![]() |
De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het. Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs. |
Zevenenvijftigste editie
Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen.
Op de pagina van je keuze vind je na een korte omschrijving onderaan op die pagina
de mogelijkheid om deze bijdrage via een podcast te herbeluisteren.
Programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.
Welkom beste luisteraars.
Vorige keer hebben we opnieuw verder gelezen uit een heel belangrijk werk in de christelijke spirituele literatuur van de "Evangelische Peerle".
De auteur van dit boek heeft verkozen om anoniem te blijven om niet in de weg te staan van onze relatie met God, waarvoor ze ons de weg wil openen.
Vorige keer hebben we het gehad Over het tooien van die drie delen die in de mens tot eenheid moeten komen, en over de manier waarop wij de zonde zullen uittrekken en deugden planten. Het waren helemaal geen gemakkelijke teksten. Vooral omdat we niet meer zeer vertrouwd zijn met dergelijke literatuur.
Aan het einde van onze vorige editie hoorden we het volgende ivm het sieren van die drie delen die in de mens tot eenheid moeten komen: "Dan zal een mens ook trachten gelijkvormig te worden aan het beeld van Christus. Maar om in staat te zijn daartoe te komen moet hij eerst wat kennis hebben van God, en hoe God in ons is. En daaruit (uit de kennis van God) komt kennis van onszelf voort." We zullen het nu dus gaan hebben over: Hoe wij God en onszelf (kunnen) leren kennen.
De schrijfster kondigde ons dit nog sterker aan in het laatste paragraaf van het vorige hoofdstuk dat we laatst van haar hebben gelezen, waar ze handelde over de school waar men het geestelijk abc moet leren. Namelijk in de grond van de ziel bevindt zich die school, waar de hemelse meester, de eeuwige Wijsheid woont. In deze school zullen we nooit volleerd zijn. Al leefden we hier wel duizend jaar, men zou nog steeds nieuwe wijsheid opdoen. We kunnen God niet waarlijk kennen als we niet in deze school door de Heiglige Geest over God zelf worden onderricht. Maar bij het leren van wie God is, komt eveneens een kennis over onszelf te pas. Hoe beter we God leren kennen, hoe beter we zullen begrijpen wie wezelf zijn, en hoe wij volgens de goddelijke waarheid behoren te leven.
Luisteren we nog even naar een van die passages uit de vorige hoofdstukken. We doen dat eerst in de verwoording van onze mystieke aureur, en vervolgens in het hedendaags Nederlands.
Ende dan sal een mensche daerna staen, dat hi medeformich worde den beelde Christi. Mer sal hi hiertoe comen connen, so moet hy eerste wat kennisse van God hebben ende hoe dat God in ons is. Ende hieruut coemt kennisse onsselfs. Ende daerna moet hi zijn geestelike a/b/ te recht leeren ende connen, dat is, hi moet kennen alle zijn crachten ende affectien ende zijn consciëncie ende zijn .v. sinnen inwendich ende uutwendich, dye te samen .xxiiii. letteren maken, daermen alle geestelijcke ende godlijcke dingen mede verstaet. | ||
Dan zal een mens ook trachten gelijkvormig te worden aan het beeld van Christus. Maar om in staat te zijn daartoe te komen moet hij eerst wat kennis hebben van God, en hoe God in ons is. En daaruit komt kennis van onszelf voort. Vervolgens moet hij zijn geestelijk abc op de juiste wijze aanleren en kennen. Hij moet namelijk op de hoogte zijn van al zijn vermogens en neigingen, alsook van zijn geweten en zijn 5 zinnen, in- en uitwendig: samen vormen ze 24 letters waarmee men alle geestelijke en goddelijke dingen verstaat. |
