De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Zalige Columba Marmion (1858–1923)

Gebedsactiviteit en gebedsstaat

Drieënvijftigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen.
Op de pagina van je keuze vind je na een korte omschrijving onderaan op die pagina
de mogelijkheid om deze bijdrage via een podcast te herbeluisteren.


Programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.

Welkom beste luisteraars.

Vorige keer hebben we het thema van het kruis als bron van leven uit een tekst van Petrus Faver - ons hart laten raken.

Veelal blijven we liefst niet al te lang stil staan bij het thema van het kruis. We begrijpen er niet veel van. Waarom moest dat gebeuren? Zoals de leerlingen van Jezus voelen we dat aan als een mislukking, een vernedering die we liefst zo snel mogelijk vergeten. Toch is het dat wat ons de overwinning op de dood geeft.

Naast het thema van het kruis als bron van leven hebben we eveneens aspecten van de zonde aan bod laten komen. De zonde die God ons in zijn grote barmhartigheid vergeeft, als we ten minste nederig genoeg zijn om deze barmhartigheid van Hem te ontvangen. Laten we niet vergeten dat Jezus gekomen is om zondaars te redden. Dat wil uiteraard niet zeggen dat we er dan maar op los moeten leven. Als we getroffen zijn door die onmetelijke liefde die Jezus ons heeft betoond door zijn sterven voor ons aan het Kruis, dan kunnen we het niet over ons hart krijgen om bedoeld te gaan zondigen. En toch vallen we zeer gemakkelijk in zonde, buiten onze wil om. Jezus legde zeer regelmatig de vinger op deze gevoelige plek bij de Farizeeërs die meenden perfect te zijn, en daarom dachten geen barmhartigheid nodig te hebben...

Deze keer gaan we stilstaan bij twee termen die we van naderbij zullen bekijken: nl. de gebedsactiviteit en de gebedsstaat. We zullen dit doen aan de hand van de Zalige Columba Marmion (1858–1923), met een tekst genomen uit zijn werk: Le Christ, Vie de l'âme, II, X, IV, vrij vertaald zegt dit: Christus, Leven van de ziel.

Het thema "gebedsactiviteit en gebedsstaat" lijkt misschien wel wat mysterieus, of zelfs wat ambitieus, maar het is zeker de moeite waard om ons daarin te verdiepen met de kijk van deze getalenteerde predikant en geestelijk leider die in onze streek zijn wortels heeft geschoten.

Maar voor we daarin duiken, laten we nog even een van de tekstjes van de vorige editie beluisteren:

Nu moet je ernaar verlangen aan je huidig leven te sterven, want het is te vergankelijk en tegelijk onstandvastig en veranderlijk... Wanneer je gestorven zal zijn door een publieke dood op het kruis, wanneer je dan begraven zal zijn, verdwenen uit het geheugen, uit het zicht, uit de bewondering, de verdenkingen, het misprijzen of de verwachting van alle mensen, dan zal het je gegeven worden op zijn minst het verlangen te hebben naar en de fundamenten te leggen van een nieuwe wijze van vertroosting voor jouw geest, en je zal op die manier een ander leven ervaren, door de verrijzenis van het lichaam, de ziel en de geest.

Laten we nu eens zien wat we over de auteur kunnen zeggen die we in deze bijdrage aan het woord laten:

