De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
De heilige Augustinus heeft de reputatie een beetje triestig te zijn! Het is waar dat de rampen door de invallen van de barbaren voor hem de ineenstorting van het Romeinse Keizerrijk betekende, zodat hij geloofde dat het einde van de wereld gekomen was. Maar voor een christen is het einde van de wereld het begin van een nieuwe wereld, die de heilige Augustinus beter dan wie ook heeft weten te bezingen op deze zondag waarop de Kerk zingt: Gaudete! Verheugt u!
De heilige Paulus beveelt ons aan ons te verheugen, maar ons te verheugen in de Heer en niet volgens de wereld. "Wie de vriend van deze wereld wil zijn, maakt zich tot vijand van God" zegt de Schrift. En zoals men geen twee heren kan dienen, zo kan men zijn vreugde niet tegelijk stellen in de wereld en in de Heer. Die twee manieren van vreugde zijn te verschillend, zelfs tegengesteld: wanneer men zijn vreugde in de Heer stelt, dan stelt men ze niet in deze wereld.
Moge de vreugde in de Heer het dus halen, zodanig dat de vreugde om de wereld verdwijnt; moge de eerste altijd toenemen en de tweede altijd verminderen tot ze verdwijnt.
Niet dat we ons nooit mogen verheugen zolang we in deze wereld leven, maar ook al zijn we nu in deze wereld, moge onze vreugde toch in de Heer zijn.
Maar ik ben in de wereld, zal men mij zeggen; als ik mij dan verheug, moet ik me dan niet verheugen daar waar ik ben? – Hoe dan? In de wereld zijn belet je niet in de Heer te zijn! Luister naar de heilige Paulus die tot de inwoners van Athene zegt: In Hem, onze Heer en Schepper, hebben wij het leven, de beweging en het zijn. Waar is Hij trouwens niet, Hij die overal is? Nodigt de heilige Paulus ons niet uit tot vreugde wanneer hij zegt: De Heer is nabij, wees onbezorgd? Het is ongetwijfeld een mysterieuze zaak dat Hij die boven de hemelen verheven is, zo dicht is bij ons die op de aarde leven. Hoe is Hij dan zo ver en zo dichtbij ons, tenzij door Zijn barmhartigheid waardoor Hij zich tot onze naaste maakte?
Inderdaad, God heeft ons niet behandeld volgens onze beledigingen, want wij zijn Zijn kinderen. Het bewijs? Om niet de enige te blijven, is Degene die de Ene is, voor ons gestorven. Hij is alleen gestorven om niet alleen te blijven. Zo heeft de enige Zoon van God veel kinderen voor God verwekt. Want Hij heeft Zijn bloed willen vergieten om zich broeders te verwerven, Hij wou afgewezen worden opdat zij zouden onthaald worden, Hij wou verkocht worden om hen vrij te kopen, met beledigingen beladen worden om hen met eer te overladen, sterven om hun het leven te geven. Als Hij het niet versmaad heeft zich met je kwaad te beladen, betwijfel je dan dat Hij je laat delen in Zijn weldaden?
Ja, mijn broeders, "verheug u in de Heer" en niet in de wereld, ’t is te zeggen in de waarheid en niet in de zonde, in de hoop op de eeuwigheid en niet in bloemen die verwelken. Zo dien je je te verheugen en weet dat zolang je hier beneden bent, de Heer altijd en overal nabij is en dat je onbezorgd moet zijn.
Heilige Augustinus
Sermoen over de Brief aan de Filippenzen
Er is een huwelijk tussen de ziel en het Woord wanneer de ziel die van nature al op Hem gelijkt, daarenboven op Hem probeert te gelijken door Hem lief te hebben zoals zij door Hem wordt bemind. Als zij Hem dan volmaakt bemint, wordt zij Zijn bruid. Zij is niet langer tevreden met aanwijzingen die zij van mensen krijgt, maar gaat zelf onverschrokken op het Woord af, hecht zich rechtstreeks aan Hem, ondervraagt Hem en vraagt Hem over allerlei dingen vertrouwelijk raad.