In het Hoofdstuk VIII van het tweede deel van de Peerle behandelt onze mystieke schrijfster het thema: "Hoe wij God en onszelf leren kennen". Om te beginnen gaat ze daar heel snel overheen, om zo vlug mogelijk te schrijven over de manier waarop wij de Heilige Drievuldigheid eenvoudig kunnen kennen. Ze wisselt dus geregeld af tussen onze kennis van God, en deze van onszelf. Laten we luisteren wat ze ons hierover wil aanleren:
Om nu wat kennis van God op te doen, zoals wij verplicht zijn, moeten wij weten dat God een eenvoudig wezen is, dat Hij zich heeft afgezonderd in het wezen van onze ziel, drievoudig is als personen, zich heeft afgezonderd in de drie hoogste vermogens en ons heeft geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. Naar het eenvoudige wezen van onze ziel hebben wij het beeld van God in ons. En naar de drie hoogste vermogens, die voortvloeien uit het eenvoudige beeld en er hun oorsprong hebben, hebben wij de gelijkenis met God in ons. Volgens zijn eenvoudigheid rust Hij in ons, en wel door de verdienste van zijn heilig mens-zijn. En volgens onze werkzaamheid en volhardende toewijding wanneer wij ons tot God keren, in die mate verwezenlijkt Hij in ons [89v] de gelijkheid met zijn Godheid en mens-zijn, en maakt Hij ons uit genade wat wij niet zijn van nature om hem vanbinnen en vanbuiten te kunnen navolgen, zoals Hij ons is voorgegaan. |
Juist dan beleeft God vreugde aan ons, wanneer wij aan hem gelijk worden. En het betekent onze volkomen zaligheid als wij zo in Christus Jezus getransformeerd worden en blijven. |
Laten we even terugblikken op de drie hoogste vermogens van de mens waarover we een paar edities geleden hebben gesproken. De hogere vermogens van de mens zijn de wilskracht, het verstand en de herinnering. De lagere vermogens zijn daar nauw mee verwant: verbeeldingskracht, geheugen en fantasie.
In de vijftiende editie van Mystieke Lectuur, waar we uit haar werk "Den tempel onser sielen" hebben gelezen, beschreef ze het huis met zeven zuilen dat Gods wijsheid in de rots heeft uitgehouwen. Dit huis is Gods tempel, een huis waarin Hij woont. "De zuilen van het huis zijn vooreerst de drie vermogens van de ziel. Die zijn een kamer voor de heilige Drievuldigheid; daarin woont de heilige Drievuldigheid met geheel haar beminnelijke genade. Zij is voor de ziel leven, voedsel en fundament, en beleeft er haar verborgen mysterie. (De andere zuilen zijn de vier elementen waaruit het lichaam is samengesteld. Het mag daarover vrij beschikken, als de geest verenigd is met God.)
De drie (hogere) vermogens van de ziel zijn: Geheugen (wat ik weet), Verstand (wat ik versta), en Wilskracht (wat ik wil). Deze zijn dus heel belangrijke zuilen, als niet de belangrijkste zuilen van dat huis. Deze hogere vermogens zijn heel eigen aan de mens. Ze onderscheiden ons van de andere schepselen, en rusten ons toe om "de heilige Drievuldigheid met geheel haar beminnelijke genade" tot woonst te zijn.
In "Die Evangelische Peerle" zien we haar over dit thema in die zin dus ook verder gaan.
Het volgende hoofdstuk, het Hoofdstuk IX van dit tweede deel van de Peerle behandelt ze "Een eenvoudig kennen van de Heilige Drievuldigheid" door de mens.
