De onuitsprekelijke zoetheid van het gelukzalige leven, het lezen zoekt het, de meditatie vindt het, het gebed vraagt het, de contemplatie smaakt het.


Guigo de Kartuizer, De ladder van het Paradijs.

Jan van Ruusbroec: Bijzondere teksten en begrippen

Jan van Ruusbroec (1293-1381): Bijzondere teksten en begrippen

Een hulp om de mystieke teksten beter te begrijpen - Aflevering 5

Zesenveertigste editie

Mystieke lectuur voor Radio Maria België

Je kan de uitzending via deze webpagina van Radio Maria herbeluisteren.
Je zal een keuze moeten maken voor een van de uitzendingen.
Op de pagina van je keuze vind je na een korte omschrijving onderaan op die pagina
de mogelijkheid om deze bijdrage via een podcast te herbeluisteren.


Programma "Mystieke Lectuur" presenteert sterke en diepe teksten van heiligen en van mystieke auteurs voornamelijk over de intieme (gebeds)relatie met God; Pareltjes vanuit onze rijke schat aan Christelijke spirituele traditie.

Welkom beste luisteraars. We zijn hier weer met teksten van Ruusbroec de wonderbare. Vorige drie edities hebben we hem reeds ter hand genomen om dieper door te dringen in de mystieke literatuur. Het zijn geen gemakkelijke teksten, vooral omdat we niet meer zeer vertrouwd zijn met dat soort literatuur. In het verleden hebben we dat soort teksten trouwens heel stiefmoederlijk behandeld omdat we ze met een systematisch theologisch leesrooster hebben willen begrijpen. Het zijn echter - vooral bij de zalige Jan van Ruusbroec - eerder fenomenologische teksten, die een beschrijving geven van wat we kunnen ervaren in een intieme relatie met God. Deze teksten laten evenmin een oppervlakkige lezing toe. Ze proberen het onzegbare onder woorden te brengen, en vragen dus een groote aandacht om te kunnen binnentreden in die wereld die ze zo goed als mogelijk pogen te omschrijven.

In de vorige editie zijn we begonnen met het gedichtje Granum sinapis dat vanuit het milieu van Meester Eckhart voortgekomen is. Vervolgens hebben we Ruusbroec zich horen verzetten tegen het illuminisme van enkele van zijn tijdgenoten. We leerden dat: Eenheid van hart een band is die lichaam en ziel, hart en zin en alle uit– en inwendige krachten samentrekt en omvat in eenheid van minne. En eveneens dat gevoelige of innige liefde alle schepselen los laat, althans wat het behagen er inbetreft, en niet wat het noodzakelijk gebruik ervan betreft. Zelf was er sprake dat alles opgejaagd wordt in een storm van minne, als de stem van Gods Geest ons vraagt: "Bemin Mij zoals Ik u bemin en eeuwig bemind heb". De storm van minne die dat in ons opwekt probeert gevolg te geven aan deze zo geweldige inwendige eis.

De Zalige Jan van Ruusbroec leert ons dat het hoogste dat hij behandeld heeft, de gemeenschapszin is. Die gemeenschapszin moeten wij bezitten en begeren die Jezus bezielde. Hij die zeer gemeenschapslievend was, en het ook blijft in eeuwigheid, Hij was gezonden naar de ganse mensengemeenschap op aarde ten bate van alle mensen die zich daartoe willen openstellen.

Christus bezat niets als zijn persoonlijke eigendom, maar alles gemeen (we zouden nu "gemeenschappelijk" zeggen) : lijf en ziel, Moeder en leerlingen, mantel en rok. Hij at en dronk om onzentwil; Hij leefde en stierf om onzentwil; alleen zijn pijn en zijn lijden en zijn ellende troffen Hem persoonlijk, maar het nut en het profijt dat zijn pijn, lijden en ellende heeft bekomen, dat is wel voor de gemeenschap, en de heerlijkheid van zijn verdiensten zal evenneens eeuwig voor allen gemeenschappelijk zijn.

En als dit alles nog niet genoeg zou zijn, is de edele, gemeenschappelijke mens, die leeft naar het voorbeeld van Christus, die vloeit [eveneens] uit in alle deugden, en daarin gelijkt hij op God, die uitvloeit met al zijn gaven; en hij blijft in een eeuwig genieten, en daarin is hij één met God boven alle gaven. (p.257) Dit is - zoals Ruusbroec het ons verklaart - een verlicht 'gemene' mens in hoogste edelheid.

Het klinkt ons wellicht niet meer verassend in de oren dat: Schouwen een weten is dat boven rede blijft altoos! het kan tot het vlak der rede niet dalen, en rede kan het boven zichzelf niet achterhalen. Maar verlichte onwijze is een spiegel fijn, waarin God laat stralen zijn eeuwige schijn...