Zo wordt bidden een manier om voortdurend in gemeenschap te leven met de Heer, Hem te aanbidden als God en te eren als Vader, maar meer nog door Hem innig lief te hebben als Bruidegom. Inderdaad,
wat van deze drie dingen is het voortreffelijkste? De liefde. Zonder liefde is vrees moeizaam en eer zonder beloning. Vrees is slaafs zolang zij niet bevrijd is door de liefde en eer die niet uitgaat van liefde is geen eer, maar vleierij.
Zeker, aan God alleen eer en glorie, maar God zal noch het ene noch het andere aanvaarden als zij niet op smaak gebracht werden door de honing van de liefde.
Deze liefde is zoals in elk goed begrepen huwelijk, zowel de bron als de vervulling van het samenleven van God en de ziel:
Liefde volstaat voor zichzelf, zij behaagt door zichzelf en voor zichzelf.
Zij is haar eigen verdienste, haar eigen beloning. Liefde zoekt haar reden noch haar vrucht buiten zichzelf: ervan genieten is haar vrucht. Ik bemin omdat ik bemin, ik bemin om te beminnen.
Liefde is iets groots, tenminste als zij teruggaat naar haar principe, als zij teruggaat naar haar oorsprong, als zij terugvloeit naar haar bron, om daar onophoudelijk haar eeuwige opborrelen te putten. Van alle bewegingen van de ziel, van haar gevoelens en affecties, is liefde de enige die het schepsel een antwoord laat geven aan haar Schepper, en wanneer niet van gelijke tot gelijke dan toch in een wederkerigheid van gelijkenis.
Wanneer God bemint, wil Hij niets anders dan bemind worden. Want Hij bemint slechts om bemind te worden, wetend dat degenen die Hem zullen beminnen, door deze liefde zelf gelukzalig zullen zijn.
Heilige Bernardus
Sermoen 83 over het Hooglied
Vandaar,
mijn broeders, plukken ook jullie dit kostbare boeket dat bestaat uit al de beproevingen van de Heer, plaats het in de gietvorm die jullie zelf zijn, voorzie het van de deur van jullie hart en bewaak het trouw, niet achter jullie, tussen jullie schouders, maar vóór jullie ogen; anders zullen jullie er de last van voelen zonder er de geur van in te ademen. Herinner jullie dat Simeon Hem in zijn twee gestrekte armen nam; dat Maria Hem droeg onder Haar hart, Hem koesterde op Haar schoot; dat de Bruidegom Hem op Haar borst legde. Ik veronderstel dat Jozef, de echtgenoot van Maria, Hem dikwijls op zijn knieën nam en Hem toelachte. Ze hielden Hem allemaal vóór zich, niet achter zich. Volg hun voorbeeld. Want als jullie diegene die jullie draagt, vóór jullie blik houden, zullen jullie het lijden van de Heer zien en dat van jullie beter verdragen met de hulp van de Bruidegom van de Kerk, onze God, gezegend in de eeuwen der eeuwen.
Heilige Bernardus
Sermoen 43 over het Hooglied
In Maria heeft God hersteld wat Eva verbroken had, beter nog, Hij heeft de menselijke conditie verheven tot de adel van de goddelijke conditie:
Een man en een vrouw hebben ons heel wat kwaad berokkend; maar dank zij God hebben ook een man en een vrouw alles hersteld, zelfs met groot voordeel. Geen genade is zo groot als de zonde; de grootheid van de weldaad die wij ontvingen overstijgt trouwens ver het verlies dat wij geleden hebben. Inderdaad, in Zijn voorzichtigheid en immense goedheid heeft Degene die ons gemaakt heeft, de al gebarsten kruik niet geheel gebroken doch volledig hersteld; zo goed zelfs dat Hij van de oude Adam een nieuwe gemaakt heeft en dat Hij Eva transformeerde om Maria te vormen.
