De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

De Evangelische Parel

De anonieme auteur van de Evangelische Peerle (+/-1463-1540)

De grote Evangelische Peerle, Deel II, Hst 4-5

Vijfenvijftigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen.
Op de pagina van je keuze vind je na een korte omschrijving onderaan op die pagina
de mogelijkheid om deze bijdrage via een podcast te herbeluisteren.


Programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.

Welkom beste luisteraars.

Vorige keer hebben we een aanzet gegeven met het lezen van de inleiding en een aantal hoofdstukken van een heel belangrijk werk in de christelijke spirituele literatuur van de "Evangelische Peerle". Jos Alaerts heeft dapper dat lijvig werk naar het hedendaags Nederlands hertaald of vertaald. Nadien is dank zij dat werk een critische uitgave tot stand kunnen komen, en heeft eveneens deze hedendaags Nederlandse vertaling door Dirk Boone bijgewerkt het levenslicht gezien. Meteen moge deze uitzending een smaakmaker zijn voor de geïnteresseerden, om, dit werk zelf ter hand te nemen en in zijn geheel te lezen.

We lezen uit het tweede deel van de "Evangelische Peerle". De oude Franstalige vertaling (uitgegeven in 1602) neemt dit tweede deel als het eerste deel van dit werk. De uitgevers van vroeger schrokken niet terug om de struktuur van de werken die ze uitgaven volledig te herwerken. Gezien dit tweede deel heel elementaire dingen van het geestelijk leven uitlegt, heeft de uitgever van de oude Franstalige editie verkozen om met dit deel het boek te laten beginnen. Om diezelfde rede willen we in deze uitzendingen van Mystieke Lectuur deze basisaspecten van het geestelijk leven in de aandacht brengen als smaakmaker en aanmoediging om dieper in deze literatuur te durven doordringen.

De auteur van dit boek heeft verkozen om anoniem te blijven. Ondertussen zijn er over het auteurschap heel wat hypotheses gemaakt, wie zich daarin wat wil verdiepen vindt wel heel wat suggesties. Toch weten we te weinig om met grote zekerheid daarover iets te zeggen. De Keulse kartuizer Dirk Loer die in 1535 de eerste editie van de Peerle verzorgde, wist bijvoorbeeld niets van de auteur van het werk.

De grote spirituele auteurs drukken makkelijk de wens uit om anoniem te blijven uit authentiek verlangen om volledig vrij te staan van enige hooghmoed, en door niets aan deze wereld gebonden te blijven. Toch hebben we een aantal gegevens over haar, en kunnen de anonieme schrijfster van de Evangelische Peerle min of meer in de tijd plaatsen. Ze werd geboren rond +/-1463 en overleed op 28 januari 1540). Zo kennen we bijvoorbeeld wel haar laatste woorden, die ze uitsprak toen ze op 28 januari 1540, op 77-jarige leeftijd overleed. "Heer, als Gij maar vreugde beleefde, als Gij maar vrede en genoegen vondt in mij!" Nicolaas van Essche, de begijnenleider en de Keulse kartuizers hebben zich ingezet om haar werk uit te geven. De Peerle werd een bestseller, en liet zich in een Latijnse vertaling over heel Europa verspreiden. Ze heeft daardoor een grote invloed gehad op de latere spirituele literatuur.

We hebben in vorige edities (15-21 van Mystieke Lectuur) reeds teksten van deze anonieme mystieke schrijfster gelezen en besproken in het programma Mystieke Lectuur. Het betrof toen delen van het werk "Den Tempel onser Sielen".

Deze keer lezen we dus verder aan de tekst van de "Evangelische Peerle". We hernemen eveneens een stukje van de vorige keer in de oorspronkelijke versie, en lezen vervolgens verder.