We hernemen hier een passage van de tekst die we daarnet hebben gelezen uit het achtste hoofdstuk van de Evangelische Peerle, maar nu in de oorspronkelijke verwoording van de anonieme auteur:
Na zijn eenvuldicheyt, so rust hi in ons, ende dat door verdienste zijnre heiliger menscheyt. Ende na onse werckinge ende nerstige toevoeginge, dat wi ons tot God keeren, daerna werct hy in ons [89v] die gelijcheyt zijnre Godheyt ende mensceit, ende maect ons van graciën dat wi niet en zijn van natueren, opdat wi hem na mogen volgen van binnen ende van buyten, als hi ons voorgegaen heeft. Ende daerin heeft God zijn vruechde met ons, dat wij hem gelijc werden. Ende het is onse volcomen salicheit dat wi also in Christo Jesu overgheformt werden ende bliven. |
Luisteren we nu naar manier waarop wij de Heilige Drievuldigheid eenvoudig kunnen kennen:
Wij geloven dus dat er drie personen zijn in de Godheid, namelijk de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. En die drie zijn één ware God die in zich bevat: macht, wijsheid en goedheid. Dit zijn ook drie onzichtbare vermogens, bij wijze van spreken: macht waarmee Hij alles kon, wijsheid waarmee Hij alles ordende en voorzag, en de liefde die hem ertoe bewoog alles te scheppen. ‘Laat ons de mens maken, sprak God, naar ons beeld en naar onze gelijkenis’ [Gen.1:26]. Luister nu: zoals er drie personen zijn in de Godheid maar slechts één God, zo zijn er in de ziel drie vermogens maar één geest. De geest van de ziel is een bloot, eenvoudig wezen dat eeuwig zijn zal; en God heeft zich in dat wezen afgezonderd en werkt in het bewustzijn, in het verstand en in de wil, want zo bezit de ziel haar gelijkenis met de H. Drievuldigheid. En zoals die vermogens niet afzonderlijk werken, zo werkt de Heilige Drievuldigheid uitwendig niet door één persoon zonder de andere twee. De macht van de Vader werkt immers niet zonder de wijsheid van de Zoon en zonder de goedheid van hun Geest. Zo kan het bewustzijn niets denken als het verstand dat niet ingeeft; en het verstand kan niets verstaan of leren kennen als het bewustzijn dat niet eerst overdenkt en het verstand het dan leert kennen. Zo komt de Zoon voort uit de Vader. En naargelang men de dingen overdenkt en verstaat [90r] en er het nut van ziet, in die mate houdt men ervan; naarmate men ze wil, houdt men ervan en verlangt men ernaar. |
Zo kunnen bewustzijn, verstand en wil niet zonder mekaar zijn of iets doen. En zo werkt de Heilige Drievuldigheid niet door één persoon zonder de andere twee. De Vader brengt zijn Zoon voort en daardoor kent Hij zichzelf grondig, en daarom zal Hij zichzelf liefhebben en prijzen. Daartoe is alleen Hij in staat. |
God schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis horen we zeggen in het boek Genesis (Gen. 1, 26). Als we God willen leren kennen, zien we dat we hem uiteindelijk maar kunnen kennen in de mate dat we geschapen zijn naar zijn beeld en gelijkenis. God schiep de mens om Hem te dienen en bij Hem te horen, om met andere woorden met Hem verbonden te leven. Wel zijn we sinds de zondeval geneigd om de andere kant uit te kijken en te gaan. Maar als we met God verbonden leven, namelijk leven naar de wil van God en naar zijn plan, dan kan Hij in ons zijn wonder werk verrichten. Dat edel werk van God tart alle verbeelding.
In de 17e editie van Mystieke Lectuur hebben we in "Den tempel onser sielen" gelezen dat: "Wil God zijn edel werk in haar (=de ziel) volbrengen, dan moet ze zich afgezonderd hebben, en leeg zijn en aan God overgegeven." En wat verderop zegt ze dat: Het edelste waartoe de ziel kan komen, is dat ze zich aan God overlaat en een puur ondergaan Gods wordt. God zijn verborgen werk laten doen, zich daaraan overgeven en Gods edel werk een onzevader lang ondergaan: dat is edeler dan al wat de schepselen van bij het begin der wereld hebben gepresteerd. Want Gods werk gaat alle werk van schepselen ver te boven."
In de tekst van de Evangelische Peerle die we daarnet hebben gelezen, onderstreept de schrijfster dat er drie personen zijn in de Godheid: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Toch wil dat niet zeggen dat we geloven in drie goden. Die drie personen zijn één ware God. Maar die éne ware God bevat in zich drie onzichtbare vermogens, namelijk: macht, wijsheid en goedheid. En zoals er in de godheid drie personen zijn maar slechts één God, zo zijn er in de ziel drie vermogens en maar slechts één geest! Als God handelt, dan handelt er nooit één van de personen van de goddelijke Drieëenheid op zich alleen. "De macht van de Vader werkt immers niet zonder de wijsheid van de Zoon en zonder de goedheid van hun Geest." Op een soortgelijke manier kunnen wij "niets denken als het verstand dat niet ingeeft; en het verstand kan niets verstaan of leren kennen als het bewustzijn dat niet eerst overdenkt en het verstand het dan leert kennen." En als we de dingen overdenken, verstaan en er het nut van inzien, in die mate kunnen we ervan houden, het gaan verlangen en het willen.
