De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Jan van Ruusbroec: Bijzondere teksten en begrippen

Jan van Ruusbroec (1293-1381): Bijzondere teksten en begrippen

Een hulp om de mystieke teksten beter te begrijpen - Aflevering 1

Tweeënveertigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen.
Op de pagina van je keuze vind je na een korte omschrijving onderaan op die pagina
de mogelijkheid om deze bijdrage via een podcast te herbeluisteren.


Programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.

Welkom beste luisteraars. Vorige keer hebben we gesproken over het gebed, wat een verbonden blijven is met de bron van het leven. De adem van het leven inademen zodat Gods scheppend en herscheppend werk in en door ons mag gerealiseerd worden, daar gaat het in ons Christelijk leven om. Het is de diepe levensvreugde en -vrede vinden, of beter gezegd bezitten, die voortvloeit uit een leven in verbondenheid met God. Deze diepe vrede en vreugde rust ons toe om vastberaden de wil van God de Vader voor ons leven aan te durven, waar die ons ook mag toe leiden.

"Bidden... bij de heiligen in de leer" helpt hen goed op weg. Met heel wat aandachtspunten en suggesties wordt een groeipad voorgesteld om stapsgewijs te bewandelen. Mgr. Koen Vanhoutte svgµ

In de komende edities beloofden we dat we opnieuw enkele teksten van de Zalige Jan van Ruusbroec ter hand zouden nemen. Deze keer hebben we gekozen om teksten te nemen die ons zullen helpen om dieper door te dringen in specifieke woordenschat die Ruusbroec gebruikt, om daardoor een beter idee te krijgen van zijn denken rond de spirituele realteit van de mens, in de loop van zijn/of/haar levensweg.

Een tijdje geleden hebben we de Blinkende steen gelezen van Jan van Ruusbroec. We hebben daarmee al een heel kernachtig stuk van zijn denken doorsparteld. Toen hebben we wel hier en daar met wat commentaar proberen de diepgang van die teksten aan het licht te brengen. Het is geen eenvoudige opdracht, gezien hij spreekt over het inwendig leven. Een leven dat enigszinds verborgen is voor de uitwendige materialistische kant van het leven, maar niet minder reëel is... integendeel.

Om de link met de vorige edities te maken, en een aanzet te laten zijn voor deze nieuwe bijdragen, hernemen we een tekstje van de vorige editie van "Mystieke Lectuur". Daarin heeft de Heilige Therea van Avila het over het gebruik van een boek bij het begin van het gebed. Ze beveelt ons het warm aan om tijdens het gebed een boek bij de hand te hebben om ons te vrijwaren van al te snel af te dwalen van het gebed in allerhande verstrooingen. De werken van Ruusbroec geven ons hiertoe een rijk aanbod van literatuur die ons hierbij terdege van dienst kan zijn.

Luisteren we naar de aansporing van de Heilige Therea van Avila:

Gedurende achttien jaar durfde ik niet, tenzij ik net te communie was gegaan, om zonder een boek te beginnen bidden. Zonder een boek vreesde mijn ziel evenzeer om in het gebed te verwijlen, dan om tegen een menigte mensen te strijden. Deze remedie was voor mij daarentegen zoals een geleide en een schild, om me te behoeden tegen de slagen van alle gedachten die mij verontrustten, en dat gaf me zekerheid.

Hoe kunnen we best de teksten van Ruusbroec lezen?

We beginnen deze zoektocht met een aantal stukjes uit Die Gheestelike Brulocht van Ruusbroec. Een werk dat hij vermoedelijk rond 1350 heeft afgewerkt. Eerst werd het in de chronologie als tweede werk van Ruusbroec gezien. Nu wordt dit werk meer en meer als zijn hoofdwerk beschouwd. Omwille van de evenwichtige opbouw en de helderheid van de uiteenzetting is het vermoedelijk het werk dat in zijn ogen klaar was voor publicatie. Volgens een getuigenis van de Straatsburgse handelaar en bankier Rulman Merswin (+1382), die in 1347 zich tot een godgewijd leven bekeerde, en bezieler was van een beweging van "Godsvrienden", vermeldde "het boek der bruiloft, dat een goede, heilige woudpriester in Brabant schreef, Jan van Ruusbroec, en het zond naar ons, Godsvrienden, hier in het Oberland, in het jubeljaar 1350".