Hij heeft ons de dichtstbijzijnde weg van de waarheid geleerd, die in de zielengrond ligt, en zo zullen wij die daar zoeken en vinden. Hij zegt openlijk: ‘Het rijk van God is in u’ en ‘De schat ligt verborgen in de akker’. Deze schat is God, die verborgen ligt in de akker van het geschapen wezen van de ziel. svgµ

Mer had hy zijn schult bekent ende ghenade begeert, God had hem zijn scult vergeven ende had in dat paradijs gebleven. Mer want hi zijn scult niet en bekende, so quam hi in veel onsalicheden ende was dwalende vanden wech der waerheden, die noit so claerlic gevonden en wert totdat die reyne maget Maria quam, die desen wech alderclaerlicste in haer vant. Want si was reyn van allen smetten der sonden. Si was ingekeert inden gront haerder sielen, daer si stadelic desen wech wandelden ende aenhinck haren oorspronc sodat die Soon Gods, die eewige waerheit, genuecht had door haer te wandelen ende te wesen met den kinderen der menschen, ende die caritate te volbrenghen daer hy ons van eewicheyt mede ghemint heeft.

Op het einde van het derde hoofdstuk bleef onze anonieme schrijfster staan bij de mogelijkheid van vergiffenis. Mochten onze oerouders hun schuld hebben bekend, en vergiffenis hebben gevraagd aan God, ze zouden die verkregen hebben, en zelfs in het paradijs zijn gebleven. Maar ze hebben hun schuld niet bekend waardoor hen veel problemen zijn overkomen, en ze de weg van de waarheid zijn verloren.

Het is pas met de maagd Maria dat deze weg der waarheid weer werd bewandeld. Ze vond die helder in zichzelf omdat ze rein was, en vrij van elke zondesmet. Naar de grond van haar ziel was Maria naar binnen gekeerd, dat wil niet zeggen dat ze op zichzelf was gericht op een egocentrische weize, maar dat ze in de diepste kern van haar mens-zijn - daar waar God ons mensen raakt en waar wij diepweg met God verbonden zijn - in die verbondenheid met God gefundeerd was en haar evenwicht vond. Ze week nooit af van die weg der waarheid, en bleef verbonden met God die haar oorsprong en doel was. Op die manier kon de Zoon van God, die de eeuwige waarheid is, er zijn vreugde in vinden om (zoals het in het boek Spreuken hst.8, verzen 30 en 31 staat beschreven) met de kinderen van de mensen te zijn en om te gaan. Op die manier kon Hij aan de liefde voldoen waarmee Hij ons sinds altijd heeft bemind. Jawel, niettegenstaande onze erg verdorven en verlaagde natuur, heeft Hij het niet beneden zijn waardigheid gevonden om met ons om te gaan!

In het laatste paragraafje dat we hebben gelezen uit het 4e hoofdstuk kregen we zowat een besluit om te zien hoe we gevolg kunnen geven aan wat tot dan toe aan bod is gekomen over onze edele oorsprong, over de schepping en val van de Engelen en ook die van de mens, om ten slotte te eindigen met onze herschepping door de Zoon van God. Luisteren we naar dat paragraafje alvorens verder te gaan met het lezen van dat 4e hoofdstuk.

Wie nu God wil zoeken en vinden, hij zoeke hem in zichzelf, in het binnenste van de ziel waar het beeld van God is, en hij grave door de akker van zijn geschapenheid. Zo ontdekt hij zichzelf als ongeschapen in het wezen van God en in het blote wezen van de ziel. Zo komt hij terug in zijn oorsprong dankzij onze weg Christus Jezus, die met zijn lijden onze schuld heeft betaald en ons lijden [85v] vruchtbaar heeft gemaakt. Door zijn dood heeft Hij onze dood gedood en voor ons het eeuwig leven klaargemaakt. Door zijn geest heeft Hij onze geest terug bevrijd en in onze oorsprong binnengeleid, in de edele zielengrond waar Gods woning is; en Hij heeft ons met zich verenigd om hem daar te kunnen aanbidden in geest en waarheid. En door zijn ziel heeft Hij alle vermogens van onze ziel herschapen: zo kunnen zij een geschikt instrument zijn en zijn goddelijke, innerlijke werking ondergaan. Ook heeft Hij door zijn lichaam en moeitevol leven en dood ons hart, onze zinnen en al onze ledematen en lichaam weer gereinigd van alle zondevlekken. Hij heeft ons puur en rein gemaakt: zo kan het licht van de waarheid en de zon van de gerechtigheid terug in ons opgaan en in en door ons licht geven.

