, een boven alles verheven lidmaat, maar toch een lidmaat van het hele lichaam. Doch als Zij deel uitmaakt van het hele lichaam, dan is dat hele lichaam zeker superieur ten overstaan van een lidmaat. De Heer is het hoofd; en het hoofd en het lichaam maken heel de Christus uit. Wat zal ik zeggen? We hebben een goddelijk hoofd en God is ons hoofd.
Voor ons evenals voor Maria is de roeping van volgeling fundamenteler dan onze particuliere roeping, hetzij die van huisvader of huismoeder, in de wereld of in het religieuze leven; en in die zin zijn wij geroepen tot dezelfde volheid van genade als Maria en alle heiligen, ook al heeft Haar Zoon gewild dat Zij ons op die weg voorgaat:
Dus, mijn veelgeliefde broeders, luister verder. Jullie zijn de ledematen van Christus, van het lichaam van Christus. Besef dat jullie zijn wat hier gezegd wordt: Ziedaar mijn moeder en mijn broeders; want mijn broeder, mijn zuster en mijn moeder zijn zij die de wil volbrengen van mijn Vader in de hemel (Mt 12,49).
Heilige Augustinus
Sermoen 25
De verrukking van de heilige Augustinus op de dag van zijn bekering, was dat hij de vertrouwelijke omgang met God ontdekte: God was daar, en wachtte er slechts op dat hij zijn leven met Hem zou willen delen. Die aanvaarding is wat in het christenleven van ons afhangt, dat is wat ons kind van God laat zijn zoals Jezus. En van daaruit ligt heel de betekenis van ons leven in het simpele geluk om van dat leven te genieten. " Onze lofbetuigingen aan God maken niet Hem maar ons groter" zal de heilige Augustinus zeggen, nu al en in de eeuwigheid; van nu af in deze wereld die door de zonde getekend is en in de eeuwigheid wanneer wij uiteindelijk met Hem overgaan van de dood naar het eeuwige leven:
Onze bezigheid hier beneden moet Gods lof zijn, want ons eeuwige geluk zal in het toekomstige leven Gods lof zijn. Niemand is voor dit toekomstige leven klaar wanneer hij er zich nu nog niet op toelegt. Laten wij God nu al loven, richten wij ons gebed tot Hem: Hem loven is een vreugde, tot Hem bidden is smeking. Trouwens, wat ons beloofd is, hebben wij nog niet maar omdat Hij die belooft waarachtig is, genieten wij er nu al van door de hoop. Omdat wij het nog niet bezitten, is het gelegen in de verzuchtingen van het verlangen. Wij moeten in dat verlangen volharden tot de beloften vervuld worden: de verzuchtingen zullen een einde nemen en er zal nog slechts lof zijn.
Daarom onderscheidt de liturgie twee periodes in ons gebed: de ene vóór Pasen, de andere nadien. De eerste komt overeen met die van de bekoringen en de beproevingen van dit leven; de tweede, de gelukzaligheid, met die van de toekomstige gelukzaligheid. In Jezus, ons hoofd, vinden wij beide: het lijden van de Heer toont ons het huidige leven met zijn moeilijkheden, wij moeten werken, hindernissen overwinnen en tenslotte sterven; Zijn verrijzenis en verheerlijking tonen ons het leven dat wij gaan ontvangen.
Bidden is dus binnengaan in al de mysteries van het leven van Christus: Zijn lijden met Hem beleven in onze beproevingen, wat die ook zijn; Zijn verrijzenis beleven wanneer het leven, de goedheid en de waarheid het halen op dood en leugen, maar ze altijd beleven in vereniging met Hem. "God schenkt meer aandacht aan de manier waarop je leeft dan aan de manier waarop je zingt", zegt ons de heilige Augustinus ook.
Loof de Heer door al wat je bent; loof God niet alleen met je stem en je tong, maar mogen je geweten, je leven, je daden Zijn lof zingen. Loof Hem niet alleen in de kerk, maar blijf Hem loven wanneer je thuiskomt: als je leven goed blijft, zal je lofzang niet ophouden. Maar je stopt met God te loven wanneer je afdwaalt van de rechtvaardigheid en van wat Hem behaagt; wanneer je dus nooit afdwaalt van het goede leven, zingt je leven zelfs wanneer je tong zwijgt.