De uitleg betreffende de drieëenheid van God willen we nog eens laten weerklinken, maar nu in de wellicht originele vorm van onze mystieke auteur.
Nu verstaet, gelijc dat inder Godheyt zijn drie personen, mer een God, also zijn inder sielen drie crachten ende enen geest. Die geest der sielen is een bloot, simpel wesen dat ewelic wesen sal; ende God heeft hem in dat wesen verenicht ende werct in die memorie, in dat verstant ende inden wille, want hiermede heeft die siele die gelikenisse der heyliger Drievuldicheit. Ende ghelijc dat dese crachten nyet en wercken die een sonder die ander, also en werct die heylige Drievuldicheit niet uutwendich in één persoon sonder den anderen. Want die mogentheyt des Vaders en werct niet sonder die wijsheyt des Soons ende sonder die goetheyt haers Geests |
We nemen nu eveneens het Hoofdstuk X ter hand, dat ons leert dat gezien we als het beeld van God geschapen zijn, dit te merken is in "de vermogens van de ziel, en [op] wat hun werkzaamheid is". Luisteren we nu weer naar wat onze mystieke auteur ons hierover te vertellen heeft:
Hoewel de ziel een onzichtbaar wezen is en geen ruimte inneemt in de uitwendigheid, heeft zij toch haar eigen plaats, werking en beweging in de mens. Volgens haar eenvoudig wezen verblijft en hangt ze in God, van wie zij een geschapen beeld is – beeld waaruit haar gelijkenis voortvloeit met de Heilige Drievuldigheid: de drie hoogste vermogens waarmee ze God kent en liefheeft, namelijk bewustzijn, verstand en wil. Die drie zijn het hoogste deel van de ziel en bevinden zich in het hoofd van de mens om altijd het hoogste goed aan te hangen en daarmee verenigd te zijn. Daar heet de ziel ‘geest’, want ze zou altijd met de Geest van God verenigd moeten zijn. |
Als moderne mens hebben we het niet zo makkelijk met deze beschrijving. Voor onze schrijfster is deze antropologie van de mens een evidentie. Wij hebben dat helemaal niet zo duidelijk voor ogen. Wij zijn rationnele wezens die sinds Descartes niet meer geneigd zijn om dingen aan te nemen waarvan we geen materieel of meetbaar proefondervindelijk bewijs van kunnen vinden. De ziel van de mens, laat staan de geest (die we makkelijk gaan vereenzelvigen met een spook) schuiven wij liefst van ons af omdat we denken hier geen sluitend positief wetenschappelijk bewijs van te kunnen krijgen. Geestelijke mensen gaan echter een soort van proefondervindelijke evidentie ervaren dat dit aanvoelen van hun voorgangers juist is. Merk wel op dat onze schrijfster spreekt over het hoogste deel van de ziel, waarmee de mens altijd het hoogste goed aanhangt (God zelf) en ermee verenigd is. En daar heet de ziel dan 'geest'. Met andere woorden, we zien hier geen scherp afgelijnde scheiding tussen ziel en geest, zoals er evenmin een scherp afgelijnde scheiding bestaat tussen ziel en lichaam. We kunnen een onderscheid maken tussen deze drie, maar geen scheiding! Als we dat goed voor ogen houden, dan kunnen we ons ook als moderne mens daar wél in vinden.
Gezien men wel deze drie delen kan onderscheiden, wil daarom nog niet zeggen dat we ze van elkaar kunnen scheiden! En dat is de fout die we meestal maken als we dingen of eigenschappen gaan onderscheiden.
Als we van hogere vermogens van de mens spreken, dan mogen we ervan uitgaan dat er wellicht ook lagere vermogens zijn. Luisteren we nu nog even verder hoe onze auteur over die lagere vermogens spreekt en hoe deze ook met de hogere vermogens bij elkaar horen volgens onze anonieme mystieke auteur.