Maria die niets met de zonde te maken had en bevrijd was van elke schuld vertegenwoordigt ons bij God. Door Haar onschuld kunnen wij Haar dus aanroepen als middelares:
Zeker, Christus zou voor ons kunnen volstaan want al wat wij nodig hebben om het heil te ontvangen komt van Hem. Het was voor ons echter niet goed dat de man alleen is; het was nuttiger dat de twee geslachten zouden bijdragen aan onze geestelijke wedergeboorte omdat zowel het ene geslacht als het andere deel had aan ons verderf. Wij hebben in Jezus Christus ongetwijfeld een middelaar die zowel trouw is als machtig bij God en de mensen, maar de goddelijke majesteit laat zich in Hem meer gelden. Hij is niet gewoon barmhartig, Hij is ook onze rechter. Onze God is een verterend vuur: hoe zou de zondaar Hem niet vrezen als hij tot Hem nadert en vóór Zijn aangezicht niet vergaan zoals was bij het vuur smelt en uitloopt? Daarom is de vrouw die gezegend is onder alle vrouwen helemaal niet werkloos. Zij zal Haar plaats hebben in het werk van onze verzoening: wij hebben een middelaar nodig om bij de Middelaar te komen en ik zie er geen die van meer nut is dan Maria.
Wij hadden een wrede middelares in Eva door wie de oude slang zijn verpestend gif tot in de mens zelf deed binnendringen, maar Maria is trouw en Zij kwam het tegengif van het heil tegelijk toedienen aan de man en de vrouw. De ene heeft haar medewerking gegeven aan een werk van verleiding, de andere werkte mee aan een werk van barmhartigheid; de ene suggereerde aan de man een gedachte van overtreding, de andere bracht hem de verlossing.
Waarom zou de menselijke zwakheid vrezen om tot Maria te naderen? In Haar is niets dat hard is, niets verschrikkelijk, Zij is heel en al zachtheid en geeft aan iedereen niets anders dan melk en wol. Overloop aandachtig heel de evangelische geschiedenis en als je in Maria een woord van verwijt vindt, één enkel hard woord of de kleinste verontwaardiging, wil ik geloven dat je Haar in het overige ook zult wantrouwen en dat je bang zal zijn om tot Haar te naderen. Maar als je Haar integendeel bij elke gelegenheid eerder vol van genade en goedheid bevindt, vol barmhartigheid en zachtmoedigheid - wat zeker het geval zal zijn - betuig dan je dank aan Hem die in Zijn oneindige zoete barmhartigheid je zo een middelares gegeven heeft dat je nooit iets in Haar hebt te duchten.
Heilige Bernardus
Sermoen voor de zondag in het octaaf van de Tenhemelopneming
"Al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem" (Kol 3,17). Door deze constante aandacht voor de persoon van Jezus zal het gebed heel het leven van de christen geleidelijk innemen; het wordt het leven van Jezus zelf:
De naam van Jezus is niet alleen een licht, het is ook voedsel: voel je je niet gesterkt telkens je eraan denkt? Wat voedt de ziel evenveel van degene die deze naam overweegt? Wie herstelt uitgeputte krachten evenveel? Wie geeft nieuwe levenskracht aan de deugden? Wie geeft goede en lofwaardige gewoonten en goede gevoelens hun plaats? Ieder voedsel van de ziel is droog als het niet met deze olie begoten wordt, en het blijft smakeloos als het niet met dit zout op smaak gebracht wordt. Wat geschreven staat heeft voor mij geen enkele smaak als ik er de naam van Jezus niet in lees; discuteren of gesprekken voeren heeft geen smaak voor mij als ik de naam van Jezus niet hoor: Jezus is honing voor de tong, muziek voor de oren, een vreugdelied voor het hart. De naam van Jezus is ook een remedie: ben je droevig? Moge Jezus in je hart komen en vandaar in je mond: van zodra deze naam uitgesproken wordt verschijnt het licht, vervagen de wolken en keert de rust terug.
