De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Op deze zondag dat de wijzen uit het Oosten de hele wereld vertegenwoordigen die op de Verlosser wacht, bidt de Kerk voor de missies of eerder voor de ene missie, namelijk aan de mensen te verkondigen dat zij verlost zijn sinds God mens geworden is. Op het einde van een week waarin hij ons geholpen heeft om te bidden, wijst Franciscus van Sales de vereiste kwaliteiten aan voor deze verkondiging:
Heilige Franciscus van Sales
Brief van 5 oktober 1604 aan Mgr. Frémyot
Met François de la Mothe Fénelon blijven wij in de geestelijke familie van de heilige Franciscus van Sales: dezelfde zachtmoedigheid, dezelfde diepgang en in de eeuw van Descartes, niets zo redelijk:
Niets is meer verkeerd en meer indiscreet dan zelf te willen kiezen wat ons versterft op gelijk welk vlak. Door die regel zou men al vlug zijn gezondheid ondermijnen, zijn zaken, zijn reputatie, zijn omgang met verwanten en vrienden, en ten slotte alle goede werken waarmee de Voorzienigheid ons belast.
Loop niet vóór de kruisen: u zou er misschien zoeken die God u niet wil geven en die onverenigbaar zijn met Zijn plannen met u. Maar aanvaard zonder aarzelen al degene die Zijn hand u op elk ogenblik aanbiedt. Er is voor de kruisen een voorzienigheid zoals zij er is voor de noodzakelijke dingen in het leven. Het is het dagelijkse brood dat de ziel voedt en dat God nooit nalaat aan ons uit te delen.
Niets spectaculairs in de heiligheid volgens Fénelon:
Ik smeek u met aandrang in deze rechtschapen en eenvoudige handelwijze in vrede te blijven. Als u deze vrijheid van u wegneemt door een zekere geestdrift voor gezochte verstervingen, zal u de verstervingen verliezen die God u met jaloezie zelf zou willen bereiden en zal u zich schade berokkenen onder het voorwendsel vooruitgang te maken.
Fénelon verkondigt niet wat gemakkelijk is, maar voorzichtig en trouw, en het is door regelmatig gebed in aanwezigheid van God dat wij bekwaam worden om juist volgens Zijn wil te leven:
De wijze en toegewijde reiziger waakt over al zijn stappen en heeft altijd een open oog voor het stuk van de weg dat onmiddellijk vóór hem ligt; hij draait zich absoluut niet om, om voortdurend zijn stappen te tellen en zijn sporen na te gaan; dan zou hij tijd verliezen om vooruit te gaan. Een ziel die zich waarachtig door God bij de hand laat leiden (want ik spreek helemaal niet over zielen die leren stappen en hun weg nog zoeken), moet over haar weg waken maar met eenvoudige, rustige waakzaamheid die zich tot het nu beperkt en zonder eigenliefde. Men heeft voortdurend aandacht voor de wil van God als men die op ieder ogenblik doet en niet terugplooit op zichzelf om zich van zijn toestand te verzekeren terwijl God juist wil dat wij daarover onzeker zijn.
Wij zullen nooit zo goed over onszelf waken als wanneer wij op weg gaan met de blik op God gericht zoals God het aan Abraham bevolen had. Trouwens waar moet al onze waakzaamheid op uitlopen tenzij om de wil van God stap voor stap te volgen. Wie daarmee in alles overeenstemt, waakt over zichzelf en heiligt zich in alles. Als wij Gods aanwezigheid nooit verliezen, zullen wij nooit ophouden over onszelf te waken. Maar doen wij dat met een eenvoudige, liefdevolle, rustige en belangloze waakzaamheid, en niet met die andere waakzaamheid die men zoekt om zichzelf gerust te stellen, een waakzaamheid die bitter is, onrustig en vol eigenbelang. Het is niet in ons eigen licht dat wij op weg moeten gaan maar in dat van God.