Om deze beschrijving goed te begrijpen, moet men denk ik wel een schema maken of minstens heel geconcentreerd luisteren omdat het veel elementen en aspecten van ons mens-zijn en Gods werkzaamheid in ons opsomt, en ze met elkaar in verband brengt. Luister maar:
Nu de laagste vermogens van de ziel, waarmee zij God kan aanstaan of tegenstaan; we moeten ervoor waken en bidden dat we niet toegeven aan een verleiding tot kwaad. Het begeer-vermogen staat onder het bewustzijn, het redelijk vermogen onder het verstand, en het toorn-vermogen onder de wil. |
Bovendien heeft de ziel: zeven neigingen of emoties zoals hoop, liefde en vreugde, onder het begeer-vermogen; [90v] geweten en schaamte, onder het redelijk vermogen; angst, haat en droefheid, onder het toorn-vermogen. De vermelde drie laagste vermogens, met de 7 neigingen en emoties, zijn in het hart. Maar het geweten staat hier in het midden en krijgt altijd het instromende licht waarmee de rede beschenen wordt: daarmee corrigeert zij al haar laagste vermogens – zo heet ze hier ‘ziel’ omdat zij aan het lichaam het leven geeft, en het bestuurt volgens alle redelijke wetmatigheid en zedelijke deugden. |
En naargelang de hoogste vermogens in God worden bewaard en met hem verenigd blijven, in die mate wordt aan de laagste vermogens – waar zij ‘ziel’ heet – genade en rijkdom geschonken. God woont immers eenvoudig in het eenvoudige wezen van de ziel, stroomt altijd met een milde genade naar de vermogens van de ziel en is daarin werkzaam volgens zijn Drievuldigheid. De Vader in het bewustzijn: Hij maakt het rustig en eenvoudig, trekt de begeerte aan en maakt dat hoop, liefde en vreugde zich alleen tot hem verheffen. De Zoon van God, de eeuwige waarheid, woont in het verstand: Hij maakt het verstand puur en betrouwbaar om met een reine blik God aan te kijken; ook verlicht en onderricht Hij de rede, zuivert en reinigt het geweten maar corrigeert en berispt heel het laagste. De Heilige Geest, de honingvloeiende rivier die in de wil woont, maakt de wil één door de band van de liefde; ook geeft Hij kracht aan de toorn met betrekking tot de deugden, stort er vrees in voor God om altijd haat en afkeer te koesteren tegenover het kwade, en maakt dat hij bedroefd en beschaamd is over het voorbije kwaad; en Hij omgeeft de mens met genade en richt al zijn bezigheden. Zo wordt een ingekeerd mens door God tot stand gebracht. |
Laten we even vooruit lopen met een krachtig stukje van een paragraaf dat we straks in het heldendaags Nederlands zullen lezen in zijn kontekst.
Ende so wortmen te recht gefundeert, datmen alle oeffeninge der duechden vanden leven ende lijden ons Heren daerop mach tymmeren nader hoochster volcomenheit. Mer is men hierin onwetende ende versuymtmen desen gront, so en can men tot geen voortganc comen noch in geen oeffeninge der duechden staende bliven. Daerom moet een yegelic nerstich zijn om den acker des herten te bouwen, ende aenmercken waeruut hi gedreven wort, ende oft God ooc si die principael meininghe ende dat waerom al zijnre wercken. |
Het plan dat hier geschetst wordt past als een puzzel in elkaar. Het vraagt wel even tijd en inspanning om dat in te zien door het allemaal mooi naast elkaar te zetten. Om van deze uitzending zoveel mogelijk mee te dragen is het zeker aan te bevelen om op de website van Radio Maria de link naar de pagina's van Mystieke Lectuur aan te klikken, en deze teksten nog eens rustig te herlezen en indien mogelijk te herbeluisteren.
Je kan de website van de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec bezoeken met het korte adres: "jvr.4god.be". Je moet die schrijven in de adresbalk van je internet browser, dan kom je op de website terecht. De vier van 4god is het getal 4 en niet het woord vier voluit geschreven; het is te begrijpen in de zin van vieren in de gebiedende wijs. Ik herhaal het adres even: jvr.4god.be. In de linkerkolom vind je de verwijzing naar de tekst van deze en vorige bijdragen.
U kan ook steeds een hele reeks van de vroegere uitzendingen van "Mystieke Lectuur" herbeluisteren via internet. De webpagina "Mystieke Lectuur", die jullie vinden op website van Radio Maria geeft er toegang toe.
