De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Ruusbroec Werken, deel I, p. 12 - 15
De tekst waarin de zalige Jan van Ruusbroec deze krachten vernoemt en zeer inzichtelijk beschrijft, vinden jullie onderaan dit schema. In het midden vindt u de Middelnederlandse versie, links de moderne Nederlandse hertaling van Prof. L. Moereels, en rechts een Franstalige vertaling van de Benediktijnen van de abdij van Wisques.
Op andere plaasten in zijn werken gaat Ruusbroec deze krachten van de mens eveneens hanteren en soms ook verder beschrijven.
Het zou de moeite lonen om deze inzichten verder te bestuderen om nog een beter zicht te krijgen in zijn antropologie.
Het Rijk der God-minnenden of Het geestelijk leven in de kracht van de heilige Geest en zijn zeven gaven Jan van Ruusbroec, (p.59-65) | Jan van Ruusbroec, WERKEN |
Oeuvres de RUYSBROECK l'Admirable
|
Hertaald in modern Nederlands door Dr. Lod. Moereels sj. - Drukkerij-uitgeverij Lannoo | Tielt | Amsterdam (1978) | Naar het standaardhandschrift van Groenendaal, uitgegeven door het Ruusbroec-Genootschap te Antwerpen, Deel I, p. 12-15 (1944 Uitgeverij Lannoo Tielt) | LES SIX VOLUMES de la traduction du Flamand par les BÉNÉDICTINS DE SAINT-PAUL DE WISQUES (1921 ?) (Prise du site : livres-mystiques.com ©) |
De tweede weg is die van het natuurlijk licht : die weg gaan al diegenen, die natuurlijke deugden beoefenen met (aan God) vreemde bedoelingen zonder een aandrijven van de Heilige Geest. | I 12 Die ander wech dat es een wech des natuerlijcs lichts ; dien gaen alle die-gheene die natuerlijcke duechden werken met 25 vremder meyninghen sonder een driven des heylichs Gheest. |
La deuxième voie qui mène au royaume de Dieu est une voie de lumière naturelle, dans laquelle marchent tous ceux qui pratiquent la vertu, mais avec une intention purement humaine et en dehors de l'action du Saint-Esprit.
|
Deze weg moet de mens gaan met zijn lagere krachten, gesierd met natuurlijke zedelijke deugden, en met zijn hogere krachten, totdat deze opgeheven worden in ledigheid in de eenvuldige grond van het wezen der ziel, daar waar zij het beeld van God draagt. Deze weg is goed en een natuurlijk rijk van God. (p.59) | Dese wech es te gane dore den mensche doer die nederste crachte, gheciert met natuerlijcken sedelijcken doochden, ende dore die overste crachten op-verhaven in ledicheden inden eenvoldeghen gront des wesens der zielen, die dreghet 30 die beelde Gods, ende es een natuerlijc rijcke Gods. |
Leurs puissances inférieures sont ornées de vertus morales naturelles tandis que leurs puissances supérieures s'élèvent et tendent au repos dans la simplicité essentielle de l'âme, qui porte l'image de Dieu et lui constitue un royaume naturel (7).
|
Naar zijn lichaam is de mens geschapen uit de vier elementen, | I 13 De mensche es ghescapen naden lichame vanden viere elementen, |
Selon le corps, l'homme est composé des quatre éléments,
|
en naar de ziel uit het niet gemaakt tot het beeld van God. | ende na der zielen van nieute toe den beelde Gods. |
et selon l'âme il est créé de rien, à l'image de Dieu.
|
De eerste natuurlijke kracht van de mens heet toornige kracht. | 5 De eerste natuerleecke cracht des menschen die hetet die tornighe cracht ; |
La première puissance naturelle qu'il possède est appelée irascible.
|
Zij moet al het onzedelijke en al het dierlijke en de geneigdheid van de natuur in bedwang houden : zij moet een heer en heerser zijn | die sal bedwinghen alle onzeden ende die beesteleecheyt ende die gheneychtheyt der natueren, ende sal sijn een heere ; |
Elle doit dominer tout ce qui s'oppose à la morale, dompter l'instinct bestial et les mauvais penchants de la nature, et s'en rendre maîtresse.