In deze edtie beloofden we het lezen van de kernteksten van de Zalige Jan van Ruusbroec af te werken.

Deze keer gaan we eerst spreken over het contemplatieve kennen van God. Vervolgens behandelen we kort de staat van perfectie en het bevestigd zijn in de genade. Eveneens gaan we verschillende wijzen van onze eenheid met God overlopen. Aan het einde lezen we ook nog een paar tekstjes die ons enkele dingen op het hart drukken die we hierbij niet uit het oog mogen verliezen als we deze onderwerpen proberen te doorgronden.

Bij de aanvang van de heilige Kerk en van het geloof waren pausen, bisschoppen en priesters voor allen gemeen, want zij bekeerden het volk en stichtten de heilige Kerk en ons geloof, en zij bezegelden het met hun dood en met hun bloed. Zij waren simpel en eenvoudig en zij bezaten bestendige zielevrede in de eenheid van de geest; en zij waren verlicht met goddelijke wijsheid, rijk en overvloedig ... svgµ

Laten we eerst enkele zeer regelmatig gestelde vragen overlopen: Kunnen wij God kennen? en indien ja, hoe kunnen we Hem kennen? Op dergelijke vragen gaat Ruusbroec een duidelijk antwoord geven, en als we een beetje vertrouwd zijn met het geestelijk leven als christen mens, dan zal ons dat antwoord wellicht niet verwonderen. Luisteren we maar naar het contemplatieve kennen van God.

(Moereels.8 p.75) ... Wanneer de mensen, die in een eenvuldige puurheid van hun geest door de liefde en het ontzag, die zij God toedragen, verheven zijn, met onbedekt [bloot] gezicht vóór de tegenwoordigheid Gods staan, straalt uit het aanschijn des Vaders een eenvuldig licht in het aanschijn van de blote, onverbeelde gedachte, die boven de zinnen, boven de verbeelding, boven de rede en zonder de rede, tot in de hoge puurheid van de geest verheven is. Dit licht is God niet, maar het is een middel tussen de ziende gedachte en God. Dit licht noemt men een lichtstraal van God of de Geest des Vaders. In dit licht vertoont God Zich op een eenvuldige wijze, niet naar het onderscheid of de wijzen der Personen, maar in de blootheid van zijn natuur en zijn substantie. In dit licht spreekt de Geest des Vaders : "Zie mij aan, zoals Ik u zie". En terstond openen zich de simpele, eenvuldige ogen dank zij dit ingestort licht van de Vader, en zij zien het aanschijn aan van de Vader, dat is de substantie of natuur van God, in een eenvuldige blik, boven rede en zonder overpeinzing.

Het woordje eenvuldig komt in dit kort stukje heel regelmatig voor. Eenvuldige puurheid van geest; eenvuldig licht; eenvuldige wijze; simpele, eenvuldige ogen en een eenvuldige blik. "Eenvuldig" is het tegenovergestelde van "meervuldig", meervoudig of gecompliceerd. Het licht dat ons verlicht is zo eenvuldig, dat het onze rede overstijgt. Het is boven rede, en zonder de rede, jawel tot in de hoge puurheid van de geest verheven.

Luisteren we nu verder wat Ruusbroec over dat licht allemaal te vertellen heeft.

(Moereels.8 p.75) Dit licht en deze wijze waarop God Zich vertoont, geven aan de schouwende geesten een waarachtige kennis, dat zij God zien zoals het mogelijk is Hem te zien in dit sterfelijk leven. Opdat gij mij goed zoudt verstaan, wil ik u hiervoor een zinnelijke vergelijking tonen. Stel dat gij in de klare schijn der zon staat, en gij uw ogen afkeert van alle kleuren, van alle bijzonderheden en van alle onderscheiden dingen die door de zon beschenen zijn, en dat gij dan eenvoudigweg met uw gezichtsvermogen het licht en de stralen, die uit de zon schijnen, volgt, dan wordt gij ten slotte geleid tot dát zelf, wat de zon is. Zo geschiedt ook in ons geval : als gij de glans van de stralen, (Moereels.8 p.77) die uit het aanschijn van God in uw eenvuldig gezicht schijnen, volgt, dan vindt gij anders niets dan God alleen.