Wanneer ontmoediging ons bedreigt, wanneer wij toegegeven hebben aan de bekoring, wanneer ons gebed tot leegte lijkt te vervallen, is dringende hulp altijd gelegen in de aanroeping van de naam van Jezus:
Heeft iemand een misdaad begaan? Drijft wanhoop hem tot de dood? Dat hij deze naam des levens aanroept en hij zal onmiddellijk beginnen ademhalen en het leven weer opnemen. Wie zou tegenover deze heilzame naam ooit volharden in de verharding van zijn hart, in sufheid door gebrek aan wilskracht, in de bitterheid van de ziel, in luie lusteloosheid? Wie put zich bij het aanroepen van deze naam niet tot op de bodem uit de bron van zijn tranen zodat zij opnieuw gaat vloeien, doch in een overvloed van zoetheid? Wie heeft zich te midden van gevaren en bevend van angst, bij het onmiddellijke aanroepen van deze krachtige naam niet vol vertrouwen gevoeld en bevrijd van angst? Wie dan, zo vraag ik je, die ten prooi is aan twijfel en aarzeling, vindt niet onmiddellijk zekerheid door deze naam die helderheid is te aanroepen? En wie verzwakt is door tegenspoed, op het punt staat om te vallen, krijgt niet opnieuw kracht bij het horen van deze naam die hulp biedt?
Zo vat de aanroeping van Jezus’ naam heel het gebed van een christen samen:
O mijn ziel, je hebt een uitstekend tegengif dat verborgen is in het kleine recipiënt dat de naam van Jezus is, heilzaam en doeltreffend en soeverein tegen alle ziekten. Draag het altijd op je hart, houd het bij de hand, opdat al je gedachten en al je activiteiten naar Jezus zouden geleid worden. Daartoe nodigt de bruid uit het Hooglied je uit: Draag mij als een zegel op uw hart, als een zegel aan uw arm (Hoogl 8,6).
Heilige Bernardus
Sermoen 15 over het Hooglied
De heilige Bernardus leefde in de tijd van de troubadours en hun zoektocht naar de "zuivere liefde"; hij leert ons dat ieder christenleven een liefdeslied is:
Waarom God beminnen en hoe? Ik antwoord: de reden om God te beminnen is God zelf! En de maat van deze liefde is Hem mateloos te beminnen. Maar terwijl niets méér gerechtvaardigd is, is niets ook zo voordelig voor ons.
Niets is méér gerechtvaardigd, vooreerst omdat God ons het eerst heeft bemind (cfr. 1 Joh 4,9). Hij die zo groot is, heeft ons bemind, ons die zo klein zijn, met oneindige en belangloze liefde. Daarom is de maat om God te beminnen, Hem mateloos te beminnen.
Wij hebben dus nooit gedaan met liefhebben, nooit gedaan met bidden:
Hoe kan ik mijn dank betuigen voor al wat de Heer mij gaf? (Ps 115,12). Rede en rechtvaardigheid zeggen mij dat ik mij helemaal aan God moet geven omdat Hij mij gaf al wat ik ben en ik Hem met heel mijn wezen moet beminnen. Dat is rechtvaardig en redelijk. Maar het geloof laat mij begrijpen dat als ik Hem moet liefhebben omdat Hij mij gaf al wat ik ben, ik Hem nog meer moet liefhebben omdat Hij zichzelf aan mij heeft gegeven. Wij hebben het gebod ontvangen de Heer onze God te beminnen met heel ons hart, uit heel onze kracht en door heel ons leven (cfr. Deut 6,5). Dat wil zeggen: met al wat wij zijn, met al wat wij weten, met al wat wij kunnen.
En wij, gaan wij onze liefde voor God afmeten? Heer, U heb ik lief, mijn sterkte zijt gij, mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder (Ps 18,2), al wat ik kan verlangen en beminnen. Gij, mijn God, mijn toevlucht, U zal ik liefhebben in de mate van Uw gave en mijn maat. Zeker, mijn maat kan niet bereiken wat Gij verdient, maar ik zal tenminste alles doen wat ik kan en als ik mijn grenzen niet kan overschrijden wanneer Gij mij nog meer liefde geeft, zal ik U meer liefhebben ook al zal het nooit zijn zoals Gij verdient.