De Zalige Columba Marmion (1858–1923) is van Frans-Ierse afkomst. Zijn vader is Ier en zijn moeder Française. Hij droomde ervan een missionnair monnik te worden in Australië, maar was uiteindelijk gewonnen voor de liturgische aandacht van de abdij van Maredsous in België. Hij wordt priester gewijd op zijn drieëntwintigste levensjaar, en uiteindelijk benedictijn op zijn dertigste in de abdij van Maredsous. Na enige jaren verblijf in de stichting Keizersberg (te Leuven) wordt hij er tot abt verkozen. Als goed predikant en getalenteerd geestelijk leider, worden zijn conferenties door zijn secretaris Dom Raymond Thibaut gebundeld (in vier delen) en uitgegeven. Hun helderheid, evenwicht en leerstellige stevigheid maken hun auteur tot een van de meesters van het geestelijk leven in de twintigste eeuw. De Belgische koningin Elisabeth was een van de velen die uitgebreid te rade gingen bij hem. Het label van meester van het geestelijk leven werd hem als zodanig toegekend, of eerder bevestigd door zijn zaligverklaring in het jaar 2000 door de heilige Paus Johannes-Paulus II.

Wanneer je gestorven zal zijn door een publieke dood op het kruis, wanneer je dan begraven zal zijn, verdwenen uit het geheugen, uit het zicht, uit de bewondering, de verdenkingen, het misprijzen of de verwachting van alle mensen, dan ... zal je een ander leven ervaren, door de verrijzenis van het lichaam, de ziel en de geest. svgµ

Laten we een tekst uit zijn werk: Le Christ, Vie de l'âme (Christus, het leven van de ziel), II, X, IV nu maar aansnijden.

1. "De heilige Geest die de Vader jullie namens mij zal zenden, zal jullie alles in herinnering brengen wat ik tegen jullie gezegd heb" (Joh. 14,26). De Geest van waarheid brengt ons de woorden van Jezus "in herinnering". Wat betekent dat? Wanneer we de daden van Jezus de Christus beschouwen, zijn mysteries, komt het voor dat op een bepaalde dag een of ander woord dat we reeds dikwijls gelezen en herlezen hebben zonder dat het ons bijzonder trof, ineens een bovennatuurlijk reliëf krijgt, een betekenis die we er vroeger niet in zagen. Het is een lichtstraal die de heilige Geest opeens laat opkomen uit het diepste van de ziel. Het is als de plotse openbaring van een tot dan toe onvermoede levensbron. Het is als een nieuwe, weidsere horizon die zich voor de ogen van de ziel ontvouwt. Het is als een verborgen wereld die de Geest voor ons onthult, Het is de heilige Geest - de liturgie noemt hem ‘de vinger Gods’ – die dat goddelijk woord in de ziel prent en etst: het verblijft daar altijd om een licht en een bron van actie te zijn. Als de ziel nederig en aandachtig is, verricht dat goddelijk woord er zijn stil maar vruchtbaar werk.

Par. 1. Sint-Bernardus zegt ons: "Er bestaat geen verschil tussen wat God zegt en wat hij doet." Het Woord van Jezus dat ons langs het Evangelie bereikt weerklinkt daarom in ons als de echo van het werkelijke, het solide, "dat ineens een bovennatuurlijk reliëf krijgt dat we er vroeger niet in zagen", wanneer "de Geest het in de ziel prent en etst."

In het scheppingsverhaal in het eerste hoofdstuk van het boek Genesis, zien we dat als God spreekt, de dingen tot stand komen. Het Hebreeuws woordje "Dabar", betekent spreken, maar met inbegrip van het tot stand komen van wat er gezegd wordt. Eigenlijk is het zelfs eerst een gebeuren, een act of actie vooralleer het gezegd wordt.

In de brief aan de Hebreeën lezen we het volgende: "Het woord van God is levend en krachtig, en scherper dan een tweesnijdend zwaard: het dringt diep door tot waar ziel en geest, been en merg elkaar raken, en het is in staat de opvattingen en gedachten van het hart te ontledigen." Als er staat dat het woord van God levend en krachtig is, dan zouden we dat ook kunnen zeggen als, levend en doeltreffend. Die kracht van het woord is in het tot stand brengen van wat het zegt.