Vanden XII Beghinen, IV, 18s

Op een gelijkaardige manier dat we volledig verblind worden (en onze ogen dreigen te schenden) wanneer we de zon in zijn volle glans en kracht willen zien, zo kunnen we hier in ons sterfelijk leven evenmin God zien in zijn volle glorie zonder verblind te zijn. De profeten van het Oude Testament, evenals vele mystiekers getuigen dat het zien van Gods glorie zo indrukwekkende en krachtig is, dat ze menen het niet te kunnen overleven, zeker als het te lang zou duren. Maar toch, zoals we door die getuigenissen zien, laat God zich aan de zuivere, nederige en eenvoudige mens waarachtig kennen, zover als die het verdragen kan.

Wanneer de mensen, die in een eenvuldige puurheid van hun geest door de liefde en het ontzag, die zij God toedragen, verheven zijn, met onbedekt gezicht vóór de tegenwoordigheid Gods staan, straalt uit het aanschijn des Vaders een eenvuldig licht in het aanschijn van de blote, onverbeelde gedachte, die boven de zinnen, boven de verbeelding, boven de rede en zonder de rede, tot in de hoge puurheid van de geest verheven is. svgµ

Zij die zo dicht staan bij God, die worden dan opgenomen door God als zijn wettig kinderen. Ze worden bevestigd in de genade, en bereiken de staat van perfectie. Perfectie (van het Latijn "perficere") in de zin van volgroeid, voltooid, een staat van volwassenheid. Luisteren we maar naar wat Ruusbroec daarover vertelt verderop in zijn werk Vanden XII Beghinen:

De wettige zonen van God, zij die uit God zijn geboren, ze doen niemand onrecht aan. Zij zijn onschuldig, en lijden en verdragen al wat men hen misdoet. Ze bidden en wensen de gelukzaligheid voor hun vijanden en voor alle mensen. En daarom leven ze in vrede en rust met God, in tijd en in eeuwigheid.
(Moereels.8 p.299) Alle mensen, die aan zichzelf gestorven zijn in Gods eigen wil, en aan alle eigenheid in de liefste wil van God, hebben in zich bevonden een eeuwig leven en een zaligheid zonder einde: boven afkeer en toekeer, boven alle deugd– en liefdeoefeningen zijn zij verheven in een ongebeelde ledigheid: daar hebben zij grondeloze rijkdom en ongedwongen vrijheid verkregen, zodanig dat zij kunnen uitkeren tot alle goede werken en inkeren tot alle deugden en in alle liefdeoefeningen, en onbewogen inwonende blijven, bestendigd met God in eenheid van minne, die niemand hun ontnemen kan. Want zij wonen in God en God in hen : daarom zijn zij verzekerd van het eeuwig leven(22). Want zij zijn zichzelf ontvloten in liefde in een eeuwige verlorenheid, die niemand achterhalen kan : daar zijn zij verzekerd van het eeuwig leven, dat niemand hun ontnemen kan. En zij kunnen niet in doodzonde vallen, omwille van de inwoning Gods, die zij in zich bevonden hebben en nacht en dag ervaren. En al hun dagelijkse zonden verbranden in de minlijke inkeer in God, waar zij ongehinderd een liefdevolle eenheid met God bezitten, die niemand hun ontnemen kan.
(Moereels.8 p.299) Deze verheven levenswijze kan men niemand leren : zij is verborgen en onbekend. Maar aan wie God ze geeft, die daartoe geschikt zijn, die kunnen ze ontvangen, nl. zij die dank zij de genade Gods Zichzelf verloochenen en in God sterven in ongebeelde wezenlijke minne : zij vinden het rijk Gods in hen. Want in hun geest leeft de (Moereels.8 p.301) openbaring Gods en in hun verheven ongebeelde gedachte vertoont God Zich: en dat heet een schouwend leven. Daar is de rijkdom groot zonder maat; daar licht der minnen dag, die God alleen geeft en die niemand verwoorden kan.

Vanden XII Beghinen, IV, 199s

Zij die aan zichzelf gestorven zijn in Gods eigen wil, en aan alle eigenheid in de liefste wil van God, hebben in zich bevonden een eeuwig leven en een zaligheid zonder einde; of zoals hij het verderop zei: zij die dank zij de genade Gods Zichzelf verloochenen en in God sterven in ongebeelde wezenlijke minne, zij vinden het rijk Gods in hen, of nog: daar hebben zij grondeloze rijkdom en ongedwongen vrijheid verkregen. Dat is dat leven in genade waar God ieder van ons toe roept.

Er zijn nu verschillende manieren waarop we met God verenigd zijn. Hier wordt het een beetje moeilijker omdat we termen gaan gebruiken die onze verbeelding tarten. Maar de termen zullen vrij goed uitgelegd worden, en hopelijk zullen we er een helderdere kijk door verkrijgen op onze eigen eenheid met God.

Ruusbroec spreekt eerst over onze eenheid met middel en zonder middel. Hij zal ons dadelijk met een paar mooie voorbeelden helpen om goed te begrijpen wat hij bedoelt.