Het hele werk wordt aan één vers uit het Matteüs evangelie opgehangen (Mt. 25, 6): "Siet ! die Brudegom comt, gaet ute, Hem jegen" (Ziet, de Bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet. Hij rafelt die zin uit in vier delen die essentieel zijn volgens hem voor het christelijk leven. Het laatste deel "Hem tegemoet" (Hem te ontmoete), is de hoeksteen van Ruusbroecs theologie van de contemplatie. Het is ook uit een tekst waarin hij dat laatste deel behandelt dat we de tekst putten die we nu gaan lezen.

(Moereels.5 p.353) "Ziet ! de Bruidegom komt, gaat uit, Hem tegemoet". (Moereels.5 p.355) Deze woorden willen wij nu uitleggen en verklaren met betrekking tot een overwezenlijk schouwen, dat een grondslag is van alle heiligheid en van alle levens, dat men ooit beleven kan. Tot zulk overwezenlijk schouwen vermogen weinig mensen te komen omwille van hun eigen ongeschiktheid en wegens de verborgenheid van het licht waarin men schouwt. En daarom ook zal eigenlijk niemand alleen door enig onderricht of door eigen diepzinnige reflexie de zin ervan grondig kunnen verstaan. Want alle woorden en wat men, naar schepsellijke, puur menselijke wijze, hieromtrent leren en verstaan kan, komt hier geenszins van pas en blijft verre beneden de werkelijkheid die ik bedoel.

Over een overwezenlijke schouwen, dat de grondslag is van alle heiligheid en van alle levens, wil Ruusbroec ons in dit werk namelijk onderrichten. Hij wil zeer ver gaan, zover namelijk als dat men ooit beleven kan. Toch beseft hij dat jammergenoeg heel weinig mensen tot zulk een overwezenlijk schouwen komen. Daarbij wijst hij twee boosdoeners aan: 1) door hun eigen ongeschiktheid, en 2) door de verborgenheid van het licht waarin men schouwt. Hij verwittigt ons dat hij hier spreekt over iets dat eigenlijk niet te verwoorden is, en dus evenmin kan worden bekomen uit eigen krachten. Heeft het dan geen zin om ons hierop toe te leggen? Is he dan allemaal verloren moeite en geven we het dan maar best op? Moeten we het dan elke inspanning hiertoe dan maar best opgeven, gezien we er dan nooit toe kunnen komen uit eigen krachten? Laten we niet te snel van stapel lopen en zulke beslissingen nemen. Luisteren we naar de plaats die God hier in neemt, of beter gezegd, hoe hij ons hierbij te hulp komt en bekwaam maakt. Hij heeft ons mensen zo geschapen dat we bij machte zijn om Hem te leren kennen, te ontmoeten en in eenheid te leven met Hem.

Luisteren we verder naar Ruusbroec hoe hij die vereniging met God beschrijft en van daaruit ons toerust met alles wat we nodig hebben:

Maar wie met God verenigd is en door Hem in deze waarheid onderricht, hij is in staat deze waarheid door haarzelf te verstaan; want God begrijpen en verstaan boven alle gelijkenissen zoals Hij in Zichzelf is, dat is God zijn met God, zonder enig middel of anderheid, die hinder of een tussenscherm zou uitmaken. Daarom dan ook verlang ik van ieder mens, die dit alles niet verstaat noch gevoelt in de genietende eenheid van zijn geest, dat hij hierover niet geërgerd wordt en dat hij de zaken laat zijn wat zij zijn. Want wat ik zeggen wil is waar, en Christus de eeuwige Waarheid, heeft het zelf in zijn leer bij menige gelegenheid gezegd, ten minste als wij het juist zouden kunnen uitdrukken en weergeven. Daarom, wil iemand het kunnen verstaan, dan moet hij aan zichzelf gestorven zijn, in God leven en zijn aanschijn naar het eeuwige Licht keren in de grond van zijn geest, waar de verborgen Waarheid zich zonder middel openbaart.