God vinden we dus niet buiten onszelf, en toch zoeken we Hem meestal aan de buitenkant. Merk op dat de auteur van de Evangelische Peerle het heeft over de ziel, of dat deel ervan dat ze de edele zielegrond noemt, waar Gods woning is. God woont in ons, en de plaats waar Hij verblijft is daardoor dus edel. Het is de kern van ons menselijk bestaan, het diepste innerlijke of innige deel van ons leven dat Hij tot Zijn tempel maakt. Toch blijft de mens sinds de zondeval steeds zo zeer vervreemd van zichzelf dat hij niet beseft dat het beeld van God in het binnenste van zijn ziel aanwezig is. Het is in die akker dat hij moet graven om die schat of ook de parel van grote waarde te vinden, waarover Jezus spreekt in het Evangelie van Matteus hfst. 13 (v. 44-46). Christus Jezus toont ons de weg om in de zuivere binnenkant van onze ziel, in het diepste van onszelf, God - onze ware oorspong - te ontdekken. Hij is onze verlosser die ons bevrijdt naar geest en waarheid. Hij herschept ons om geschikte instrumenten te zijn, om er zijn goddelijk en innerlijk werk ermee te kunnen verwezenlijken. Door zijn menswording heeft Hij ons menszijn gereinigd en zuiver gemaakt opdat wij door zijn licht in ons leven te laten schijnen, zelf ook waarachtig en rechtvaardig licht kunnen laten schijnen in de duisternis van onze wereld en tijd.

Wie nu God wil zoeken en vinden, hij zoeke hem in zichzelf, in het binnenste van de ziel waar het beeld van God is, en hij grave door de akker van zijn geschapenheid. Zo ontdekt hij zichzelf als ongeschapen in het wezen van God en in het blote wezen van de ziel. svgµ

Luisteren we nu naar het vervolg van dit vierde hoofdstuk:

En Hij heeft helemaal in ons herschapen wat in Adam was tenietgedaan. Hij heeft ons overvloedig teruggegeven wat ons door Adam was ontnomen, zover wij het zelf willen en ons vanbinnen en vanbuiten richten naar zijn wegen, en zover wij ernstig aandacht schenken aan de vermelde edele oorsprong om er terug binnen te komen, en aan hetgeen Hij de engelen oplegde en aan de mensen verbood, en hoe Hij ons herschapen heeft. Toen wij verloren waren bracht Hij ons terug naar onze oorsprong: zo zouden wij hem met de hemelse geesten dienen en in zijn tegenwoordigheid blijven, maar ook de mensen dienen ter wille van zijn liefde. Zo wil Hij ons bij de goede engelen onderbrengen, en ons tot hemelse geesten en aardse engelen maken. Hij verlangt zijn troon en hemel in onze geest te maken, en dat wij het verbod niet zouden overtreden, zodat onze ziel een vredesparadijs kan zijn. Hij wil daarin met ons kunnen wandelen en er zijn paradijs van overvloed maken: moge Hij het dan vruchtbaar maken met alle deugdgewassen. Ook wil Hij dat zijn heilig leven en lijden gestaag in ons hart zou zijn als [86r] een kenteken van de liefde waarnaar wij heel onze handel en wandel zullen richten om een vruchtbare akker te worden in ons hart; de Bruidegom kan er dan wandelen en vruchtbaarheid geven met het bronwater van zijn barmhartigheid.

Onze mystieke schrijfster leert ons dus dat de Heer Jezus ons overvloedig heeft teruggegeven wat ons door Adam was ontnomen. In zoverre namelijk dat we ons willen richten naar zijn wegen, vanbinnen en vanbuiten, en als we terdege leven in harmonie met onze edele oorsprong en Gods wil voor ons. Maar dat is niet alles! Hij wil veel verder gaan: Hij wil in onze geest zijn troon en hemel vestigen, zodat onze ziel een vredesparadijs kan zijn. Als we het verbod niet overtreden, dan maakt Hij ons vruchtbaar met alle deugden. Tijdens de Eucharistie vraagt Jezus om zijn offer te blijven gedenken. Dat kunnen we niet alleen tijdens de Eucharistievieringen doen, maar ook gestaag in ons hart als kenteken van zijn liefde overwegen. We zullen dan ook geen willekeurig leven meer kunnen lijden, maar leven naar het gebod van de liefde.