(Moereels.7 p.121) Wanneer de aldus levende mens zich met geheel zichzelf en met al zijn vermogens opricht en aan God toewijdt met levende, werkdadige minne, dan ervaart hij dat zijn minne in haar grond, daar waar zij begint en eindigt, genietend is en zonder grond. Wil hij dan met zijn werkdadige minne binnen de ge(p.123)nietende minne verder doordringen, dan moeten al zijn zielekrachten wijken en de alles doordringende Waarheid en Goedheid, die God zelf is, lijdzaam ondergaan. Let op een vergelijking(12) : de lucht wordt doordrongen met het licht en de warmte van de zon, en het ijzer wordt doorgloeid door het vuur, zodat het samen met het vuur het werk van het vuur volbrengt; – want het brandt en verlicht gelijk het vuur. Hetzelfde kan ik zeggen van de lucht. Ware de lucht met rede begaafd, zij zou zeggen: "Ik verlicht en verwarm de hele wereld." Nochtans behoudt elk zijn eigen natuur; want het vuur wordt geen ijzer en het ijzer geen vuur; en toch is hun vereniging zonder middel. Want het ijzer is binnen in het vuur en het vuur binnen in het ijzer; en zo ook is de lucht in het licht der zon en het licht der zon in de lucht. Welnu op een daarmee gelijkende wijze is God altijd in het wezen der ziel.

Wellicht spreekt het voor zich, dat Ruusbroec met middel een bemiddeling verstaat. Iets dat tussen beiden in staat, en een bepaald contact mogelijk maakt. Zonder middel is dan een rechtstreeks contact, waardoor men van geen enkel middel afhangt. De woorden die wij gebruiken in de taal die wij spreken zijn middelen die de communicatie mogelijk maken. Maar wij kunnen ook zonder woorden, bijvoorbeeld met gebaren en tekenen met elkaar communiceren. Maar God die ons geschapen heeft en door en door kent, kan rechtstreeks, zonder middel doorgeven wat Hij aan ons wil laten weten of ervaren.

Maar laten hierover we verder luisteren naar Ruusbroec zelf:

(Moereels.7 p.123) En wanneer de hogere krachten met werkdadige minne inkeren, worden zij met God geënigd zonder middel in een zeker, eenvuldig kennen van alle Waarheid en in een wezenlijk ervaren van alle Goed. Dit eenvuldig kennen en ervaren van God geschiedt in wezenlijke minne. En daarom overkomt dit kennen en dit ervaren de hogere zielekrachten slechts toevallig(13), wanneer zij sterven in hun inkeer in de minne(14); maar voor het wezen is het wezenlijk en altijd inblijvend. En daarom moeten wij ons inkeren in (werkdadige) minne steeds vernieuwen, willen wij Minne ‘met (wezenlijke) minne in ons vinden. En dit leert ons sint Jan, waar hij schrijft : "Wie in minne woont, hij woont in God en God in hem" (1 Jo. 4, 16). En toch, al is de ening tussen de minnende geest en God zonder middel, er blijft wel degelijk groot onderscheid (p.125) bestaan tussen beide. Want het schepsel wordt niet God noch God schepsel, zoals ik hierboven in verband met het ijzer en de lucht gezegd heb.
(p.125) Maar, indien materiële dingen, die God geschapen heeft, zo zonder middel kunnen verenigen, zo kan God wel veel beter Zichzelf verenigen met zijn geliefden, wanneer Hij het wil als zij zich met zijn genade daartoe willen voegen en voorbereiden. Daarom bestaat er tussen de door God met deugden versierde en daarenboven tot een schouwend leven verheven, innige mens van de ene kant en God van de andere kant, in deze hoogste inkeer, geen middel tenzij 's mensen verlichte rede en zijn werkdadige minne, en door deze twee heeft hij een aankleven aan God, en dàt is een één–worden met God, zegt sint Bernardus(15). Maar boven de rede en de werkdadige minne wordt de mens verheven in een bloot zien, en zonder werkzaamheid, in wezenlijke minne. En dààr is hij één geest en één minne met God, zoals ik hiervoor gezegd heb. In deze wezenlijke minne overschrijdt hij zijn verstand oneindig door de eenheid, die hij wezenlijk met God heeft. En dat is een ’gemeen’ leven(15a) voor alle schouwende mensen. Maar, zo in deze verhevenheid de mens er al toe bekwaam is, als God het hem vertonen wil, in één blik alle schepselen in hemel en aarde met hun verschil van leven en loon te kennen, – voor de oneindigheid van God moet hij evenwel wijken en haarzelf wezenlijk en zonder einde achternagaan. Want die kan geen schepsel begrijpen noch achterhalen, zelfs niet de ziel van onze Heer Jezus Christus, die toch de hoogste ening boven alle schepselen ontvangen heeft.