Maar wie met God verenigd is en door Hem in deze waarheid onderricht, hij is in staat deze waarheid door haarzelf te verstaan; want God begrijpen en verstaan boven alle gelijkenissen zoals Hij in Zichzelf is, dat is God zijn met God, zonder enig middel of anderheid, ... svgµ

Dat laatste zinnetje van deze passage hernemen we nog even, eerst in het Middelnederlands, en daarna nog even in het hedendaags Nederlands om het wat dieper tot ons te laten doordringen en ook de oorspronkelijke verwoording, die op zich veel poetischer, tot ons te laten komen:

(I 240) Ende hier-omme en sal desen sen niemen eyghenlijcke te gronde verstaen overmids eenighe leringhe oft subtijl ghemerc sijns selfs. Want alle waerde, ende al datmen 10 creatuerlijcker-wijs leren ende verstaen mach, dat es vremde, ende verre beneden der waerheit die ic meyne. Maer die vereenicht es met Gode ende verclaert in deser waerheit, hi mach die waerheit met haer selven verstaen.
Daarom, wil iemand het kunnen verstaan, dan moet hij aan zichzelf gestorven zijn, in God leven en zijn aanschijn naar het eeuwige Licht keren in de grond van zijn geest, waar de verborgen Waarheid zich zonder middel openbaart.

Met God verenigd zijn en door Hem in deze waarheid worden onderricht, dat is het wat ons in staat stelt deze waarheid te verstaan. Omdat God begrijpen en verstaan, zoals Hij in zichzelf is, alle gelijkenissen ver overstijgt, moet men eigenlijk God zijn met God, of met andere woorden, er kan geen enkel middel bestaan dat een bemiddeling of een scherm vormt tussen God en de schouwende mens.

Dat we dit niet uit eigen krachten kunnen bereiken kan ons frusteren. Wij hebben de neiging om alles zelf in handen te hebben en onder controle te hebben. Welnu, juist die wil om alles onder controle te hebben, deze crispatie gaat ons verder verhinderen om ons te openen voor God, en Hem echt in ons te laten werken. Jezus zelf heeft het herhaaldelijk en op velerlei manieren gezegd: wil iemand het kunnen verstaan, dan moet hij aan zichzelf gestorven zijn, in God leven en zijn aanschijn naar het eeuwige Licht keren in de grond van zijn geest, waar de verborgen Waarheid zich zonder middel openbaart.

Wie dit sterke en diepgaande stukje wil nalezen kan het vinden in de moderne vertaling van pater L. Moereels, sj, Die Gheestelike Brulocht, p.353 (onderaan) en op de volgende pagina's.

Om nu verder te kunnen doordringen in het mysterie van de geestelijke levensweg die God voor ons bereid heeft, is het goed om duidelijk te zien wie wij eigenlijk zijn. Gezien God met ons een weg wil gaan, is het goed om te begrijpen wie wij zijn, en hoe wij in elkaar zitten, alvorens we echt kunnen begrijpen waarom en hoe God in ons werkt.

Hiertoe vinden we elders in dat zelfde werk van Ruusbroec, Die Gheestelike Brulocht (Deel I p.149 ev.) een samenvatting van de geestelijke reisweg. De algemene voorstelling van deze spirituele levensweg en de antropologie waar Ruusbroec de wonderbare zich inschrijft, bevatten iets dat hij als drie verdiepingen van de menselijke ziel zal omschrijven.

De eerste komst van Christus in de innige oefeningen, drijft en jaagt de mens van binnen op gevoelige wijze, en trekt hem met al zijn vermogens opwaarts ten hemel, en vordert van hem eenheid met God na te streven. svgµ

Met dergelijke beelden of een dergelijke antroplogie moeten we wel steeds op onze hoede zijn dat het gaat om een onderscheid dat gemaakt wordt, en dat er dus geen sprake is van een scheiding. Wij zijn bij deze eerder geneigd om snel over te schakelen naar een opsplitsen van de dingen in plaats van een onderscheid binnen een geheel. We gaan o zo gemakkelijk opdelen door bijvoorbeeld van onderdelen te spreken. De mens in zijn wezen is één en ondeelbaar, maar we kunnen er wel verschillende aspecten in onderscheiden. Het maken van een dergelijk onderscheid kan ons helpen om beter te begrijpen hoe wij functionneren en wie we eigelijk zijn.