Om dit wat dieper te vattetn, hernemen we hier een klein stukje van de daarnet gelezen tekst van de Zalige Columba Marmion:

Wanneer we de daden van Jezus de Christus beschouwen, zijn mysteries, komt het voor dat op een bepaalde dag een of ander woord dat we reeds dikwijls gelezen en herlezen hebben zonder dat het ons bijzonder trof, ineens een bovennatuurlijk reliëf krijgt, een betekenis die we er vroeger niet in zagen. Het is een lichtstraal die de heilige Geest opeens laat opkomen uit het diepste van de ziel. Het is als de plotse openbaring van een tot dan toe onvermoede levensbron. Het is als een nieuwe, weidsere horizon die zich voor de ogen van de ziel ontvouwt...

De doeltreffendheid van het Woord Gods is dus niet enkel in de materiële realiteit te zien, maar bovenal in de spirituele realiteit van ons leven. Laten we dan maar verder luisteren naar het vervolg van de tekst van de Zalige Columba Marmion:

2. Wanneer wij, naar gelang van onze aanleg en onze dagelijkse verplichtingen, elke dag trouw enige tijd besteden om ons met onze hemelse Vader te onderhouden, om die ingevingen op te vangen en om die "herinneringen" van de Geest te beluisteren: dan gaan de woorden van Christus, de Verba Verbi, zoals Sint-Augustinus ze noemt, zich vermeerderen, de ziel met goddelijk licht overstromen, en bronnen van leven in haar openen waaraan zij zich altijd laven kan. Zo wordt de belofte van Jezus Christus werkelijkheid: "Heeft iemand dorst, laat hij naar mij toe komen en drinken; wie in mij gelooft, uit zijn binnenste zullen stromen levend water vloeien" (Joh. 7, 37-38).
3. Van haar kant vertaalt de ziel voortdurend haar gevoelens in blijken van geloof, inkeer, innig berouw, vertrouwen, liefde, bereidvaardigheid en overgave aan de wil van de hemelse Vader. Zij beweegt zich als het ware in een atmosfeer die haar meer en meer in een staat van vereniging met God houdt. Het inwendig gebed wordt als haar ademhaling, haar leven. De ziel is vervuld van de geest van gebed. Dan wordt het inwendig gebed een staat en kan de ziel haar God vinden wanneer ze wil, zelfs te midden van al haar bezigheden.

Laten we dan even stilstaan bij wat die tekst ons wil op het hart drukken:

Par. 2-3. Beetje bij beetje, zoals opeenvolgende punten een lijn gaan vormen, wordt onze aandacht voor het Woord van God tot aandacht voor God zelf. Die aandacht doet ons continu aanwezig zijn bij hem; dat is precies wat de contemplatie eigenlijk is. En zoals het gedruppel een beek wordt, zo begint de liefde van God heel ons leven te bevloeien. Het maakt al ons handelen tot "blijken van geloof, inkeer, innig berouw, vertrouwen, liefde, bereidvaardigheid en overgave..." Dan zijn we overgegaan van gebedsactiviteit tot gebedsstaat, namelijk tot een ononderbroken vereniging met God die verborgen ligt onder de veelvoudige bedrijvigheid die het leven meebrengt, aan gene zijde van elk onderscheid tussen actie en contemplatie.

Het inwendig gebed wordt als haar ademhaling, haar leven. De ziel is vervuld van de geest van gebed. Dan wordt het inwendig gebed een staat en kan de ziel haar God vinden wanneer ze wil, zelfs te midden van al haar bezigheden. svgµ

We luisteren nu naar een laatste paragraafje van de tekst van Dom Marmion:

4. De ogenblikken die de ziel tijdens de dag uitsluitend aan de uitdrukkelijke gebedsoefening wijdt zijn niets anders dan de verheviging van die staat, waarin zij habitueel maar op een zachte wijze met God verenigd blijft, om inwendig met hem te spreken en zelf naar de stem van boven te luisteren.
Die staat is meer dan de eenvoudige aanwezigheid van God. Het is een inwendig onderhoud, vol liefde, waarin de ziel tot God spreekt, soms met de lippen, meestal met het hart. Ze blijft intiem met hem verenigd, ondanks de verscheidenheid van werken en bezigheden tijdens de dag. Er zijn veel eenvoudige en oprechte zielen die in trouw aan de aantrekking van de heilige Geest deze zo begerenswaardige staat bereiken.