Dat Boecsken der Verclaringhe, III, 285s

De oneindigheid van God kan door geen schepsel achterhaald worden, en toch kunnen wij met alle schouwende mensen in Eenheid met God leven in een gemeen leven. En ook in die eenheid kan - als God het hen wil vertonen - in één blik alle schepselen in hemel en aarde kennen, met hun verschil van leven en loon... Maar dit staat dus nog oneindig ver af van het achterhalen van de oneindigheid van God. Ja, en in de mate dat onze Heer Jezus Christus de menselijke natuur heeft aangenomen, en dus in zijn menszijn een geschapen menselijk lichaam en ziel heeft aangenomen, zegt Ruusbroec ons dat zelfs de ziel van Jezus voor die oneindigheid van God moet wijken. En tochhoren we dat: "In deze wezenlijke minne overschrijdt hij zijn verstand oneindig door de eenheid, die hij wezenlijk met God heeft. En dat is een ’gemeen’ leven(15a) voor alle schouwende mensen."

Wanneer de aldus levende mens zich met geheel zichzelf en met al zijn ver- mogens opricht en aan God toewijdt met levende, werkdadige minne, dan ervaart hij dat zijn minne in haar grond, daar waar zij begint en eindigt, genietend is en zonder grond. Wil hij dan met zijn werkdadige minne binnen de genie- tende minne verder doordringen, dan moeten al zijn zielekrachten wijken en de alles doordringende Waarheid en Goedheid, die God zelf is, lijdzaam ondergaan. svgµ

Nu nemen we even de tijd om te zien hoe Ruusbroec naast de eenheid zonder middel, de eenheid zonder onderscheid of zoals hij het ook formuleert, de eenheid zonder differentie behandelt. Om hier niet verkeerd begrepen te worden zal hij nog meer de termen weselijc en overweselijc gebruiken. Toch zijn die termen ook wel verraderlijk, gezien ze doen denken aan terminologie die in de metaphysica gebruikt worden, maar hier zijn we niet met metaphysche vraagstukken bezig, maar wel met het geestelijk leven. Toch legt onze wonderbare spirituele auteur heel goed uit wat we hier onder die termen weselijc en overweselijc moeten begrijpen. Laten we ze dus ook proberen om ze op geen andere manier te begrijpen.

(Moereels.7 p.139) En hierna volgt de eenheid zonder onderscheid of de eenheid zonder differentie. Want de minne Gods is niet uitsluitend aan te zien als a) uitvloeiend met alle goed en b) intrekkend in de Eenheid, maar c) zij bestaat ook boven alle onderscheid in een wezenlijk genieten naar het blote wezen der Godheid. En hierdoor hebben de verlichte mensen in zich bevonden een wezenlijk instaren boven de rede en zonder de rede, en een genietend neigen dat alle wijzen(35) en alle wezens voorbijgaat en zichzelf laat verzinken in een wijzeloze afgrond van grondeloze zaligheid, waar de Drieheid der goddelijke Personen hun natuur ervaren in wezenlijke Eenheid. Zie dààr is de zaligheid zo eenvuldig en wijzeloos, dat daarin alle wezenlijk staren, neigen en onderscheid der schepselen verdwijnt(36). Want alle verheven geesten versmelten en gaan te niet(37), door het genieten, in Gods Wezen, dat aller wezens Overwezen is : daar ontvallen zij aan zichzelf in een verlorenheid en in een niet–weten zonder grond; daar is alle klaarheid omgebogen tot duisternis, waar de drie Personen wijken voor de wezenlijke Eenheid, en, zonder onderscheid, wezenlijke zaligheid genieten. Deze zaligheid is God alleen wezenlijk, en voor alle geesten over– of bovenwezenlijk. Want geen geschapen wezen kan met Gods Wezen één zijn en vergaan in zichzelf. Want als dat het geval was zou het schepsel God worden, wat onmogelijk is, want Gods Wezen kan noch verminderen noch vermeerderen, en ook kan er niets van afgenomen of erbij gevoegd worden. En toch zijn alle minnende geesten één genieten en één zaligheid met God zonder onderscheid(38). Want dit zalig wezen, dat een genieten van God en al zijn gelieven is, is zo simpel en enkelvoudig, dat daarin naar persoonlijk onderscheid (p.141) noch Vader noch Zoon noch Heilige Geest is, noch ook enig schepsel. Maar al de verlichte geesten zijn daar aan zichzelf ontheven in een wijzeloos genieten, dat een overvloed is boven alle volheid, die enig schepsel(39) ontvangen heeft of ooit ontvangen kan. Want daar(40) zijn al de verheven geesten in hun Overwezen één genieten en één zaligheid met God zonder onderscheid, en daar is de zaligheid zo enkelvoudig, dat daar nooit onderscheid kan komen. En dit verlangde Christus, toen Hij zijn hemelse Vader bad, dat al zijn gelieven volbracht mochten worden in één, zoals Hij één is met de Vader (vgl. Jo. 17, 22-23) in genieten door de Heilige Geest. Zo bad en begeerde Hij, dat Hij in ons en wij in Hem en in zijn hemelse Vader één zouden worden in genieten door de Heilige Geest. En dit lijkt mij wel het liefste gebed dat Christus ooit bad voor onze zaligheid.