Ruusbroec spreekt ons eert over een lager deel van de mens, waar een eerste komst van Christus te situeren valt. Luisteren we maar naar wat hij hierover kwijt wil:

De eerste komst van Christus in de innige oefeningen, drijft en jaagt de mens van binnen op gevoelige wijze, en trekt hem met al zijn vermogens opwaarts (I 150) ten hemel, en vordert van hem eenheid met God na te streven. Dit inwendig drijven en dit trekken gevoelt men in het hart en in de eenheid van alle zinnelijk-gevoelige krachten, maar in ’t bijzonder in de begerende kracht. Deze komst roert en werkt in het lagere deel van de mens; (Moereels.5 p.158) aangezien deze kracht geheel moet gelouterd worden, gesierd en ontvonkt en naar het inwendige getrokken...

Het lagere deel van de mens, zoals Ruusbroec ze noemt kunnen we ons voorstellen als de benedenverdieping, en die komt overeen met de materialiteit of lichamelijkheid van de mens. Die lagere, begerige krachten van de mens, moeten gelouterd worden en naar het inwendige getrokken. Gelouterd wil zeggen gezuiverd van al wat onzuivere neigingen zijn die de orde die God in de schepping gezet heeft overhoop te halen. Gezuiverd wil dus ook zeggen dat alles stilaan op orde gezet wordt, maar ook gesierd... De innige oefeningen waarover sprake zijn de gebedsmomenten die de mens onderneemt om God te dienen en te eren. Zoals we in de vorige edities hebben onderstreept, kan men in die geestelijke oefeningen vier facetten onderscheiden, namelijk de "lectio - meditatio - oratio - contemplatio" zoals Guigo de kartuizer het ons leert.

De eerste komst van Christus, namelijk in lichamelijke vorm, als mens onder de mensen, zal ons op het lichamelijk niveau aanspreken. Die eerste komst van Christus ... drijft en jaagt de mens van binnen op gevoelige wijze, en trekt hem met al zijn vermogens opwaarts ten hemel, en vordert van hem eenheid met God na te streven.

Het is dus niet omdat het hier over het lagere deel van de mens gaat, dat men dit moet minachten of als minderwaardig beschouwen. Integendeel, die lichamelijke komst van de Heer is onontbeerlijk om de mens met al zijn vermogens op te trekken tot in de hemel. Deze komst gebiedt trouwens om de eenheid met God zo goed mogelijk na te streven. Die lichamelijke, nederste of gevoelige komst van de Heer is dus heel belangrijk om Gods werkzaamheid in ons leven alle ruimte te geven.

oOo-

Het laatste deeltje van de passage die we daarnet van Ruusbroec hebben geciteerd, hernemen we nog even, eerst in het Middelnederlands, en daarna nog even in het hedendaags Nederlands om het eveneens wat dieper tot ons te laten doordringen en ook de oorspronkelijke verwoording, tot ons te laten komen:

(I 150) Dit driven ende dit trecken ghevoelt men IN DAT HERTE ende in die eenicheit alle der lijflijcker crachte, ende sonderlinghe inder begherlijcker cracht. Want dese toecomst roert 5 ende werct in dat nederste deel des menschen, want dat moet te male ghesuvert ende gheciert ende ontfunct werden ende inghetrocken.
Dit inwendig drijven en dit trekken gevoelt men in het hart en in de eenheid van alle zinnelijk-gevoelige krachten, maar in ’t bijzonder in de begerende kracht. Deze komst roert en werkt in het lagere deel van de mens; aangezien deze kracht geheel moet gelouterd worden, gesierd en ontvonkt en naar het inwendige getrokken...