Want deze liefde zal nooit ophouden te groeien in de loop van ons gebedsleven omdat de liefde zichzelf voedt in een eeuwige en onuitputtelijke beweging die het gelukzalige leven is:
De Heer is rijk voor iedereen die Hem aanroepen (cfr. Rom 10,12), maar Hijzelf is onze grootste rijkdom. Hij heeft zich aan ons gegeven opdat wij Hem zouden zoeken en Hij verlangt onze beloning te zijn, Hij geeft zich tot voedsel aan Zijn vrienden en levert zich over om onze gevangen zielen te bevrijden. Heer, Gij zijt goed voor wie U zoekt en nog meer voor wie U vindt; maar het meest verwonderlijke is dat niemand U kan zoeken als Hij u eerst niet gevonden heeft. Gij wilt dat men U vindt opdat men U zou zoeken en dat men U zoekt opdat men U zou vinden. Maar Gij gaat ons altijd voor en ieder gebed is wel zwak als het niet door U is ingegeven.
Heilige Bernardus
Verhandeling over de liefde van God
Het onderricht van de heilige Bernardus kan niet gescheiden worden van dat van zijn vriend Willem van Saint-Thierry, ook omdat de werken van de tweede lange tijd toegeschreven werden aan de eerste. Vanuit meerdere aspecten is het in feite deze laatste die in de loop der eeuwen aan het christelijke gebed zijn cisterciënzer toets zal geven: vol tederheid voor de persoon van Jezus en tegelijk vol medelijden met de arme mensen op hun pelgrimstocht op deze aarde, geeft zij aan onze verwachting van de Verlosser op enkele dagen vóór Kerstmis een buitengewoon elan.
Christus-de Bruidegom gaf Zijn Bruid aan de Kerk als een zoen vanuit de hemel toen het Woord dat vlees werd Haar naderde en wel zo dat Hij Haar vervoegde; en Hij vervoegde zich zo met Haar dat zij nog slechts één waren en Hij God-mens, mens-God werd.
O Bruidegom van kuise zielen, zolang Gij tot de bruid zegt: "Ik ga weg en kom terug", zonder voor altijd bij haar te blijven, leven Uw kinderen, o Vader van de wezen, in ballingschap op een aarde die niet van hen is; en door een verordening van Uw wijze voorzienigheid laat Gij hen dikwijls bedroefd achter door het verdriet van hun verlangen, alsof Gij hen ver van U verjaagd had; en Gij laat hen verteren van liefde voor Uw liefde terwijl Gij hen zuivert in de smeltkroes van hun ellende; en terwijl zij zich moeite getroosten om het te verdragen, trekt Gij hen nog sterker naar U toe.
Maar dikwijls beslist Gij in de zoetheid van Uw genade voor de allerkleinsten de deur te openen en wijst Gij niet af wie tot U komen; en Gij laat hen tegen Uw borst aanliggen en er wenen, wenen zonder te willen getroost worden want dat zou hen beletten te wenen omwille van U; daar blijven zij als Uw kostbaarste gave. Inderdaad, hoe goed en zoet is het bij U te wenen, hun Heer en hun God, Gij die hen gemaakt hebt en die hen terecht bekwaam maakte om te wenen omwille van U! En wanneer Gij de stroom van hun tranen wil afwissen, dan vloeien zij nog meer, want de hand die hen afwist wekt ik weet niet welke tedere smart in hen op die hen zacht aan U hecht, een smart die hen troost naarmate de smart groter is, omdat zij zich bewust worden van de goedheid van Hem op wie zij hopen.
Inderdaad, deze stroom van tranen die hen met vreugde bevloeit, onthult enerzijds duidelijk Uw aanwezigheid; anderzijds kunnen Uw kinderen hun conditie van reizigers op deze vreemde aarde niet vergeten; en omdat deze vreugde en deze smart elkaar ontmoeten, zijn de tranen die zij vergieten, zoet: het zijn tranen, omdat het pijnlijk is, maar zoet omdat het tranen van liefde zijn en van Uw liefde, o Liefde! Liefde, voor wie lijden een grote vreugde is, voor wie wenen een hoogste troost is, en voor wie zich verheugen de hoogste zaligheid.
Willem van Saint-Thierry
Verhandeling over het Hooglied