Dat Boecsken der Verclaringhe, III, 293s

Uit dit langere paragraafje van Ruusbroec zijn Boecsken der Verclaringhe merken we dat we geen schrik mogen hebben om die eenheid met God zo goed te begrijpen en te ervaren. Dit wordt ook gestaafd aan de hand van het gebed van Jezus om eenheid. We interpreteren dat tegenwoordig vooral op vlak van de Oecumene, en we zien hier wel degelijk dat Ruusbroec veel verder gaat met het interpreteren van dat gebed dan een oppervlakkige eenheid van gezindheid, maar wel een diepe eenheid van personen.

Het vervolg van de tekst gaat nog verder in op het gebed van Jezus voor de eenheid, en wel hoe dat onze Heer Jezus in zijn gebed drie dingen vroeg:

(p.141) Nu moet gij ook opmerken, dat zijn gebed drievoudig was, zoals sint Jan het beschrijft in hetzelfde Evangelie (Jo. 17, 24). Want Hij bad (ten eerste) dat wij bij Hem zouden zijn, opdat wij de heerlijkheid zouden kunnen zien, die de Vader Hem gegeven heeft. En daarom zei ik in het begin, dat alle goede mensen met God verenigd zijn door middel van de genade Gods en hun deugdzaam leven. Want de Minne Gods vloeit steeds met nieuwe gaven in ons. En zij, die daarop ingaan, worden vervuld met nieuwe deugden, met heilige oefeningen en met alle goeds, zoals ik het te voren gezegd heb. En deze eenheid met volheid van genade en glorie in lichaam en ziel, begint hier en duurt eeuwig.
(Moereels.7 p.141) Ten tweede bad Christus, dat Hij in ons en wij in Hem (p.143) zouden zijn. En dit vinden wij in het Evangelie op vele plaatsen; en dit is de vereniging, die zonder middel is. Want de Minne Gods is niet alleen uitvloeiend, maar zij is ook intrekkend in eenheid, en zij die dit voelen en waarnemen worden innige verlichte mensen. En hun hogere krachten worden verheven boven al hun oefeningen in de blootheid van hun wezen. En daar worden de krachten boven rede in hun wezen verenkelvoudigd, en daarom zijn zij vol en overvloedig. Want in die eenvuldigheid bevindt de geest zich geënigd met God zonder middel. En deze vereniging met de oefening die erbij hoort, zal eeuwig duren, zoals ik te voren gezegd heb.
(Moereels.7 p.143) Ten derde bad Christus de hoogste bede; nl. dat al zijn gelieven volbracht worden tot één, zoals Hij één is met de Vader; niet op die manier één, zoals Hij met de Vader één enige substantie van de Godheid uitmaakt, want dat is voor ons onmogelijk; maar wel zo één en in die zelfde eenheid, waar Hij zonder onderscheid één genieten en één zaligheid is met de Vader in wezenlijke minne.
(Moereels.7 p.143) Die aldus met God verenigd zijn op deze drievoudige wijze, in hen is Christus' bede volbracht. Zij zullen met God ebben en vloeien, en altijd in het bezitten en het genieten ledig staan. Zij zullen werkzaam zijn, en lijdzaam zijn(41), en in het Overwezen rusten zonder vrees. Zij zullen uitgaan, en ingaan, en spijzen vinden(42) hier en hiernamaals(43). Zij zijn dronken van minne, en in God ontslapen, en in een donker klaar(44).