Zoals Dom Marmion ons hier zegt, zijn er veel zielen die deze zo begerenswaardige staat bereiken. Maar in alle eenvoud, en verborgen voor de ogen van velen. Het gebeurt als het ware in het intiemste van het hart van die mensen, en ze blijven daarover zeer bescheiden.

Maar laten we dit nog even stellen naast iets dat we hogerop hebben gehoord in deze mooie bemoedigende tekst:

Van haar kant vertaalt de ziel voortdurend haar gevoelens in blijken van geloof, inkeer, innig berouw, vertrouwen, liefde, bereidvaardigheid en overgave aan de wil van de hemelse Vader. Zij beweegt zich als het ware in een atmosfeer die haar meer en meer in een staat van vereniging met God houdt. Het inwendig gebed wordt als haar ademhaling, haar leven. De ziel is vervuld van de geest van gebed.

Par. 4. Laten we opmerken dat de grens tussen die begerenswaardige gebedsstaat, en de ogenblikken die we voorbehouden voor het gebed, meer en meer zal vervagen; nl. met het gebed dat als een specifiek contemplatieve oefening mag beschouwd worden. In een eerste tijd hinderde de activiteit het inwendig gebed, maar nu gaat ze het voeden in deze duurzame staat van vereniging. Betekent dit dat we geen tijd meer moeten voorbehouden voor de gebedsoefening? Noch dom Marmion, noch eender welke heilige heeft dat beweerd, en Jezus zelf bracht hele nachten door in het ‘doen’ van gebed. Maar in plaats van te spreken over de tijd die aan het gebed voorbehouden wordt, zou het in werkelijkheid juister zijn bij hen te spreken over de tijd die aan de activiteit wordt voorbehouden, midden in een leven dat beheerst wordt door "het inwendig onderhoud, vol liefde, waarin de ziel tot God spreekt". Het probleem om actie en contemplatie met elkaar te verzoenen bestaat in feite alleen maar voor de niet-contemplatieven.

We gaan nu stilaan een nieuw hoofdstuk aansnijden in onze bijdragen van de Mystieke Lectuur. We gaan een inleiding lezen van het tweede deel van de "Evangelische Peerle". Het is een boek waarvan we enkel het raden hebben naar de auteur. Er zijn daarover heel wat hypotheses gemaakt, maar op expliciete vraag van de auteur (die wel gekend was voor de mensen die haar werk hebben laten verschijnen) is haar (of zijn) naam verzwegen gebleven. De Keulse kartuizer Dirk Loer die in 1535 de eerste editie van de Peerle verzorgde, wist bijvoorbeeld niets van de auteur van het werk.

De ogenblikken die de ziel tijdens de dag uit- sluitend aan de uitdrukkelijke gebedsoefening wijdt zijn niets anders dan de verheviging van die staat, waarin zij habitueel maar op een zachte wijze met God verenigd blijft, om inwendig met hem te spreken en zelf naar de stem van boven te luisteren. svgµ

Maar laten we eerst nog even nagenieten van de tekst die we zonet hebben gehoord:

Die staat is meer dan de eenvoudige aanwezigheid van God. Het is een inwendig onderhoud, vol liefde, waarin de ziel tot God spreekt, soms met de lippen, meestal met het hart. Ze blijft intiem met hem verenigd, ondanks de verscheidenheid van werken en bezigheden tijdens de dag.

Luisteren we dus naar een stukje uit dat werk van de Evangelische Peerle.