µbr=Fénelon
Instructions et avis spirituels (Richtlijnen en geestelijke raadgevingen)
Ieder christelijk gebed wordt samengevat door het Onze Vader, zei de heilige Augustinus ons, en het Onze Vader wordt samengevat door de vertrouwende overgave aan de armen van de Vader:
"Met een eeuwige liefde heb Ik u bemind" (Ps 120,1). Om ons te beminnen heeft God niet gewacht tot wij iets deden: van vóór alle eeuwen en zelfs voordat wij tot leven kwamen, dacht Hij aan ons en dat deed Hij alleen om ons goed te doen. Wat Hij van in de eeuwigheid had bedacht, heeft Hij in de tijd uitgevoerd. Zijn weldadige hand spreidde allerlei weldaden over ons uit: zelfs onze ontrouw en ondankbaarheid die bijna zo talrijk zijn als Zijn gunsten, hebben de bron van Zijn gaven niet kunnen opdrogen en het vloeien van Zijn genaden niet kunnen tegenhouden. O liefde zonder begin, die mij in de loop van eindeloze eeuwen bemind hebt, ook als ik het niet kon voelen of erkennen!
Maar wat zie ik? Een God die zichzelf geeft, nadat Hij mij zelfs alles gegeven heeft; een God die mij komt zoeken tot in het niets want zo diep heeft mijn zonde mij doen neerdalen; een God die de vorm aanneemt van een slaaf om mij te bevrijden van de slavernij van mijn vijanden; een God die zich arm maakt om mij te verrijken, een God die mij roept en naloopt wanneer ik voor Hem vlucht; een God die in kwellingen vergaat om mij uit de armen van de dood te rukken en mij een gelukkig leven te geven: en toch, dikwijls wil ik Hem niet, evenmin als het leven dat Hij mij aanbiedt! Voor wie zou men een mens houden die van een ander houdt zoals God van ons houdt? en wie zou geen vervloekingen verdienen die de Heer Jezus na dat alles niet zou liefhebben!
µbr=Fénelon
Réflexions pour tous les jours du mois (Overwegingen voor elke dag van de maand)
Men heeft het begrepen: ieder christelijke gebed dient voor het vormen van deze akte van geloof in de oneindige goedheid van God – ten volle bewust en uit vrije wil, in tegenstelling tot het luie quiëtisme waarvan men Fénelon te dikwijls verweten heeft:
Ik slaap en mijn hart waakt. Men slaapt in vrede op de schoot van God, door overgegeven te zijn aan Zijn voorzienigheid en door een zoet gevoel van Zijn erbarmen. Men zoekt niets meer en heel de mens rust in Hem. Geen onzekere en onrustige redeneringen meer, geen verlangens meer, geen ongeduld meer om van plaats te veranderen. De plaats waar wij zijn is de schoot van God want het is God die ons daar met eigen handen geplaatst heeft en die ons daar in Zijn armen draagt. Kan het slecht zijn waar Hij ons plaatst en waar wij als een kind zijn dat door zijn moeder vastgehouden en omhelsd wordt? Laten we Hem doen, laat ons op en in Hem rusten. Deze rust van vertrouwen die alle bewegingen van vleselijke voorzichtigheid dooft, is de ware waakzaamheid van het hart. Zich overgeven aan God zonder te steunen op een schepsel noch op de natuur, dat is zijn hart laten waken terwijl men zal slapen. Zo zal de liefde altijd jaloers de ogen open hebben om slechts op haar Veelgeliefde gericht te zijn en in de dood zullen wij helemaal niet slapen.
µbr=Fénelon
Méditations tirées de l’Écriture Sainte (Overwegingen uit de Heilige Schrift)
Sinds de erfzonde zal het altijd onze grote bekoring zijn de Voorzienigheid onder controle te willen hebben, te vergeten dat er slechts geluk is in de vertrouwende overgave aan de wil van God. Geloof is geen grote sprong in de leegte, maar de sprong van een kind in de armen van zijn Vader:
Men dient het geloof van Abraham te imiteren, men dient steeds op weg te gaan zonder te weten waarheen. Men verdwaalt pas als men een doel naar eigen keuze vooropstelt. Wie niets anders wil dan Gods wil alleen, vindt hem overal, hoe de Voorzienigheid het ook draait en keert en bijgevolg verdwaalt hij nooit. Ware overgave die geen enkele eigen weg heeft noch een plan waarmee hij tevreden is, gaat altijd rechtdoor zoals het God behaagt. De rechte weg is die van de zelfverloochening zodat alleen God alles is en wij niets. Ik hoop dat Degene die de kleine vogels voedt, voor u zal zorgen. Zalig wie zoals Jezus Christus niets heeft om zijn hoofd op te laten rusten! Wanneer men zich heeft overgeleverd aan de innerlijke armoede, moet men dan de uiterlijke vrezen? Wees trouw aan God en God zal trouw zijn aan Zijn beloften.