|
en zelf gesierd zijn met de eerste zedelijke deugd, die voorzichtigheid heet. | ende sy sal sijn gheciert met der eerster sedelijcker doecht, die heet vroetheyt. |
Elle doit être ornée de la première vertu morale, la prudence,
|
Deze moet beschouwen vanwaar de mens komt, waar hij staat en waar hij naartoe gaat, de kortheid van zijn leven, de veranderlijkheid van al het tijdelijke, de ellende van de wereld, de lange duur van het toekomstig leven. | 10 Die sal merken wanen hy comt, ende waer hy es, ende waer hy sal ; cortheyt sijns levens, onghestadicheyt der tijt, elendicheyt der werelt, lancheyt ende gheduericheyt des toecomende levens ; |
qui lui fait considérer d'où vient l'homme, où il est et où il va, la brièveté de la vie, l'instabilité du temps, la misère du monde, la longueur et la durée de la vie à venir.
|
Zij zal ook beschouwen en waarderen de adel, de voornaamheid en gepastheid van de deugden, die de mens in- en uitwendig sieren. | ende sal merken ende proeven edelheyt ende tamelijcheyt ende behoerlijcheyt der dueghden, die den 15 mensche cieren van buyten ende van binnen. |
D'autre part, elle doit considérer et éprouver la noblesse, la bonté et l'ordonnance des vertus qui ornent l'homme à l'extérieur et à l'intérieur ;
|
En met de toornige kracht, uitgerust met voorzichtigheid, moet hij al wat met de zeden in- of uitwendig in strijd is verdrijven. | Ende hy sal met der tornigher cracht gheciert met vroetheden verdriven alle onseden van buyten ende van binnen. |
de sorte que la puissance irascible, moyennant la prudence, est capable d'éloigner tout désordre tant à l'extérieur qu'à l'intérieur;
|
de sorte qu'on ne désire jamais au-delà du nécessaire, et quant au nécessaire, on ne le souhaite pas avec trop d'avidité.
| ||
De tweede natuurlijke kracht is de begerende kracht, | Die ander natuerleeke cracht dat es de begherleke cracht ; |
La deuxième puissance naturelle est appelée concupiscible.
|
die uitgerust moet zijn met de tweede zedelijke deugd, met name de matigheid, opdat deze de begeerte in bedwang houde en behoede tegen alle overtolligheid in eten en drinken, in kleding en aardse goederen, | die sal gheciert sijn met der ander zeedelijcker 20 doghet die hetet ghematicheyt, op-dat sy die begheerte dwinghe ende hoede van overtullicheden van etenne ende van drinckene, van cleederen ende van eertschen goede ; |
Elle doit être ornée de la deuxième vertu morale qui s'appelle la tempérance, afin de pouvoir dompter la concupiscence et empêcher l'excès dans le manger et dans le boire, la recherche dans les vêtements et l'abus des biens terrestres ;
|
opdat zij nooit de dingen, die niet nodig zijn, begere, en de dingen, die wel nodig zijn, niet al te hebzuchtig begere. | dat sy nummermeer en beghere die dinghe diere niet noot en es, ende die dinghen diere noot es niet te ghierichlijc en beghere. |
de sorte qu'on ne désire jamais au-delà du nécessaire, et quant au nécessaire, on ne le souhaite pas avec trop d'avidité.
|
De derde natuurlijke kracht is de redelijkheid. | 25 De derde natuerleecke cracht die is redeleecheyt. |
La troisième puissance naturelle est la raison.
|
Wanneer de twee vorige krachten niet met deugden versierd zijn, zijn ze dierlijk; maar de redelijke kracht onderscheidt de mens van de dieren. | Die twee ander crachten ongheciert met duechden sijn beesteleec, maer die redeleeke cracht ondersceedet den mensche vanden dieren ; |
Tandis que les deux autres, si elles ne sont décorées des vertus, sont purement animales, la puissance raisonnable distingue l'homme d'avec les bêtes.
|
Haar moet sieren de gerechtigheid, opdat de mens in alles zou geven en nemen, doen en laten, besturen en ordenen naar gerechte onderscheiding. | die sal cieren die gherechticheyt, op-dat die mensche gheve ende neme, doe ende 30 late, regere ende ordinere, alle dinc na gherechte besceedenheyt. |
Elle a pour ornement la justice, qui permet de donner et de recevoir, d'agir ou d'omettre, de régler et d'ordonner toutes choses selon une juste discrétion.