Om de verdieping die hierboven gelegen is te gaan beschrijven, vertrekt Ruusbroec vanuit de tweede manier waarop Christus tot ons komt. Luisteren we maar naar wat hij daarover zegt:

De tweede manier, waarop Christus inwendig komt, naar hogere edelheid en gelijkvormigheid met Christus, dank zij grotere gaven en verlichting, bestaat in het binnenvloeien van een rijkdom aan goddelijke gaven in de hogere vermogens van de ziel, die de geest standvastig maken en hem verlichten en verrijken in menigerlei wijze. Dit binnenvloeien van God in de ziel eist van haar een uitvloeien en een terugvloeien met heel die rijkdom naar dezelfde grond, waaruit het vloeien voortkomt. In dit vloeien geeft en toont God wondere dingen, en Hij eist van de ziel al zijn gaven met woeker zo vermenigvuldigd terug, dat geen schepsel het volvoeren kan. Deze oefening en deze staat is edeler en meer op God gelijkend dan de eerste, en de drie hogere vermogens der ziel worden hiermede versierd.

Hij spreekt hier van de ziel, en van de hogere vermogens van de ziel. Dat is die hoger gelegen verdieping. Het beeld gebruiken van verdiepingen kan ons helpen te zien dat men de onderliggende verdiepingen niet kan weghalen of het gebouw stort in. In die hogere vermogens van de ziel, die in een zekere zin een hogere edelheid en gelijkvormigheid met Christus bezitten om de Heer Jezus Christus namelijk te kunnen ontvangen, vloeit een rijkdom aan goddelijke gaven binnen. En daarin toont God wondere dingen!

Dat invloeien van Gods gaven in de ziel eist een terugvloeien van al die gaven, en niet zo maar gewoon, maar vermenigvuldigd, ja zelfs met woeker eist Hij die terug! En daar zit dan een enorme uitdaging in, gezien geen schepsel het uit eigen kracht volbrengen kan... Ofwel is dit een misplaatste grap, ofwel is het een onoverkomelijk euvel...

De tweede manier, waarop Christus inwendig komt, naar hogere edelheid en gelijkvormigheid met Christus, dank zij grotere gaven en verlichting, bestaat in het binnenvloeien van een rijkdom aan goddelijke gaven in de hogere vermogens van de ziel, die de geest standvastig maken en hem verlichten en verrijken in menigerlei wijze. svgµ

Let wel dat Ruusbroec hier niet alleen spreekt van een oefening, maar ook van een staat. In het Middelnederlands gebruikt hij het woordje wezen: in dit zijn, in deze toestand. De mens wordt door deze tweede komst van de Heer dus naar een andere staat of manier van zijn gebracht.

Het is ook in die nieuwe staat dat we dan voor een deel boven onze schepselijkheid door bovennatuurlijke gaven van God toegerust meer kunnen geven aan God dan dat een louter schepsel geven kan. Ja zelfs meer dan wat we gekregen hebben... Maar daarbij moeten we bewust zijn dat hiervoor nog meer God zelf geëerd moet worden, gezien we zonder zijn genadegaven hiertoe niet zouden gekwaam zijn.

En toch blijven we zeer bewust van het feit dat we nog meer zouden willen kunnen geven aan God en aan onze naaste (ter ere Gods) dan waar we toe komen.

Hierna geeft Ruusbroec ons een beschrijving van de derde manier waarop de Heer aan ons verschijnt. Hier heeft nog een diepere aanraking van God plaats, waarin het geestelijk leven zijn innigste en hoogste graad bereikt. Niet enkel een nieuwe manier van "er zijn" komt er daar bij, maar een eenheid van geest komt hier tot stand. Luisteren we maar hoe Ruusbroec dit uitlegt:

De derde manier, waarop de Heer inwendig komt, is ten slotte een innig aanroeren of ’gerinen’ in de eenheid van de geest, waar de drie hogere vermogens van de ziel (wezenlijk) inzijn en waar ze (naar hun werking) uitvloeien, en waarin zij altoos weder invloeien en (wezenlijk)verenigd inblijven krachtens de band der minne en de natuurlijke eenheid van de geest. Door deze komst bereikt het inwendig leven zijn innigste en hoogste graad. (I 151) En hiermede wordt de (wezenlijke) eenheid van de geest in menigerlei wijze versierd.