Heilige Augustinus
Over psalm 148
Aangezien God alles weet, aangezien Hij alles doet, aangezien Zijn wil almachtig is, waarom Hem dan zeggen wat Hij al weet en Hem vragen wat Hij ons in elk geval zal geven? Gebed verandert niets, maar transformeert alles. Het is met het gebed zoals met elke relatie: zeggen "ik houd van je" maakt niet verliefd, maar de liefde zal uiteindelijk doven wanneer verliefden elkaar nooit zeggen "ik houd van je". Gebed, dat zijn de liefdeswoorden tussen God en ons, woorden die ons verlangen uitdrukken en verwezenlijken om een leven in gemeenschap met Hem te leiden:
Moge een voortdurend verlangen naar het gelukzalige leven vol geloof, hoop en liefde ons geven dat wij altijd bidden. Toch bidden wij op bepaalde uren en momenten ook met woorden tot God: door deze concrete afspraken nodigen wij onszelf uit om dit verlangen in ons te laten groeien en worden wij ons bewust van onze vooruitgang in dit verlangen in de mate dat wij ons daar rechtstreekser voor inzetten. Ons gebed zal inderdaad meer uitwerking hebben wanneer onze intentie vuriger was. Wanneer de heilige apostel Paulus ons zegt: Bidt zonder ophouden! (1 Thess 5,17) is dat hetzelfde als wanneer hij zou zeggen: verlang onophoudelijk dit gelukzalige leven te ontvangen dat God alleen kan geven en dat niets anders is dan het eeuwige leven.
Laat ons dus altijd dit gelukzalige leven verlangen dat van de Heer komt, dan zullen wij altijd bidden. Maar omdat andere zorgen en zaken ons verlangen verflauwen, herinneren wij op bepaalde uren onze geest aan de zaak die het gebed is: door de woorden van het gebed worden wij opnieuw bewust van hetgeen wij moeten verlangen. Wat begon te verflauwen zal dan niet verder verkillen, terwijl het vuur van het verlangen uiteindelijk zou doven indien het niet regelmatig nieuw leven zou krijgen.
Het gebed is niets anders dan het christenleven zelf, maar waar wij ons op toeleggen door het steeds bewuster en vrijer te willen:
Woorden zijn noodzakelijk om in ons te wekken wat wij vragen en om er aandachtig voor te zijn, niet om God te zeggen wat onze behoeften zijn opdat Hij er aandacht voor zou hebben. Dus wanneer wij zeggen: "Uw Naam worde geheiligd!", is dat voor onszelf een aanmaning dat Zijn altijd heilige Naam altijd heilig zou zijn in het leven van de mensen, met andere woorden dat Hij nooit zou misprezen worden; en dat is in het voordeel van de mensen, niet van God. Wanneer wij zeggen: "Uw Rijk kome!" wekken wij in ons het verlangen naar dat Rijk dat zal komen ongeacht of wij het willen of niet. Maar wij vragen dat het voor ons komt en dat wij zouden verdienen er ook te heersen. Wanneer wij zeggen: "Uw wil geschiede op aarde als in de hemel!" vragen wij Hem dat ook wij daaraan zouden gehoorzamen, zodat wij Zijn wil doen zoals de engelen in de hemel.
Heilige Augustinus
Brief aan Proba
Gebed is geen activiteit tussen de andere: het is een relatie met iemand, met God onze Vader van wie wij alles verwachten. Daarom kan het gebed verward worden met het christenleven zelf. Op bepaalde ogenblikken is deze relatie heel bewust en zijn wij heel rechtstreeks met God bezig terwijl wij Zijn woord overwegen, goed proberen te zien wat Hij van ons verwacht en ons erop toeleggen het in praktijk te brengen; op andere ogenblikken blijft dit zoeken impliciet, maar wordt het niet minder gedragen door ons verlangen om met God in gemeenschap te leven:
Je verlangen is je gebed en als je verlangen onophoudelijk is, is je gebed onophoudelijk. Het is dus niet zinloos dat de Apostel zei: Bidt zonder ophouden! (1 Thess 5,17). Zullen wij dan altijd geknield zitten, ons lichaam eerbiedig gebogen, de handen geheven, omdat Hij ons zegt: Bidt zonder ophouden? Als wij dat bidden noemen, denk ik niet dat wij dat zonder onderbreking kunnen. Maar er is in de ziel een ander onophoudelijk gebed en dat is het verlangen: wat je ook doet, je houdt nooit op te bidden als je ernaar verlangt in God te rusten. Als je dus je gebed niet wil onderbreken, onderbreek dan je verlangen niet. Een onophoudelijk verlangen is een voortdurende stem: zwijgen zou hier betekenen, niet meer beminnen.