|
De vierde natuurlijke kracht is de vrije wil : die moet uitgerust worden met een natuurlijke deugd, nl. zedelijke sterkte, opdat de mens alle dierlijke krachten der ziel in bedwang kunne houden en beheersen, zodat hij door (p.61) sterkte van gemoed schade en schande kan dragen, vernedering of verheffing, gewin of verlies, lief en leed, en al wat hem vanwege de schepselen mag overkomen, zodat hij dit alles in volle gemoedsrust drage en hij in staat zij krachtige deugdwerken te beoefenen en in niets te kort te schieten. | Die vierde natuerlijcke cracht dat es vriheyt des willen ; die sal gheciert sijn met eenre natuerleecker doghet dat es zeedelijcke stercheyt, op-dat die mensche dwinghen ende ghebieden moghe alle den 35 veeleeken crachten der zielen : dat hy overmids stercheyt des (I 14) ghemoets liden moghe scade ende scande, ghenedert te sine oft ghehoocht te sine, ghewen ende verlies, lief ende leedt, ende al dat opvallen mach van allen creatueren, dat hy dat lide in ghesaedtheyden des ghemoets, ende hy stercke werken 5 der duechden werken moghe ende in ne-gheenen dinghen en ontblive. |
La quatrième puissance naturelle est la liberté de la volonté. Elle doit être décorée de la vertu naturelle appelée la force morale, qui rend l'homme capable de dompter et de dominer toutes les puissances inférieures de l'âme, et qui donne à son cœur le courage de supporter l'opprobre et le dommage, l'abaissement ou l'élévation, le gain et la perte, la bonne et la mauvaise fortune, et tout ce qui peut venir de la part de toute créature. Ainsi pourra-t-il tout porter avec tranquillité de cœur et accomplir les fortes œuvres des vertus, sans rien négliger.
|
Dit zijn de vier natuurlijke krachten, geordend en bestuurd door de vier zedelijke deugden, die een mens uitwendig sieren in een zedelijk leven. Dat is het laagste deel van de weg in natuurlijk licht. | Dit sijn de iiii natuerleke crachte, gheoordineert ende gheregeert met des iiii sedelijcken doechden die cieren den mensche van buyten in eenen sedelijcken levene. Dit es dat nederste deel des weechs in natuerlijcken lichte. |
Ce sont là les quatre puissances naturelles, gouvernées et ordonnées par les vertus qui donnent à l'homme l'ornement de sa vie morale. Telle est aussi la région inférieure de la voie de lumière naturelle.
|
Het opperste deel van de natuurlijke weg bestaat uit de drie hogere krachten der ziel, afgekeerd van werkzaamheid en van verstrooiende veelheid, en toegekeerd tot ledigheid in de eenheid van het wezen. | I 14 10 Dat overste deel des natuerlijcs weechs dat sijn die iii overste crachte der sielen, afghekeert van onleden ende van menichfuldicheyden, ende toeghekeert te leedicheden in eenicheyden. |
Mais il y a une région plus haute dans cette voie naturelle : celle des trois puissances supérieures de l'âme qui se détournent de ce qui disperse ou divise, et ainsi simplifiées se portent vers l'unité.
|
De verheven gedachte of memorie(3) wordt, zodra zij inkeert in de blootheid van haar wezen, werkeloos in het eenvuldige wezen. De gedachte bezit een natuurlijk streven en een natuurlijke hang naar de eenvuldige grond van de gedachte. | De verhavene ghedachten inghekeert in 15 bloetheyt haers wesen werdet werkeloes in dat eenvuldeghe wesen, ende die ghedachte heeft een natuerlijc neyghen ende eene ghelost inden eenvuldeghen gronde der ghedachten. |
La mémoire se tournant vers la nudité de son essence devient inactive dès qu'elle y est entrée (8). Elle se porte d'elle-même et tend vers son propre fond.
|
Enerzijds keert de gedachte zich neder tot uitwendig werken, dank zij de redelijke kracht van het verstand en de vrijheid van de wil, en samen regeren en ordenen zij de zintuigen en de lichamelijke krachten. | Ende de ghedachte es hare nederkeerende tot uutwendeghen werken met der redelijcker cracht dies verstennessen 20 ende met vriheyden des willen ende regeeren ende ordineren alle de senne ende lijfleecke crachte. |
Elle se tourne aussi vers les œuvres extérieures, au moyen de la puissance raisonnable de l'intelligence et de la liberté de la volonté, et elle peut ainsi régler et ordonner la sensibilité et les puissances corporelles.