Toch is het ook goed om deze meer rationnele manier om ons deze realiteit voor te stellen niet te verabsoluteren. We moeten bewust blijvan dat onze woorden tekort schieten om volledig recht te doen aan de adel waartoe God ons geschapen heeft, en dat elke menselijke verwoording van Gods werk in en door ons altijd mijlen ver verweiderd staat van de realiteit ervan. Het is enkel een manier om het ons zo goed mogelijk voor te stellen en te benaderen. We mogen zeker niet vergeten dat de leerschool bij uitstek in onze intieme verbondenheid met God zelf plaatsvindt, en daar pas ten volle tot zijn recht kan komen. Onze mystieke schrijfster beveelt ons dan ook ten stelligste het volgende aan:
Daarom zal men altijd acht slaan op die grond en inwendig gekeerd zijn naar de tegenwoordigheid van God, met een onwrikbaar geloof dat God altijd in [91r] het binnenste van de ziel is, en men zal overwegen hoe wij een geschapen beeld zijn van hem; en wat de vermogens zijn van de ziel en hoe ze behoren te zijn, en waarin wij ze verkeerd hebben gebruikt en met zoveel, talloze tekorten belast. We zullen onze grond onderzoeken en nauwkeurig beschouwen vanwaar de tekorten komen, en waar de wortels in ons verborgen zitten – om die daar te kunnen uittrekken en er in de plaats alle deugdbeoefening in te planten, zodat het geweten bevrijd wordt: dan zouden wij tot een ware erkenning van onze tekorten kunnen komen en ijverig zijn in het optillen en herstellen van onze vermogens, die we schade hebben toegebracht en gebroken. En wel door Christus Jezus die ons herstel betekent en door wie wij staande kunnen blijven. En zo bekomt men het juiste fundament waarop men alle deugdoefening naar het leven en lijden van Onze Heer in de hoogste volkomenheid kan bouwen. Maar als men op dat vlak onwetend is en die grond veronachtzaamt, is er geen vooruitgang mogelijk en kan men in geen deugdoefening standhouden. Daarom moet iedereen ijverig zijn om de akker van het hart te bewerken, en om te onderscheiden wat zijn drijfveer is en of God ook de hoofdbedoeling en het waarom is van heel zijn werkzaamheid. |
We krijgen hier nogmaals een aansporing tot volharding, om geen vrede te nemen met een oppervlakkige kennis, of zelfs een onwetendheid van God en wat Hij van ons verwacht. "Daarom moet iedereen ijverig zijn om de akker van het hart te bewerken, en om te onderscheiden wat zijn drijfveer is en of God ook de hoofdbedoeling en het waarom is van heel zijn werkzaamheid!"
We moeten niet denken dat we zware inspanningen moeten leveren om de weg van het ware leven te vinden. De leerschool is in de grond van onze eigen ziel aanwezig. In deze school leer je God en jezelf terdege kennen, en hoe je God in geest en waarheid mag aanbidden en dienen. Laten we vooral niet vergeten dat we in die school nooit volleerd zijn, zelfs al leefden we 1000 jaar, dan nog zouden we er steeds nieuwe wonderlijke dingen bijleren.
Laten we aangespoord door deze mooie tekst ons voornemen om deze inkeer in de grond van onze ziel terdege aan te pakken, wetende dat we dit alles verkrijgen door een eenvoudig naar binnen gekeerd leven, door liefdevolle aspiratie en door bidden. Laten we bidden dat God ons helpt om niet uit het oog te verliezen dat alle goeds en het invloeien van God van binnenuit komt en niet van buitenaf.
Ziezo, we zijn aan het einde gekomen van deze editie van Mystieke Lectuur. We hebben het hoofdstuk 8, 9 en 10 volledig doorgenomen. Namelijk over Hoe wij God en onszelf leren kennen. Volgende keer gaan we het 11e hoofdstuk ter hand nemen waar de anonieme schrijfster van de evangelische peerle ons zal spreken over "Hoe God in ons is".
Tot de volgende keer.
Vertaling van de Peerle: Jos Alaerts
_____________
U luisterde naar het programma Mystieke Lectuur, waar we deze keer verder hebben gelezen uit de "Evangelische Peerle", een belangrijk werk in de christelijke spirituele literatuur.
Vorige | Inhoud | Volgende |
| |||
Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.
| |||
Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !
Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen, Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.
|