Heilige Augustinus
Commentaar bij Psalm 37
In God verlangen te rusten is geen vaag verlangen naar de hemel, maar een diepe overeenstemming van onze wil met die van Hem: deze rust is dynamisch, het is de rust van de reiziger die met grote snelheid vooruitgaat terwijl hij dommelt in een hogesnelheidstrein. Het bewaren van deze harmonie gaat ons op sommige ogenblikken naar een meer expliciet gebed brengen, op andere ogenblikken naar een meer verinnerlijkt gebed:
Een lang gesprek is iets anders dan een langdurige liefde. Men zegt dat onze broeders in Egypte dikwijls maar kort bidden, als schietgebeden. Zij doen dat om te vermijden dat hun aandacht en vurigheid, die zo nodig zijn voor het gebed, niet zouden verdwijnen en uitdoven door te lange gebeden. Daarmee tonen zij ook dat het niet moet afgebroken worden terwijl het nog gaande is. Zolang deze levendige en heilige toewijding van het hart duurt, dienen vele woorden uit het gebed geweerd te worden, maar daarnaast kan men ook met vele woorden bidden. Veel spreken in het gebed is nutteloze woorden gebruiken voor iets dat nodig is (bidden), terwijl veel bidden is als kloppen aan de deur van Degene die men aanroept met een langdurige en vrome beweging van het hart. Dat gebeurt meer door zuchten dan door spreken, meer met tranen dan met gesprekken. God neemt onze tranen bij zich en ons zuchten blijft niet verborgen voor Degene die alles door Zijn Woord geschapen heeft want Hij heeft onze menselijke woorden niet nodig.
Heilige Augustinus
Brief aan Proba
God houdt van je en zegt: "Vraag wat je wil". Wat ga je Hem vragen? Houd je niet in, wees niet karig! Vooruit, stel geen grenzen aan je inhaligheid! Het is niet eender wie maar de almachtige God die je zegt te vragen wat je wil! Houd je van gronden? Vraag heel de aarde en dat al degenen die er geboren worden je pachters of slaven zouden zijn. En als je heel de aarde zal hebben, vraag dan de zee, ook al kan je er niet leven, dat kunnen de vissen daar beter dan jij! Tenzij je de eilanden hebt! Sterker! Vraag de hemel, ook al kan je niet vliegen, ga met je inhaligheid naar het firmament, zeg dat de zon van jou is, de maan, de sterren, omdat Hij die alles gemaakt heeft je zegt: "Vraag wat je wil".
Doch, omdat wij naar Gods beeld geschapen zijn, zal al wat niet God is ons uiteindelijk ontgoochelen:
En toch, je zal niets kostbaarders, niets beters vinden dan Degene die alles gemaakt heeft. Vraag Hem, en in Hem en door Hem zal je alles hebben wat Hij gemaakt heeft. Ja, alles is kostbaar, want alles is mooi, maar wat is mooier dan Hem? Alles is sterk, maar wat is sterker dan Hem? En Hij wil niets liever geven dan zichzelf.
Vind je iets beters dan Hem, vraag het Hem; maar iets anders vragen zou een belediging voor Hem zijn en je zou je tegelijk onrecht aandoen, het zou zijn alsof je verkiest wat Hij gemaakt heeft boven Hemzelf, Hem die zich aan jou wil geven.
Heilige Augustinus
Over psalm 34
Maar aangezien God meer gehaast is ons te geven dan wij om Hem te vragen, loont het dan nog om te bidden?
Degene tot wie wij bidden, weet wat wij nodig hebben, zelfs voordat wij het Hem vragen, zoals de Heer het ons zelf heeft gezegd (Mt 6,7-8). Het is misschien verwonderlijk: nadat ons verboden werd in het gebed te kletsen, roept Hij ons nu op altijd te bidden, zonder het moe te worden. Degene die goede dingen weet te geven aan Zijn kinderen, verplicht ons te vragen, met aandrang te vragen en aan de deur te kloppen.