|
Anderzijds keert zij zich in, van de bezigheden en menigvuldigheid af, in het blote wezen der ziel, met een natuurlijke geneigdheid, als in haar oorsprong en natuurlijke rustplaats. | Ende sy es haere inkerende van onleden ende van menichfuldicheyden in dat blote wesen der zielen met natuerlijcker gheneychtheit alse in hare beghin ende in hare natuerlijcke ruste. |
Quittant tout ce qui disperse ou divise, elle fait par propension naturelle son retour vers l'essence nue de l'âme, comme vers son principe et son repos propre, et elle trouve là son ornement naturel.
|
Daar staat zij tegenover het blote wezen der gedachte, en dat wezen is voor de gedachte een natuurlijk sieraad(4). | Daer es die 25 ghedachte jeghen dat blote wesen der ghedachte, ende dat wesen es der ghedachten eene natuerleeke cierheyt. |
|
Het tweede vermogen, nl. het verstand, is, als het ingekeerd is naar zijn wezen en de ledigheid van zijn grond (p.63) beschouwt, | Die ander cracht dat es verstennesse inghekeert in sijn wesen ende aensiende ledicheyt des grondes ; |
La deuxième puissance supérieure est l'intellect. Lorsqu'il se tourne en lui-même et qu'il contemple la simplicité qui est en son fond,
|
werkeloos van nature en rust in het niet-werken, en wordt omvangen door de eenvuldigheid van zijn wezen; | soe werdet dat verstennesse werkeloes van natueren, ende rast in 30 niet werkene, ende wert omvaen met der eenvuldicheyt sijns (I 15) wesens ; |
il cesse tout naturellement d'agir, prend son repos dans cette inaction et s'enferme en la simplicité de son essence.
|
en de mens voelt en ontdekt wel door zijn eigen bestaan en dat van de schepselen, dat er een wezen bestaat, waarin alle schepselen hangen en waaruit zij gevloten zijn, en daarin verlangt hij te rusten voor de eeuwigheid. Hij besluit uit de schepselen tot de macht en de wijsheid, de goedheid en rijkdom van de eerste Oorzaak, die door haar kracht alle dingen geschapen heeft, in wijsheid geordend en in haar goedheid en mildheid rijkelijk en op menigvuldige wijze versierd en begaafd heeft. En al wat de Schepper aan de schepselen in verscheiden veelheid heeft meegedeeld, is in Hem ongemeten gebleven naar de afgrondelijke rijkdom van zijn verheven natuur. | ende de mensche prueft ende vindet wel overmids hem selven ende alle creatueren dat een sake es daer alle creatueren inhanghen ende ute ghevloten sijn, ende daer-in begheert hy te rastene inder eewicheyt ; ende hy prueft overmids de 5 ghescapene creatueren moghentheyt wijsheyt goede ende rijcheyt der eerste saken, die alle dinc in moghentheyden ghescapen heeft, ende in wijsheit gheordent heeft, ende in goede ende in meldicheyden rijkelijcke ende menichfuldeleke gheciert ende ghegaeft heeft. Ende al dat Hy ghedeylt hevet den 10 creatueren in menichfuldicheyden, dat es in Hem bleven onghemeten in afgrondigher rijcheyt sijnder hogher natueren. |
L'homme expérimente alors et découvre clairement par lui-même et par toutes les créatures, qu'il y a une cause d'où dépend et s'écoule tout ce qui est créé ; et c'est là qu'il désire trouver le repos pour l'éternité (9). Les créatures lui font pénétrer la puissance, la sagesse, la bonté et la richesse de cette première cause ; la puissance qui a tout créé, la sagesse qui a tout ordonné, la bonté et la libéralité avec lesquelles toutes choses ont été richement ornées et douées de mille manières. Or tout ce qui a été ainsi réparti entre les créatures avec une telle libéralité, est cependant demeuré en Dieu sans mesure, dans la richesse insondable de sa très haute nature.