We hernemen nog een stukje van wat we zonet hebben gehoord, maar nu in de oorspronkelijke versie, het dialect waarin onze mystieke auteur het heeft neergeschreven.

Doen wij verloren waren heeft hi ons wedergebracht tot onsen orspronc omdat wij hem met die hemelsce geesten souden dienen, ende in zijn tegenwoordicheyt blijven, ende dienen den menscen om zijnre lieften. So wil hi ons met dye goede engelen vesten ende maken ons hemelsche geesten ende aertsce engelen, ende maken zijn throon ende hemel in onsen geest, ende dat wij nyet over en souden treden dat verboden is, opdat onse siel mach zijn een paradijs des vreden, dat hi met ons mach wandelen ende maken daerin zijn paradijs der weelden,

We blijven echter kwetsbare en zondige mensen, en worden uitdrukkelijk aangemoedigd om in grote nederigheid steeds onze schuld te bekennen, anders loopt het weer fout. Luisteren we nu naar het einde van het vierde hoofdstuk van het tweede deel van de Evangelische Peerle:

In deze beschouwingen werd gebruikgemaakt van het Oude en het Nieuwe Testament met deze bedoeling: dat wij gestaag onze edele oorsprong zouden aanhangen; dat wij met de engelen de geboden van God onderhouden en met de mensen de verboden; en dat wij de kentekenen van de liefde van onze Verlosser in ons dragen en in hem wonen, en Hij in ons. En wanneer wij ergens bezwijken door onze menselijke zwakheid, dat wij dan meteen onze schuld bekennen, naar vergeving verlangen en ons hoeden voor de schuldontkenning waarin Adam en Eva verhard waren. Zo zal de Heer zich over ons ontfermen en ons niet uit de hemel van onze geest werpen, en evenmin uit het paradijs van onze ziel.
Sint-Bernardus zegt: ‘Niets wekt zozeer de toorn van God als de vervloekte schuldontkenning. Laten wij daarom altijd onszelf beschuldigen voor de rechtvaardige Rechter, die alle harten kent. Zo kunnen wij van onze misstap verlost worden, en dankzij zijn hulp bescherming krijgen op de weg waar Hij ons heeft geplaatst. En hierin is alles vervat wat ons zal gegeven worden door Degene die ons sinds alle eeuwen heeft bemind en met zijn kostbaar bloed gekocht. Amen.’

En wanneer wij ergens bezwijken door onze menselijke zwakheid, dat wij dan meteen onze schuld bekennen, naar vergeving verlangen en ons hoeden voor de schuldontkenning waarin Adam en Eva verhard waren. Zo zal de Heer zich over ons ontfermen en ons niet uit de hemel van onze geest werpen, en evenmin uit het paradijs van onze ziel. svgµ

Niets wekt zozeer de toorn van God als de vervloekte schuldontkenning! Laten we ons niets inbeelden: de rechvaardige Rechter kent onze harten door en door. Laten we dus stoppen met verstoppertje te willen spelen of met ons te vermommen! De gevolgen daarvan kennen we ondertussen goed genoeg.

Het volgende hoofdstuk handelt over drie eenheden waar het overwezenlijke, vooruitgaande en werkende leven wordt voltooid.

Het woord "overwezenlijk" ontmoeten we hier weerom. We zijn het in vorige edities reeds tegengekomen. Het is een typisch woordje van Jan van Ruusbroec dat onze anonieme auteur eveneens regelmatig gebruikt. We herhalen even een kleine samenvatting die we in onze dertigste editie hebben doorgegeven, zodat we dat woord niet verkeerd zouden begrijpen:
- In tegenstelling tot de idee die het bij vele mensen oproept, behoren de woorden "wezenlijk" en "overwezenlijk" in deze mystieke literatuur niet tot het register van de metafysica, maar wel tot een eenvoudige fenomenologische beschrijving van de contemplatieve ervaring.
- Het is ten opzichte van de essentie van de ziel dat we de overwezenlijke ervaring - van degene die zichzelf overstegen is - moeten begrijpen.