Het Middelnederlands woordje gerinen (gherijnen) betekent aanraken, maar Ruusbroec gebruikt dit enkel voor een mystiek aanraken van de mens door God. Ruusbroec zelf gaat het woordje gerinen wat verduidelijken door te spreken van een innig aanroeren of ’gerinen’. En dat mystiek aanraken heeft plaats in de eenheid van de geest, daar waar God en mens innig met elkaar verbonden zijn. Hier spreekt hij weer van de drie hogere vermogens van de ziel. Daar zal door de band der minne een uitvloeien en een weder invloeien plaatsvinden naar hun wezenlijke werking. Uitvloeien en weder invloeien vergelijkt Ruusbroec met Ebbe en Vloed van de zee, of met de golven die steeds weer het water over het land laten uitvloeien en weer terugvloeien. Maar dat terugvloeien van het water wordt hier een invloeien genoemd. God geeft ons zijn gaven en genaden als in een vloed, wij worden erdoor gezegend, en nadat het ons doordrenkt heeft en gesterkt, vloeit het terug naar God, vermeerderd zelfs met wat wij vanuit ons hart en verlangen willen geven als dank aan God...

Door deze komst van de Heer, bereikt het samenspel tussen God en mens hier zijn innigste en hoogste graad. Er is zelfs sprake van een versieren van die eenheid van geest door deze dynamiek. Hierover gaat de tekst nu verder:

Nu eist Christus bij elke komst een bijzonder uitgaan van onzentwege dank zij een levenswijze die beantwoordt aan ieder van zijn komsten. Daarom spreekt Hij geestelijk in ons hart bij (Moereels.5 p.160) elke komst: "Gaat uit, oefen u in een leven, dat afgestemd is op de bijzondere stuwing van mijn genade en mijn gaven". Want naar gelang van de wijze, waarop de Geest Gods ons stuwt en jaagt en drijft, in ons invloeit of ons aanroert, moeten wij uitgaan en inwendige oefeningen plegen, willen wij tot de volmaaktheid komen. Bieden wij integendeel weerstand aan de Geest van God door er ons leven niet op af te stemmen, dan verliezen wij die inwendige aandrift en dan zullen ook de deugden achterwege blijven.

L. Moereels, sj, Die Gheestelike Brulocht, p.156-160

We moeten dus opletten dat we niet louter en alleen denken dat God hier de enige is die handelt. In zeker opzicht is dat waar, wij kunnen niet boven onszelf uitstijgen als God ons niet te hulp komt, maar als wij Gods hulp naast ons neerleggen, en ons leven daardoor niet laten beroeren, dan is het een maat voor niets. Willen wij tot de volmaaktheid komen, dan moeten wij - met de manier waarop Gods Geest ons stuwt en jaagt en drijft, in ons invloeit en ons aanroert - uitgaan en inwendige oefeningen plegen! Want als wij Gods Geest weerstand bieden door ons leven aan die stuwing en dat aanraken niet te laten beantwoorden, dan verliezen wij die inwendige aandrift, en de deugden die ermee gepaard gaan...

Luisteren we nog even naar een pasage die we daarnet van Ruusbroec zijn werk hebben gelezen over die derde inwendige komst van de Heer. We laten het eerst even in het Middelnederlands horen en onmiddellijk volgen door de hedendaagse Nederlandse vertaling van Pater Lodewijk Moereels s.j.

Die derde maniere der inwindigher toecomst ons Heeren, dat es een 30 inwindich rueren ochte gherinen IN EENICHEIT DES GHEESTS, daer die overste crachte der zielen in zijn ende ute vloyen, ende wederkeeren ende altoes eenich in bliven overmids bant van minnen ende eenicheit des gheests van natueren.
De derde manier, waarop de Heer inwendig komt, is ten slotte een innig aanroeren of ’gerinen’ in de eenheid van de geest, waar de drie hogere vermogens van de ziel (wezenlijk) inzijn en waar ze (naar hun werking) uitvloeien, en waarin zij altoos weder invloeien en (wezenlijk)(9) verenigd inblijven krachtens de band der minne en de natuurlijke eenheid van de geest.
Door deze komst bereikt het inwendig leven zijn innigste en hoogste graad. (I 151) En hiermede wordt de (wezenlijke) eenheid van de geest in menigerlei wijze versierd.