Spreek weinig, maak het kort, gebruik uw tijd goed, werk met orde en onmiddellijk; verkies de werken boven mooie woorden: u bent nog niet in het bezit van de toekomst en u zal het misschien nooit zijn. Beperk u tot het heden; eet het dagelijkse brood. Morgen zal voor zichzelf zorgen; elke dag heeft genoeg aan eigen leed. Het is God op de proef stellen wanneer men een voorraad manna aanlegt voor twee dagen; het zal bederven. U hebt vandaag de genade van morgen niet: zij zal maar komen met de dag van morgen. Het huidige ogenblik is voor ons de kleine eeuwigheid.
µbr=Fénelon
Geestelijke Brief 158
Gewoonlijk heeft de Goede God ons niet bestemd om kampioen te worden. Zoals medaillewinnaars van de Olympische Spelen ons aansporen om aan sport te doen, zo trainen gecanoniseerde heiligen ons om ons christenleven te ontwikkelen; maar hoe onze prestaties ook zijn, heiligheid ligt meer in de trouw aan ons doopsel dan in breken van records:
Indien men niets anders wilde dan Gods wil alleen, dan zou men er zonder ophouden door verzadigd worden en al het overige zou zijn als zwart brood dat men slechts voorzet aan iemand die pas goed gegeten heeft. Indien de huidige wil van God ons zou volstaan, zouden wij onze verlangens en nieuwsgierigheden over de toekomst helemaal niet horen. God zal Zijn wil doen en niet de onze: Hij zal het heel goed doen. Geven wij Hem niet alleen onze menselijke zienswijze maar ook al onze verlangens voor Zijn glorie zoals wij ze ons voorstellen. Men dient hem te volgen in zuiver geloof en op de tast. Wie wil zien, verlangt, redeneert, vreest en hoopt voor zichzelf en de zijnen. Men dient ogen te hebben alsof men ze niet heeft: zij dienen slechts om ons te misleiden en te verwarren. Zalig de dag waarop wij de dag van morgen niet vooraf willen kennen!
µbr=Fénelon
Geestelijke Brief 140
Men moet zich bij de Goede God nooit op zijn ongemak voelen. Ons gebed zal nooit te simpel zijn, zegt Fénelon:
Voel u bij God niet ongemakkelijk in het gesprek, zoals bij mensen die men slechts ziet bij een ceremonie en tegenover wie men plichtplegingen doet, maar gedraag u als bij een goede vriendin die u niet op uw ongemak stelt en u niet op haar ongemak. Men ziet elkaar, men spreekt met elkaar, men luistert naar elkaar, of men zegt niets en is tevreden omdat men samen is zonder te spreken; de twee harten rusten in elkaar, zij zien elkaar en zijn één; men meet helemaal niet af wat gezegd wordt, men zorgt ervoor om niets te insinueren noch teweeg te brengen; alles wordt gewoon gezegd zoals men het aanvoelt en ongedwongen; men houdt niets voor zich, men draait en keert het niet, men fatsoeneert niets; men is zowel tevreden op de dag dat men weinig gesproken heeft als op de dag waarop men veel te zeggen had. Zoals men altijd onvolmaakt mag zijn bij de beste vrienden, zo is men altijd volmaakt bij God wanneer men zich niet omhult met de subtiliteiten van zijn eigenliefde. Men dient nooit bij God op bezoek te gaan om Hem vluchtig een plicht te bewijzen: men dient bij Hem te blijven, vertrouwelijk zoals bedienden of beter gezegd, zoals kinderen. Wees bij Hem zoals uw dochter bij u: zo verveelt u zich nooit. Probeer het in alle eenvoud en u zal er enthousiast over zijn.