Het tweede deel van het boek bevat veel mooie lessen, samen met vrome gebeden en oefeningen. Ze zijn voornamelijk geschikt voor een zich ontwikkelend inwendig leven: hoe wij God en onszelf zullen zien; hoe de vermogens van onze ziel door de zonden vervallen en aangetast zijn, en hoe wij die zullen herstellen en afkeren van alle schepselen en richten naar onze oorsprong met vrees, hoop en liefde voor God, met de tien geboden, de zeven sacramenten en verder alle deugden; en hoe wij het meest verheven goed – dat God is – in de grond van onze ziel zullen zoeken en vinden, en liefhebben met het hele hart, met de hele ziel en met het hele gemoed.

Het is goed om weten dat hier melding gemaakt wordt van het tweede deel. De uitgevers in die tijd schrokken niet terug om de orde van het werk dat ze uitgaven naar eigen smaak en goeddunken aan te passen. Een eerste deel kon volgens hen soms best achter een ander deel terechtkomen. In de Franse vertaling van 1602 worden bijvoorbeeld deel een en twee met elkaar gewisseld. Verder in het werk zijn sommige paragrafen weggelaten of aangevuld met dingen die de uitgever vond te moeten weglaten of aanvullen...

We zullen in de komende bijdragen uiteraard niet alle hoofdstukken voorlezen van dat lijvig werk, maar we zullen toch een reeks uitzendingen laten volgen waarin we vrij veel teksten zullen nemen uit dit deel van de Peerle. Het legt namelijk een interessante basis om het avontuur van ons geestelijk leven beter te begrijpen. We moeten ons inderdaad wel wat inleven in de cultuur en wetenschap van die tijd om de bespiegelingen te kunnen volgen. Het zal wellicht handig zijn om de tekst ernaast te leggen, of die achteraf te lezen. Die tekst kan u vinden op de website van de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec. De link naar die pagina's staat eveneens vermeld op de website van Radio Maria.

Nu gaan we het eerste hoofdstuk van dit tweede deel voorlezen. Het spreekt over onze edele oorsprong: waaruit wij voortgevloeid zijn en waarin wij door Christus’ verdienste zullen terugkeren.

Om nu terug te keren tot onze eerste puurheid moeten wij beginnen bij degene die geen begin heeft, dat is bij God: Hij is de edele oorsprong waaruit wij zijn voortgevloeid maar waarin wij wezenlijk gebleven zijn. Zoals de stralen in de zon hangt onze ziel in God, die onze oorsprong is, ons leven en onze behouder.
Volgens de vermogens en zinnen van onze ziel zijn wij naar buiten vloeiend en hebben wij ons afgekeerd en verwijderd van onze oorsprong. Nu hechten wij ons aan het geschapene en vermaken ons met de schepselen. Zo hebben wij onze ziel erg verlaagd, we zijn lam en kreupel geworden. Met voor gevolg: we zijn niet in staat om het hoogste goed aan te hangen, en kunnen evenmin de weg van de waarheid bewandelen. Wij werden blind en doof, en zo kunnen wij het eeuwige goed niet kennen of verstaan. We hebben geen oren meer naar Gods spreken vanbinnen, en zijn de juiste toegang en onze eerste schoonheid kwijt. Maar het innerlijkste wezen, het beeld van onze ziel, is wel in God gebleven en leeft in God en God in ons, ook al weten wij dat zelf niet. Immers, niemand kan dat weten of ervaren zolang hij op een ongeordende wijze aan de schepselen gehecht is en aan zichtbare dingen vasthangt. Daarom moeten wij doodgaan voor onze zinnelijkheid en ons van de schepselen naar God keren. Onze ziel kan toch alleen maar rust vinden, wanneer zij met al haar vermogens weer met God is verenigd en in haar oorsprong teruggekeerd. Zullen wij met alle vermogens met God worden verenigd en in onze oorsprong blijven, dan moeten wij naleven wat de engelen werd opgelegd en niet doen wat de mensen werd verboden.