De antropologie van de mens die we hier in deze spirituele literatuur ontwaren, zijn we niet zeer gewoon meer. Daarin zien we dat er drie aspecten in ons onderscheiden worden: lichaam, ziel en geest. Deze aanpak wil ons helpen om beter te begrijpen hoe God in ons werkt, en hoe wij deze werkzaamheid van God kunnen situeren in ons menselijk bestaan en hoe we er ook kunnen op inspelen. We moeten wel goed begrijpen dat het louter en alleen een hulpmiddel is om beter bewust te worden van wie wij zijn en hoe God ons aanroert. Het maakt een onderscheid, maar maakt geen scheiding in de eenheid die we als mens werkelijk zijn.

We lezen nu een tekstje van Ruusbroec dat eveneens die samenhang van die drie aspecten in het gemene leven onderstreept. En met het woordje "gemeen" bedoelen we niet de negatieve betekenis die het woord gemeen heeft gekregen, maar naar de betekenis die er nog in gemeenschappelijk, of algemeen (nl.: voor iedereen toegankelijk zijn) voorkomt.

Wil nu de geest God met God zonder middel in dit goddelijk Licht schouwen, dan zijn hem hiertoe drie dingen noodzakelijk. Vooreerst moet deze mens uitwendig wel geordend zijn ‘in alle deugden en inwendig door niets gehinderd, en toch zo ledig van alle uitwendige werken, net alsof hij er geen verrichtte. Want is hij inwendig bezig en begaan met enige deugdakt, dan is hij 'verbeeld’ en afgeleid. Zolang als dit duurt kan hij niet schouwen. Ten tweede : hij moet inwendig God aanhangen met verenigende mening en minne als een gloeiend vuur, dat nimmermeer geblust kan worden. Wanneer hij zich aldus gevoelt, dan is het hem mogelijk te schouwen. Ten derde : hij moet zichzelf verloren hebben in een 'on-wijze' en in een duisternis, waarin alle schouwende mensen genietend verdolen en zichzelf nooit meer op louter schepsellijke wijze kunnen terugvinden.

Ziehier het stukje dat Pater L. Moereels, sj, in zijn hedendaagse vertaling van Die Gheestelike Brulocht ons brengt op de p.356 van zijn vertaling in het hedendaags Nederlands.

God zonder middel (dwz. zonder enige bemiddeling van wat dan ook) schouwen in zijn goddelijk Licht, vraagt dus een uitzuivering van de mens in al zijn facetten (of op alle niveaus). Uitwendig en inwendig mag er nl. geen enkele hinder blijven bestaan. En jawel hoor, hierbij kunnen zelfs onze eigen werken en deugdenbeoefening een hinder en obstakel vormen. Toch wil dit niet zeggen dat we werken of deugdenbeoefening mogen verrichten, integendeel uiteraard, maar we mogen er ons niet door laten inpakken of verlammen. Alles moet ons helpen om tot een bevrijding te komen van al wat ons wil knechten, en mag dus niet tot een nieuwe verslaving of gevangenschap leiden. Alles moet ons brengen tot die volle eenheid en verbondenheid met God, en niet zorgen voor een afgeleid worden van deze bevrijding... Inderdaad, Ruusbroec de wonderbare spreekt ons van een verliezen van zichzelf, een verliezen in 'on-wijze' en in een duisternis. Toch is dat verliezen een "genietend verdolen" in God, want die on-wijze is ons volledig overgeven aan Gods wil, weg van eigen planning of werkwijzen van onze kant. De duisternis is geen echte duisternis, maar een schijnbare duisternis omdat God ons verstand steeds te boven gaat. We kunnen God niet vatten met ons verstand, en dat komt voor ons dan als duisternis over niettegenstaande het eigenlijk gaat over een heel helder licht dat ons eerder verblindt, waardoor het als duisternis ervaren wordt...