Dat Boecsken der Verclaringhe, III, 295s

... [Jezus] bad dat wij bij Hem zouden zijn, opdat wij de heerlijkheid zouden kunnen zien, die de Vader Hem gegeven heeft... En zij, die daarop ingaan, worden vervuld met nieuwe deugden, met heilige oefeningen en met alle goeds, ... En deze eenheid met volheid van genade en glorie in lichaam en ziel, begint hier en duurt eeuwig. svgµ

Met deze slotteksten komen we weer eigenlijk aan bij wat we in het begin van deze uitzending hebben aangeraakt: als we zuiver en eenvuldig zijn kan God zich op een of andere manier laten kennen. Onze woorden schieten hopeloos tekort om recht te doen aan de rijkdom waaraan we deelkrijgen in dit avontuur. Gods werk kan in ons tot stand komen als wij Hem zijn werk laten doen en op die manier actief meewerken. Maar laten we Ruusbroec beter aan het woord:

(p.143) Veel meer woorden zou ik hier nog aan kunnen toevoegen. Maar zij, die het ervaren hebben, behoeven het (p.145) niet, en aan wie het geopenbaard is en die met minne aan Minne gehecht zijn, hun zal Minne wel de waarheid leren. Zij echter, die in het uitwendige wandelen en in dingen buiten God troost zoeken, zij beseffen niet wat voor hen onbereikbaar is. Al zei ik er veel meer over, zij zouden het niet begrijpen. Want zij, die zich geheel aan uitwendige werken overgeven, of zij, die zonder werken in inwendige ledigheid opgaan, zij kunnen dit niet verstaan. Want al is het zo, dat rede en lichamelijk gevoel wegblijven en wijken moeten voor de ervaring(45) en het instaren van de geest en voor de dingen die boven de rede uitgaan, toch blijft de rede bestaan, zij het ook zonder werkzaamheid, als ’habitus’ of vermogen, en evenzo het zinnelijk leven : zij kunnen niet vergaan, evenmin als de natuur van de mens vergaan kan. En al is het ook zo, dat het instaren en het neigen van de geest naar God moeten wijken voor het genieten in eenvuldigheid, toch blijven staren en neigen bestaan in hun habituele functie : het is immers het innigste leven van de geest. In de verlichte, omhoogstrevende mens sluit het zinnelijk leven zich aan bij de geest, en daarom zijn zijn gevoelige krachten naar God gericht met hartelijke liefde, en zijn natuur vervuld met alle goed. Ook ervaart hij, dat zijn geestelijk leven zonder middel aan God hangt en daarom zijn zijn hogere krachten naar God verheven met eeuwige Minne, doordrongen met goddelijke Klaarheid en gestadigd in onverbeelde Vrijheid(46), en hierdoor is hij vervuld van God en overvloeiend zonder maat. Door deze overvloed ontstaat het wezenlijk aan zichzelf ontvlieten of ontzinken in de overwezenlijke Eenheid. En daar bevindt zich de eenheid zonder onderscheid, zoals ik u reeds herhaaldelijk gezegd heb. Want in het Overwezen eindigen al onze wegen. Willen wij met God de hoge wegen der Minne gaan, dan zullen wij met Hem rusten, eeuwig, zonder einde. En aldus zullen wij eeuwig (p.147) naar God toegaan, en in God binnengaan, en in Hem rusten(47).

Dat Boecsken der Verclaringhe, III, slot

Laten we nog even luisteren naar het einde van de samenvatting van de drie vormen van eenheid waarvoor onze Heer Jezus Christus heeft gebeden. We nemen dit stukje eerste in het Middelnederlands, en vervolgens in het hedendaags Nederlands:

(Moereels.7 p.142) 10 Die aldus met Gode gheënicht sijn drievuldigher-wijs, in hen es Cristus bede volbracht. Si selen met Gode ebben ende vloeyen, ende altoes in besittene ende in ghebrukene ledich staen. Si selen werken ende ghedoeghen, ende in Overwesene rasten 15 sonder vaer. Si selen uutgaen ende ingaen ende spise venden hier ende daer. Sij sijn van minnen droncken ende in Gode ontslapen, ende in een doncker Claer.
(Moereels.7 p.143) Die aldus met God verenigd zijn op deze drievoudige wijze, in hen is Christus' bede volbracht. Zij zullen met God ebben en vloeien, en altijd in het bezitten en het genieten ledig staan. Zij zullen werkzaam zijn, en lijdzaam zijn(41), en in het Overwezen rusten zonder vrees. Zij zullen uitgaan, en ingaan, en spijzen vinden(42) hier en hiernamaals(43). Zij zijn dronken van minne, en in God ontslapen, en in een donker klaar(44).

Dat Boecsken der Verclaringhe dat Ruusbroec aan Broeder Gerhard - een kartuizer van Herne - beloofd had te schrijven om naar zijn vermogen, in korte woorden en zo juist en duidelijk mogelijk de waarheid te tonen en uiteen te zetten over de diepste leer waarover hij reeds geschreven had, maar waarover nog heel wat vragen onbeantwoord bleven.