In wat volgt zullen we met deze waarschuwing voor ogen, beter gaan begrijpen hoe we die term werkelijk moeten duiden. Luister maar:

Men moet weten dat zowel heel de vorige beschouwing als de volgende materie tegelijk drie stadia en drie soorten van leven betreffen, in de drie delen die in de mens zijn. Want een mens is net of hij drie mensen was: naar het lichaam is hij animaal, naar de ziel redelijk en verstandig, [86v] maar naar de geest – in het blote wezen van de ziel waarin God woont – is hij goddelijk. Elk van deze drie moet zijn oefening en tooi hebben, zullen wij met God verenigd en Christus-gelijk worden. Nu zijn er drie edele eenheden in de mens, waaruit alle geestelijke oefeningen en deugden voortkomen. Maar door die drie worden wij niet zalig zonder onze medewerking. Want die drie eenheden zijn wezenlijk in alle mensen, goede en slechte; maar in de goede mensen zijn ze op een bovennatuurlijke wijze getooid met alle deugdoefening als een koninkrijk en een woning. In de eerste eenheid is men overwezenlijk en godgelijk. In de tweede is men geestelijk en inwendig. In de derde is men werkzaam en zedelijk.

Met deze laatste zin krijgen we dus op een andere manier de drie stadia of soorten leven opgesomd die tot een edele eenheid moeten worden gebracht in de mens: eerst overwezenlijk en godgelijk, vervolgens geestelijk en inwendig, en ten slotte werkzaam en zedelijk.

We hernemen nog een stukje van wat we zonet hebben gehoord, in de oorspronkelijke versie, om die taal te laten weerklinken en de tekst dieper in ons hart te laten doordringen. Luister maar;

Nu zijn drie edel eenicheden inden mensche, daeruut vlieten alle geestelike oeffeningen ende duechden. Mer daeruut en worden wij niet salich sonder ons toedoen. Want dye drie eenicheden zijn in allen menschen, goet ende quaet, weselijc, mer inden goeden menschen zijn si overnatuerlijc geciert met allen oeffeningen der duechden als een rijc ende woninge. In dye eerste ismen overweselijc ende godformich. In dye ander is men geestelijc ende inwendich. In dye derde is men werckelijc ende sedelijc.
De eerste en hoogste eenheid is in God, wezenlijk. Zij is het binnenste wezen van onze ziel, dat in God is en met God wezenlijk verbonden blijft: ze is verheven boven onszelf, boven alle geschapen dingen, boven alle zinnen en vermogens; maar ze is wezenlijk in ons, in de afgrond en het binnenste wezen van onze ziel, waarin Gods koninkrijk en eeuwige woning is. Deze eenheid is in God, wij zijn daaruit als schepsel voortgekomen, maar wezenlijk blijven wij daarin als godgelijk.
De tweede eenheid is eveneens in ons, maar dan in de hoogste vermogens. Deze vloeien voort, nog samen en eenvoudig, uit de eerste eenheid; hier is het een uitstromen maar ook wezenlijk verbonden blijven als in hun oorsprong. En daaruit komt alle macht en goddelijke werking. De eerste eenheid is een vermogen van de ziel dat eenvoudig is zoals God eenvoudig is naar zijn goddelijk wezen. Het is zeer goddelijk, want het blijft in God naar de eenvoud van het wezen; en het heeft niets uit te staan met de andere vermogens, maar geeft wel een eenvoudige eenheid aan de ziel, en dat is de tweede eenheid. En uit deze eenheid vloeien de vermogens voort als bewustzijn, verstand en wil, volgens de werking van de H. Drievuldigheid, die zichzelf [87r] geeft en een eenheid vormt in de vermogens. En daaruit komt de derde eenheid voort.
De derde eenheid ligt in de laagste vermogens, die in een geheel worden samengehouden dankzij het instromend licht dat komt van de tweede eenheid tot in de rede en de zintuiglijke vermogens. En daaruit komt het leven en de wakkerheid van het hart en van de lichamelijke vermogens, en ook heel de gevoelige beweeglijkheid van het natuurlijk leven. Zo komt dus alle hulp en genade uit het binnenste, uit de innige eenheid waar wij in God leven en God in ons.