µbr=Fénelon
Geestelijke Brief 116
Het beste voorbeeld van deze eenvoud is dat van de Heilige Maagd:
Maria volhardde in het gebed met de andere vrouwen (cf. Hand 1,14). De volmaaktheid die ongetwijfeld in de moeder van Gods Zoon was, is dus niet gelegen in buitengewone en schitterende handelingen. Wij zien geen profetie, geen wonderen, geen onderricht aan het volk, geen extases, alleen het eenvoudige en het gewone. Haar leven was innerlijk, Zij bad met volharding. Aan de buitenkant zag men slechts ingetogenheid, eenvoud, het gewone leven.
Aanbidding in geest en waarheid, waarvan Maria het model is - wanneer zullen de mensen U kennen? Zij zoeken U waar U niet bent, in grote plannen, in een gestrenge levenswijze. Al die dingen hebben hun tijd en God roept ertoe op wanneer het Hem behaagt. Maar de ware eredienst, de zuivere liefde, hangt absoluut niet af van die dingen.
In stilte beminnen, alleen God willen, aan niets vasthouden, zelfs niet aan Zijn gaven om ze zich zelfingenomen toe te eigenen; lijden in een geest van liefde; het leven met het kwaad waar het vol van is, doorlijden door overgave aan God en innerlijke onthechting, zoals Maria de bittere scheiding beleefde van Haar Zoon; niets meer voor zichzelf hebben en zichzelf niet meer toebehoren, leven en sterven met een gelijkgezind hart of eerder noch hart noch wil hebben, maar uitsluitend God laten willen en Hem zichzelf mateloos in ons laten beminnen: oh! zo bent U, zuivere, eenvoudige en volmaakte aanbidding! Het zijn die aanbidders die de Vader zoekt.
µbr=Fénelon
Entretien affectif pour le jour de l’Assomption (Liefdevol gesprek voor de dag van Tenhemelopneming)
Zoals alle meesters weet Fénelon dat gebed eerder een kwestie is van trouw dan van mooie gevoelens: het ontwikkelt zich in het geloof en geloof is een voortdurend overstijgen van de gevoelens, van wat verifieerbaar is, van wat wij onder controle kunnen hebben:
Men is geneigd te geloven dat men niet meer tot God bidt van zodra men niet langer enig genoegen heeft in het gebed. Om deze dwaling in te zien dient men in ogenschouw te nemen dat het volmaakte gebed en de liefde voor God hetzelfde zijn. Gebed is geen zoete gewaarwording noch de charme van een ontvlamde verbeelding, noch het licht van de geest die in God gemakkelijk sublieme waarheden ontdekt, zelfs niet een zekere troost in de blik op God: al die dingen zijn uiterlijke gaven zonder dewelke de liefde kan bestaan, zelfs zuiverder, want als zij van al die dingen beroofd is, die slechts gaven van God zijn, zal men zich uitsluitend en onmiddellijk aan Hem hechten.
Dat is de liefde van het zuivere geloof. Zij bedroeft de natuur want zij biedt haar geen enkele steun: zij gelooft dat alles verloren is terwijl daardoor alles gewonnen is. Zuivere liefde is liefde die bemint zonder te voelen zoals zuiver geloof gelooft zonder te zien.
Ja, maar in die ogenblikken waarop God zich verbergt, voelt men zich zo onwaardig tegenover Hem! Dat is dan de bekoring der bekoringen: geloven dat God verwacht dat wij heiligen zijn opdat Hij van ons zou houden, terwijl heiligheid een gave is, geen beloning.