Wat onze God en Heer wil is niet dat wij Hem onze wil kenbaar maken, want die kan Hem niet ontgaan, maar dat wij ons verlangen in beweging zetten door het gebed, zodanig dat wij kunnen ontvangen wat Hij voorbereid heeft om ons te geven. Inderdaad, wat Hij wil geven is immens, maar wij, wij zijn eng en beperkt.
En de realiteit die God ons wil geven, is zichzelf! Als we Hem dat vragen, zijn we bekwaam Hem te ontvangen, dan verruimen we ons verlangen tot in het oneindige:
Deze immense realiteit heeft het oog niet gezien, want zij heeft geen bepaalde kleur; het oor heeft ze niet gehoord, want zij maakt geen geluid; en zij is evenmin in het hart van de mens opgekomen (1 Kor 2,9) want het is het hart van de mens dat in die realiteit moeten binnengaan. Onze capaciteit om haar te ontvangen zal des te groter zijn als ons geloof groter is, als wij vaster hopen en er vuriger naar verlangen.
Heilige Augustinus
Brief aan Proba
Elk christelijk gebed wordt samengevat door deze bede van het Onze Vader: "Uw Wil geschiede!". Maar we hebben er moeite mee dat deze wil soms veeleisend is en we zijn geneigd te geloven dat ons gebed niet verhoord wordt terwijl het in feite beter verhoord wordt dan wij denken:
Omdat beproevingen hard en moeizaam zijn en onze zwakheid afschrikken, vragen wij met heel onze menselijke wil ervan bevrijd te worden. Maar als het aan de Heer onze God behaagt ons niet uit die beproevingen te halen, zijn wij het aan Zijn liefde verplicht niet te denken dat Hij ons in de steek laat maar moeten wij eerder op grotere weldaden hopen door vroom in deze kwalen te berusten: zo vervolmaakt de deugd zich bij zwakheid. Wat God de Heer in Zijn barmhartigheid aan de apostel Paulus weigerde (2 Kor 12,7-8), verleent Hij soms in Zijn woede aan wie geen lijden kan verdragen. Heilige boeken leren ons wat de joden vroegen en hoe zij verhoord werden; maar eens hun begeerte verzadigd was, werd hun ongeduld zwaar bestraft (Num 11). Zij vroegen een koning, Hij gaf hun een koning naar hun hart en niet naar Zijn hart, zoals geschreven staat (1 Kon 8,5-7). Hij verleende de duivel wat hij vroeg en liet hem Zijn dienaar beproeven (Job 1,12; 2,6). Onreine geesten vroegen Hem hen in een kudde zwijnen te jagen en Hij stond dit toe aan een legioen duivelen (Lc 8,35). Dat werd neergeschreven opdat wij niet opstandig zouden zijn wanneer ons ongeduldig gebed niet verhoord wordt voor zaken die wij beter niet zouden verkrijgen, of opdat wij niet zouden wanhopen aan Gods barmhartigheid wanneer God ons gebed niet verhoort en onze wensen afwijst omdat de vervulling voor ons bedroevender zou zijn, of wanneer rijkdom ons corrupt zou maken en helemaal ten onder zou doen gaan. In een dergelijk treffen weten wij dus niet wat te vragen. En als het tegendeel gebeurt van wat wij verlangden, moeten wij het geduldig verdragen, God voor alles danken, en erkennen dat de wil van God beter voor ons is dan onze eigenwil.
Maar wie aan God de unieke zaak vraagt en opnieuw vraagt, namelijk dat Zijn wil geschiede, kan zeker zijn en veilig; hij vreest niet dat het hem schade berokkent wanneer hij niet verhoord wordt; want zonder het goede dat hij verlangt, zou al wat hij in gebed kan vragen tot niets dienen. Dat goede is het enige ware en gelukkige leven; onsterfelijk en onvergankelijk geworden naar lichaam en geest, schouwen wij eeuwig de genoegens van de Heer; het is omwille van deze ene zaak dat het toegelaten is al het overige te vragen.
Heilige Augustinus
Brief aan Proba