Want een mens is net of hij drie mensen was: naar het lichaam is hij animaal, naar de ziel redelijk en verstandig, maar naar de geest – in het blote wezen van de ziel waarin God woont – is hij goddelijk. Elk van deze drie moet zijn oefening en tooi hebben, zullen wij met God verenigd en Christus-gelijk worden. svgµ

Bij het uitspitten van deze drie stadia of soorten leven die tot een edele eenheid moeten worden gebracht in de mens, zien we dat alle hulp en genade uit het binnenste van de mens voortvloeien - vanuit God dus. In het binnenste wezen van onze ziel, daar waar onze hoogste eenheid wezenlijk in God is, en waar Gods koninkrijk een eeuwige woning is, daarin blijven wij wezenlijk als godgelijk. Deze eenheid geeft een eenvoudige eenheid aan de ziel, die onze anonieme mystieke auteur de tweede eenheid noemt. Uit die eenheid vloeien de vermogens - of ook hogere vermogens genoemd - voort. Deze vermogens worden doorgaans bewustzijn, verstand en wil genoemd. In die drie vermogens van de mens is de Heilige Drievuldigheid werkzaam. En uit die tweede eenheid komt er een derde voort, die in de laagste vermogens ligt, dat wil zeggen in de rede en in de zintuiglijke vermogens.

Het is dus als een bron die ontspringt in de diepste kern van ons menszijn, daar waar we het innigste met God verbonden zijn. Deze bron laat water stromen die steeds verder ons hele wezen bevloeit en vruchtbaar maakt. Het visioen van Ezechiël, hoofdstuk 47, waar het water dat uit de tempel stroomt, van een klein beekje tot een ondoorwaadbare rivier aangroeit en de Dode Zee zelfs vruchtbaar maakt, kan men hierin wel enigszins herkennen. Of het doet zeker ook denken aan het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw aan de put van Jakob, dat we vinden in het vierde hoofdstuk van het Johannesevangelie.

Maar laten we zelf niet teveel blijven stilstaan, en nog beelden eraan toevoegen. Laten we vooral luisteren hoe de anonieme schrijfster ons helpt om in te treden in dat mysterie:

God woont dus met het licht van zijn genade in ons, in de hoogste eenheid. Zoals een kristallen vaas waarin een kaars is aangebracht, doorschijnend is en allen verlicht die zich kortbij bevinden, zo is de goddelijke helderheid en eeuwige waarheid: ze schijnt door de blote grond van het innerlijk wezen en doet die helemaal ontvlammen, zodat alle vermogens van daaruit verlicht, gevoed en gesterkt worden. Het bewustzijn wordt puur en rustig, het verstand wordt verlicht en eenvoudig, de wil wordt vurig en brandend in liefde. Zo geeft God zichzelf in de eenheid van de hoogste vermogens. Hij maakt onze geest één met hem en doet hem wonen in goddelijke vrijheid en in rijkdom van liefde.

Nog even proeven aan een stukje tekst in de oorspronkelijke vorm, de manier waarop onze mystieke auteur het wellicht heeft neergeschreven.

Och wat salicheyt is hier al in gelegen, dat God inder sielen aldus woont. Ende die dit weten ende oeffenen, dye vinden daerin alle goet ende eewich leven. Mer dit en willen dye menschen nyet geloven, dat so onsienliken goet in hem is. Daerom blijven si hangen op dye sienlike dingen van buten ende worden als peerden ende muylen daer geen verstant in en is. Dat moet God geclaecht zijn, dat si dit costelike pont inder aerden graven, daer si veel vruchten ende overwinninge in mochten doen, dat hem noch so swaerlijck geëyschet sal worden.