Het is door een soort van ontrouw aan de aantrekkingskracht van het zuivere geloof dat men zich altijd wil verzekeren van het feit dat men goed bezig is: het is willen weten wat God wil en dat weet men niet. De zekerste en kortste weg is zichzelf verloochenen, zichzelf vergeten, zichzelf loslaten, en niet meer aan zichzelf denken tenzij uit trouw aan God. Heel de godsdienst bestaat erin uit zichzelf en uit zijn eigenliefde te treden om naar God te reiken. Een tedere vader denkt niet altijd aan zijn zoon alleen; duizend dingen slepen zijn verbeelding en geest mee maar deze verstrooiingen onderbreken de vaderliefde nooit: op eender welk uur dat zijn zoon hem terug voor de geest komt, houdt hij van hem, en hij voelt in de grond van zijn hart dat hij geen enkel ogenblik heeft opgehouden van hem te houden, al heeft hij opgehouden met aan hem te denken. Zo moet onze liefde voor onze hemelse Vader zijn: een eenvoudige liefde, zonder wantrouwen en zonder onrust.
Men bidt nooit zo zuiver als wanneer men geneigd is te geloven dat men niet meer bidt. In deze beproeving is één ogenblik er duizend waard: men is verward en men is vredig; het is niet alleen dat God zich verbergt maar Hij verbergt ook ons voor onszelf opdat alles in geloof zou gebeuren; men voelt zich ontmoedigd en toch is de wil onbeweeglijk en wil hij al het moeilijke dat God wil; men wil alles, men aanvaardt alles, zelfs de verwarring waardoor men beproefd wordt. Zo is men in het verborgene vredig door deze wil die zich op de bodem van de ziel handhaaft om de oorlog te doorstaan. Gezegend zij God, die zo grote dingen in ons doet ondanks onze onwaardigheid!
µbr=Fénelon
Over dorheid en verstrooiingen
De kersttijd loopt ten einde: de heilige familie van Jezus, Maria en Jozef verlaat Betlehem, de herders, de os en de ezel en het bescheiden onderkomen van de kribbe. "Maria bewaarde alles in haar hart" besluit het Evangelie (Lc 2,51): zoals alle mama’s zal Zij in Haar onbevlekte hart de herinnering dragen aan de eerste dagen van Haar Kind, die in de kiem de blijde en droevige mysteries bevatten van de drieëndertig jaren die zullen volgen. In Nazaret zoals in Betlehem.
Maria luistert naar Haar Zoon, Zij slaat Hem gade, Zij bewondert Hem, in nederige stilte wil Zij leren. Wij zien dat Zij helemaal niets ondernomen heeft om aan anderen de wijsheid mee te delen waar Zij vol van was. Hoe groot is die stilte, mijn broeders, en hoe bewonderenswaardig is Maria in de meest donkere en ongekende passages van Haar leven! Wie had zich beter dan Zij kunnen opmerkzaam maken door het onderricht en de wonderen, Zij die de trouwe bewaarster was van al de schatten van de wijsheid en kennis van God, Zij die de moeder geworden was van de soevereine Wijsheid en de eeuwige waarheid? Zij denkt echter alleen aan gehoorzamen, zwijgen en zich verbergen.
Na de kindertijd van Haar Zoon, wordt niet meer over Haar gesproken tenzij wanneer het leven van Jezus Christus er de evangelisten toevallig toe verplicht. Daarin erkennen wij met genoegen dat de handelwijze van Maria en de stijl van het Evangelie voortkomen uit dezelfde geest van eenvoud: al wat geen noodzakelijke band heeft met Jezus Christus wordt weggelaten. Hoeveel beminnelijke deugden en treffende voorbeelden worden door die handelwijze aan het zicht van de mensen onttrokken! Maria leidt een gewoon en verborgen leven: de evangelisten laten het ons horen zonder het ons in detail uit te leggen en inderdaad het detail is niet nodig; wij begrijpen door Haar staat en gevoelens voldoende hoe hard, moeizaam en onderworpen Haar leven moet geweest zijn. De duistere passages leren ons oneindig meer dan de schitterendste handelingen hadden gekund.