Die staat is meer dan de eenvoudige aanwe- zigheid van God. Het is een inwendig onderhoud, vol liefde, waarin de ziel tot God spreekt, soms met de lippen, meestal met het hart. Ze blijft intiem met hem verenigd, ondanks de ver- scheidenheid van werken en bezigheden tijdens de dag. svgµ

We willen dit verder aanvullen met nog enkele zinnen van de Evangelische Peerle, die het voorgaande verder situeren, vooralleer we deze editie van Mystieke Lectuur afronden:

Toen wij en alle dingen nog in de goddelijke Afgrond ongeschapen waren, [82v] toen werd de machtige rijkdom van het goddelijk Wezen – dat verborgen lag in de afgrond van de Godheid – krachtig bewogen en gestuwd door het binnenste van de liefde om uit te stromen, aan het werk te gaan en creaturen te scheppen die deze machtige rijkdom konden genieten. Door het werk van de Heilige Drievuldigheid schiep Hij hemel en aarde. Hij voorzag de hemel van engelen: zij zouden genieten van de heerlijke rijkdom, en de goddelijke Afgrond peilen; ook moesten zij tronen en zetels zijn waarin God zou rusten. Het weelderige paradijs voorzag Hij van mensen: zij zouden alle vreugde delen met God en Gods woning en tent zijn, en zijn en omgaan met God. Hij tooide de aarde met allerlei bloemen en planten, en met veel vruchten en dieren ter wille van de mens.

Ziezo, we zijn stilaan aan het einde van deze uitzending gekomen. We hebben deze keer een tekst gelezen met twee termen die we van naderbij zijn gaan bekijken: nl. de gebedsactiviteit en de gebedsstaat. We hebben dit gedaan aan de hand van de Zalige Columba Marmion (1858–1923), met een tekst genomen uit zijn werk: Le Christ, Vie de l'âme, (II, X, IV).

De Zalige Columba Marmion wordt priester gewijd op zijn drieëntwintigste. Hij wordt benedictijn op zijn dertigste in de abdij van Maredsous (België), waar hij abt wordt na enige jaren verblijf in de stichting Keizersberg (Leuven). Als predikant en getalenteerd geestelijk leider, worden zijn conferenties in vier delen gebundeld en uitgegeven. Hun helderheid, evenwicht en leerstellige stevigheid maken hun auteur tot een van de meesters van het geestelijk leven in de twintigste eeuw.

Vervolgens hebben we een aanzet gegeven met het lezen van de inleiding en het eerste hoofdstuk van een heel belangrijk werk in de christelijke spirituele literatuur van de "Evangelische Peerle". Jos Alaerts heeft dat lijvig werk naar het hedendaags Nederlands te her(ver)taald. Meteen moge dit een smaakmaker zijn voor de geïnteresseerden, om dat werk zelf eens ter hand te nemen en eruit te lezen.

We hebben in vorige edities reeds teksten van deze anonieme mystieke schrijfster gelezen en besproken in het programma Mystieke Lectuur. Het betrof toen delen van het werk "Den Tempel onser Sielen".

Volgende keer lezen we verder aan de tekst van de "Evangelische Peerle". Hopelijk mogen we jullie dan eveneens vergasten op die uitzending.


Samenstelling en commentaar van een deel van deze bijdrage: Max Huot de Longchamp / Vertaling: Jos Alaerts © Association St.Jean-de-la-Croix, Mers-sur-Indrs (France) – Oude Abdij, Drongenplein 27, 9031 Drongen


U luisterde naar het programma Mystieke Lectuur, waar we deze keer stil zijn blijven staan bij een teksten van de Zalige Columba Marmion (1858–1923), die de twee termen Gebedsactiviteit en gebedsstaat onder de loepe neemt. Eveneens werd een deeltje voorgelezen uit de "Evangelische Peerle", een belangrijk werk in de christelijke spirituele literatuur.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.