Wat we zojuist hoorden, hebben we nog niet gelezen. We zullen het zodadelijk in het laatste stukje van dit hoofdstuk horen in het hedendaags Nederlands. Maar eerst nog een stukje meer uitleg over de derde eenheid om het wonder van Gods plan beter te kunnen bevatten. Luister maar:

Nu stroomt God met een milde goedheid naar beneden tot in de derde eenheid van de vermogens. Hij doorstraalt de rede, zodat zij alle andere vermogens en gevoeligheid wijselijk richt; Hij verlicht haar en leert haar dat ze de aansporing en het innerlijk spreken van God moet volgen. Het zuivert de begeerte en wekt haar op om het licht te volgen; het doet het toorn-vermogen buigen voor Gods bewegen en berispen; het reinigt en bevrijdt het geweten; het tilt de liefde, hoop en vreugde op tot de eeuwige dingen; tegenover alle kwaad stelt het: angst, droefheid, haat en schaamte, ernstige oplettendheid; het maakt het hart blij en ingetogen bij elke godsdienstoefening en [87v] maakt de mens moreel in heel zijn levenswijze.
Och, wat een zaligheid betekent het, dat God zo in de ziel woont. En zij die het weten en beleven, vinden daarin alle goeds en eeuwig leven. Maar de mensen willen het niet geloven dat zo’n onzichtbaar goed in hen is. Daarom blijven ze vasthangen aan de zichtbare dingen vanbuiten, en worden ze als paarden en muilezels waarin geen verstand is (cf. Ps 32:9). Het is zeker godgeklaagd dat zij dit kostelijke pond in de aarde begraven (cf. Mat. 25:25). Zij hadden daarmee vele vruchten en overwinningen kunnen behalen, maar nu zal het op een erg trieste wijze van hen worden teruggevorderd.

Och, wat een zaligheid betekent het, dat God zo in de ziel woont. En zij die het weten en beleven, vinden daarin alle goeds en eeuwig leven. Maar de mensen willen het niet geloven dat zo’n onzichtbaar goed in hen is. Daarom blijven ze vasthangen aan de zichtbare dingen vanbuiten, en worden ze als paarden en muilezels waarin geen verstand is (cf. Ps 32:9). svgµ

In psalm 32 vers 9 zegt de psalmist ons in Gods naam: "Wees dan niet als een paard of als een redeloze ezel, slechts in te tomen met bit en teugel: dan kan geen kwaad bij u komen." Als we de weg naar binnen niet ontdekken, dan blijven we hangen bij de dingen vanbuiten, en om die weg naar binnen te vinden moeten we Gods Woord leren beluisteren dat Hij in het diepste van ons hart uitspreekt en verborgen heeft. De heilige Schrift kan ons bij uitstek helpen om dat Woord van God te ontdekken en te beleven. Zoals sommige dingen in huis kunnen gaan resoneren (meetrillen) met de motor van de auto of vrachtwagen die voor de deur staat, zo zal ons hart meetrillen met het Woord dat het hoort, en dat in harmonie is met wat God diep in ons hart heeft geplant. Als we ons daardoor laten leiden en ernaar leven, dan vinden we alle goeds en eeuwig leven. Moge God ons die genade schenken.

Ziezo, we zijn weer aan het einde gekomen van deze editie van Mystieke Lectuur. We hebben een stukje van het hoofdstuk 4 hernomen en het 5e hoofdstuk volledig doorgenomen. Wel hadden we beloofd het zesde hoofdstuk reeds te zullen hebben doorlopen, maar dat is wat voorbarig gebleken. De teksten vragen toch wat meer uitleg dan eerst werd ingeschat. We moeten dus meer tijd nemen om er doorheen te gaan zonder een indigestie op te lopen.

Over het tooien van die drie delen die in de mens tot eenheid moeten komen, zullen we het dus de volgende keer hebben.

Hopelijk mogen we u dan weer tot onze luisteraars rekenen. Tot de volgende keer.


De teksten van de Evangelische Peerle werden genomen uit de vertaling van: Pater Jos Alaerts. Deze werd later samen met Dirk Boone herzien en uitgegeven bij Averbode/Erasme in 2020.


U luisterde naar het programma Mystieke Lectuur, waar we deze keer een deeltje hebben gelezen uit de "Evangelische Peerle", een belangrijk werk in de christelijke spirituele literatuur.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.