In weinig woorden en veel stilte erkennen wij in dit gewone en verborgen leven, het leven volgens het Evangelie en de fundamenten van ware heiligheid:
Wij hadden al voldoende voorbeelden voor ogen om te kunnen handelen en spreken; maar wij moesten nog leren zwijgen en alleen te handelen uit noodzaak. Moeten wij mijn broeders die te aandachtig zijn voor uiterlijke dingen, altijd gedreven over de grenzen van onze staat heen door zelfingenomenheid en onze onrust, gewoon geworden aan bezigheden die de zintuigen flatteren en de geest verstrooien, prachtig in ons spreken over deugd en slecht in de beoefening van wat we zeggen, moeten wij door dit voorbeeld niet overtuigd worden dat de zekerste deugd, de deugd is van een ziel die zich verschuilt in de bescheiden beoefening van haar plichten, die vlucht voor pracht en die van eenvoud houdt?
µbr=Fénelon
Sermoen voor Tenhemelopneming
Wij zijn aan het einde gekomen van de kersttijd en beginnen de tijd die de liturgie "gewoon" noemt, de tijd waarin men de goede voornemens in werking brengt. Daarvoor heeft ons christenleven na zes weken "in de leerschool van de heiligen" nieuwe kracht gevonden en Fénelon gaat ons een laatste dienst bewijzen.
"Heer, wat wilt Gij dat ik doe?" Tot nu heb ik mij slechts onvolmaakt tot U gekeerd maar nu ben ik tot alles bereid en U gaat de absolute meester van mijn hart en handelwijze worden.
Het is echter onvoldoende dat dit een algemeen besluit is: als het vaag en onzeker blijft zonder in detail of naar de praktijk over te gaan, zou het zijn alsof men niets doet. De heilige Augustinus zegt dat wij al veel te lang een vage en lusteloze wil voor het goede met ons meeslepen. Het kost niets om volmaakt te willen zijn als men voor de volmaaktheid niets doet. Men dient ze te willen meer dan alle tijdelijke dingen die het dierbaarst en het hevigst nagestreefd worden; en men dient niet minder te willen doen voor God dan men voor de wereld heeft gedaan. Laten wij ons hart onderzoeken. Ben ik vastbesloten aan God mijn sterkste vriendschappen te offeren, mijn diepst ingewortelde gewoontes, mijn overheersende neigingen, mijn aangenaamste vermaak?
Men zou van God willen houden op voorwaarde dat deze blinde liefde voor onszelf in niets verminderd wordt, al gaat zij over tot afgoderij die in plaats van ons terug bij God te brengen – Hij voor wie wij gemaakt zijn - God integendeel bij ons zou willen brengen en Hem slechts zoeken als een hulpmiddel dat ons troost wanneer de schepselen ons ontbreken. Men zou Hem willen dienen en beminnen op voorwaarde dat men zich over Zijn liefde mag schamen, dat men zich ervoor mag verbergen als voor een zwakheid, dat men omwille van Hem mag blozen als voor een vriend die het niet waard is bemind te worden, dat men Hem slechts uiterlijke godsdienstigheid mag geven om geen aanstoot te geven, dat men volgens de willekeur van de wereld mag leven en aan God alleen iets geven als die wereld het toelaat.
Trouwens kan men God te goeder trouw liefhebben en de wereld die Zijn vijand is en die Hij zo verschrikkelijk vervloekt heeft, zozeer in aanmerking nemen? Kan men God liefhebben maar vrezen Hem te goed te kennen uit angst dat men te veel dingen aan Hem zou moeten opofferen? Kan men God liefhebben en zich ermee tevreden stellen dat men Hem niet zwaar beledigt maar geen moeite doet om Hem te behagen, te verheerlijken en in de gelegenheden die zich dagelijks aandienen moedig van Zijn vurige en oprechte liefde voor Hem te getuigen? God stelt geen grenzen noch voorbehoud wanneer Hij zich aan ons geeft en wij zouden er duizend willen stellen voor Hem! Zijn er op aarde schepselen die laag genoeg zijn om ermee tevreden te zijn dat wij hen beminnen en schamen wij ons niet te willen dat God tevreden is dat Hij door ons bemind wordt?
µbr=Fénelon
Overwegingen voor alle dagen van de maand