|
Het derde vermogen is de wil; die houdt de memorie en het verstand omvat en samen neigen zij van nature in hun oorsprong. Want wanneer de hogere vermogens vrij zijn van alle kommer over tijdelijke dingen en van lichamelijke geneugten, en opgericht in eenheid, waardoor een genoeglijke rust ontstaat die lijf en ziel doordringt, dan worden de vermogens doordrongen en overgebeeld in de eenheid der gedachte, en die eenheid wederkerig in hen. | Die derde cracht das es de wille die hevet omvaen die ghedachte ende dat verstennesse, ende sijn natuerleke in-gheneycht in haer beghin. Want alse de overste 15 crachte sijn ombecommert van tijdeleeke dinghen ende van lijfleecker ghenoechten ende opgherecht in eenicheyden : daer-af comt eene ghenoecheleke raste doergaende lijf ende ziele, dan werden de crachten doergaen ende overbeelt in die eenicheyt der ghedachten ende die eenicheyt in hem. 20 |
La troisième puissance est la volonté supérieure. Elle embrasse la mémoire et l'intellect, qui sont portés ainsi naturellement vers leur origine. Car lorsque les puissances supérieures sont affranchies du souci des choses temporelles et des satisfactions sensibles, et élevées au-dessus de tout, dans l'unité, il s'ensuit un repos très doux pour le corps et pour l'âme. Les puissances sont alors toutes pénétrées et simplifiées par l'unité de l'esprit et l'unité s'empare d'elles (10).
|
Het opperste van de natuurlijke weg is het wezen der ziel dat in God hangt, onbeweeglijk is en verhevener dan de hoogste hemel en dieper dan de bodem der zee en wijder dan heel de wereld met alle elementen : want de geestelijke natuur gaat alle stoffelijke natuur te boven. Het is een natuurlijk rijk van God en het is de uiterste grens tot waar enige werking der ziel kan doorstoten. Want geen schepsel kan inwerken op haar wezen, doch God alleen; want Hij is het wezen van alle wezens en het leven van alle leven en begin en instandhouding van alle schepselen. | Dat overste des natuerlijcs weechs es dat wesen der zielen dat hanct in Gode, ende es ombeweechleec ende es hogher dan den oversten hemel ende diepere dan den gront des meers ende widere dan alle die werelt met alle den elementen, want gheestelijcke natuere gaet boven alle lijfleeke natuere ; 25 ende het es een natuerlijc rijcke Gods, ende het es een inde alle des wercs der zielen. Want gheene creatuere en mach werken in haer wesen, maer God alleene ; want Hy es wesen der wesenne ende leven der levenne ende beghin ende onthout alder creatueren. |
Le sommet de la voie naturelle est l'essence de l'âme qui adhère à Dieu et demeure immobile. Cette essence est plus haute que le ciel supérieur, plus profonde que le fond de la mer et plus large que le monde entier avec tous ses éléments ; car la nature spirituelle l'emporte sur toute nature corporelle. C'est là un royaume naturel de Dieu, et le terme de toutes les opérations de l'âme. Car aucune créature ne peut agir sur l'essence de l'âme ; Dieu seul en est capable, lui qui est l'essence de l'essence, la vie de la vie, le principe et le soutien de toutes les créatures.
|
Dit alles is de weg van het natuurlijk licht, die men (p.65) gaan kan hetzij met natuurlijke deugden, hetzij met ledigheid van de geest; en hierom heet hij natuurlijk, omdat men hem gaan kan zonder aandrijven van de Heilige Geest en zonder bovennatuurlijke goddelijke gaven; maar zelden wordt hij op de aldus beschreven gave wijze, buiten de genade Gods om, verwezenlijkt. | Dit es den wech des 30 natuerleecs lichtes, diemen gaen mach met natuerlijcken doochden ende met leedicheden des gheests ; ende daer-omme heet hy natuerleec, want menne gaen mach sonder een driven des heilichs Gheests ende sonder overnatuerlijcke godleke gaven ; maar selden wert hy aldus eedelijc volbracht sonder 35 die gracie Gods. | Telle est la voie de lumière naturelle, où l'on marche avec les seules vertus de la nature et dans le repos de l'esprit. C'est pourquoi on l'appelle naturelle, car elle n'est pas sous la conduite de l'Esprit-Saint ni des dons divins surnaturels. Mais sans la grâce de Dieu on arrive rarement à la parcourir d'une façon aussi noble. |