Nu eist Christus bij elke komst een bijzonder uitgaan van onzentwege dank zij een levenswijze die beantwoordt aan ieder van zijn komsten. Daarom spreekt Hij geestelijk in ons hart bij elke komst: "Gaat uit, oefen u in een leven, dat afgestemd is op de bijzondere stuwing van mijn genade en mijn gaven". svgµ

Ziezo, we hebben deze keer weer onze Wonderbare spirituele auteur, de zalige Jan van Ruusbroec ter hand genomen. Het zijn inderdaad geen makkelijke teksten, maar we hebben er wel heel diepe dingen mee aangeraakt die belangrijk zijn voor ons leven in, en door en met God.

Een dieper doordringen in de specifieke woordenschat die Ruusbroec gebruikt vraagt wel een grotere toeleg. Toch wordt het heel vanzelfsprekend als we er in thuiskomen. We zien hier stilaan klaarder, door in het wondere leven van de scherpzinnige spirituele mens binnen te dringen, wat God ook met ons op onze geestelijke levensweg wil tot stand brengen.

Deze keer hebben we stukken gelezen uit Die Gheestelike Brulocht van Jan van Ruusbroec. Er valt uiteraard nog heel veel over uit te leggen, maar toch willen we voorrang geven aan de teksten van de auteur zelf, en onze commentaar beperken en heel dicht bij zijn teksten laten aansluiten.

We hebben enkele zeer fundamentele aspecten van Ruusbroec's leer aangeraakt. Het is zoals jullie wel merken geen eenvoudige zaak om over het inwendig leven te spreken. Een leven dat verborgen is voor de uitwendige materialistische kant ervan, vraagt meer toeleg en woorden om te helpen aanvoelen waar het over gaat.

Volgende keer gaan we verder met een aantal kernteksten ter hand te nemen van onze plaatselijke mystieker, Jan van Ruusbroec. We zullen wederom teksten uitkiezen die bepaalde specifieke terminologie van hem onder de aandacht brengt, om ons zijn visie over ons aller roeping als mens en kind van God beter te leren begrijpen.

De tekst die we hebben voorgelezen uit "Die Gheestelike Brulocht" werden door de Jesuïet Pater Lodewijk Moereels in het modern Nederlands vertaald. De commentaar ervan, is een poging om die teksten dieper te laten binnendringen in ons verstand, maar eveneens en voornamelijk in ons hart.

Deze en andere edities, zowel als vele andere inspirerende mystieke teksten kan je vinden via de website van de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec. Met het korte adres: "jvr.4god.be" te schrijven in de adresbalk van je internet browser, kom je op de website terecht. De vier van 4god is het getal 4 en niet het geschreven woord; het is bedoeld in de zin van vieren in de gebiedende wijs. Ik herhaal het adres even: jvr.4god.be.

U kan ook steeds een hele reeks van de vroegere uitzendingen via internet herbeluisteren op de webpagina "Mystieke Lectuur" die jullie kunnen vinden op website van Radio Maria.

Wenst u deze teksten graag nog eens rustig achteraf door te nemen, dan kan je via de website van Radio Maria de link vinden naar de uitgeschreven versie van deze uitzendingen.

Het boekje "Bidden, ... bij de heiligen in de leer" kan nog steeds worden besteld via Radio Maria of via de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec. Het kan een ideaal geschenk zijn voor mensen die jullie dierbaar zijn en/of die jullie willen helpen op deze weg van het heil.

En dus nog even de details van het boekje "Bidden... bij de heiligen in de leer" hernemen, gezien we in devoorbijgaande zes bijdragen niet helemaal hebben doorgenomen, maar enkel een voorsmaakje hebben gegeven van wat erin te vinden is. Er zijn dus nog heel wat verhelderende raadgevingen en prangende vragen die erin behandeld worden. Het boekje in zakformaat uitgegeven is heel sterk ingebonden en zal lange tijd jullie gids kunnen zijn. Het formaat van het boekje is 10,5 cm op 15 cm. Het bevat 128 bladzijden's en is beschikbaar aan de zeer laag en democatisch gehouden prijs van 6 €.

_____________

U luisterde naar het programma "Mystieke Lectuur", waar we deze keer stil zijn blijven staan bij een paar kernteksten uit de geschriften van de zalige Jan van Ruusbroec. Hierbij helpen die teksten ons om de mystieke realiteit (specifiek bij hem, maar ook) in ons eigen leven beter te begrijpen.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.