Op het einde van dat boekje waaruit we hier aan het lezen zijn, besluit hij:

(p.147) Ik kan u ditmaal mijn mening niet klaarder uitleggen. Voor alles wat ik versta of gevoel of geschreven heb, onderwerp ik mij aan het oordeel der heiligen en der heilige Kerk. Want ik wil leven en sterven als dienaar van Christus in het christelijk geloof. En ik verlang met Gods genade een levend lid van de heilige Kerk te zijn. En daarom, zoals ik voordien gezegd heb, moet gij u wachten voor de misleide mensen, die, omwille van hun ledige onverbeeldheid, met hun bloot eenvuldig schouwen op louter natuurlijke wijze het inwonen Gods in zich bevonden hebben, en die met God één willen zijn zonder de genade van God en zonder deugdbeoefening, en die, ongehoorzaam aan God en aan de heilige Kerk met heel hun verkeerde levenswijze, waarover ik boven sprak, van nature zoon van God willen zijn. Maar indien de vorst der engelen uit de hemel geworpen werd, omdat hij zich verhief en Gods gelijke wilde zijn, en indien de eerste mens uit het paradijs verdreven is, omdat hij zoals God wilde worden: hoe zal dan de meest boosaardige zondaar, de ongelovige christen, van de aarde in de hemel komen, die zelf God wil zijn zonder de gelijkenis van genade en deugden? Want uit eigen kracht klimt niemand ten hemel dan alleen de Mensenzoon Jezus Christus (vgl. Jo. 3, 13). En daarom moeten wij ons met Hem verenigen door genade en deugden en christelijk geloof: dan zullen wij met Hem opklimmen waar Hij ons is voorgegaan. Want op de laatste dag zullen wij allen uit de dood opstaan, ieder met zijn eigen lichaam. En die goede werken verricht hebben, zullen dan het eeuwig leven binnengaan. En die kwaad begaan hebben, komen (p.149) in het eeuwig vuur terecht(48). Dat zijn wel twee ongelijke uitersten, die nooit samen kunnen komen, maar steeds verder van elkaar wegvluchten. Bidt verlangend voor degene die dit samengesteld en geschreven heeft, dat God Zich over hem ontferme; dat zijn arm begin en zijn ellendig midden en dat van ons allen volbracht worde in een zalig einde. Dat verlene ons allen Jezus Christus de levende Zoon van God. Amen.

Dat Boecsken der Verclaringhe, III, slot

Aan het einde van Dat Boecsken der Verclaringhe opent Ruusbroec dus nogmaals zijn diep verlangen om in alles wat hij zegt niets anders te zeggen dan wat God wil laten weten door hem. Hij kan het niet klaarder uitgelegd krijgen zegt Ruusbroec zelf aan broeder Gerard, de andere Kartuizers (en door hen aan ons) aan het slot van dit werkje. Het is ook in gehoorzaamheid aan de Kerk en in harmonie met haar leer dat hij wil blijven. Hiervoor mogen we met hem bidden dat dit alles ook vandaag voor ons als christenen waarheid mag worden in ons leven.

Die aldus met God verenigd zijn ..., in hen is Christus' bede volbracht. Zij zullen met God ebben en vloeien, en altijd in het bezitten en het genieten ledig staan. Zij zullen werkzaam zijn, en lijdzaam zijn, en in het Overwezen rusten zonder vrees. Zij zullen uitgaan, en ingaan, en spijzen vinden hier en hiernamaals. Zij zijn dronken van minne, en in God ontslapen, en in een donker klaar. svgµ

Jawel, het zijn teksten die niet evident zijn, en vragen om stilletjes te worden gelezen en herlezen. Ons hart moet in eerste instantie door God zelf geraakt worden, en deze teksten kunnen ons daarbij helpen. Vervolgens kan ons verstand proberen bij te benen, en heeft het ook de plicht om dat zover als mogelijk te doen. Dat gaat niet vanzelf, we moeten daarvoor de nodige tijd nemen om die ervaringen en die woorden in ons hart te laten doordringen, erin te laten verzinken, zodat ze er dan voor altijd in verankerd zouden zijn.

Broeder Gerhard van de Kartuizers bij Herne was degene die verslag uitbracht over het driedaagse bezoek van Ruusbroec aan de gemeenschap in Herne. Dat Boecsken der Verclaringhe werd op schrift gesteld op uitdrukkelijke vraag van deze broeder zoals ik hem hier even aan het woord laat:

En toen ik onder vier ogen hem aansprak met betrekking tot die woorden die in het eerste boek "Dat Rike der Ghelieven" voorkomen en waaraan wij aanstoot namen, anwtwoordde hij kalm dat hij niet wist dat het boek bekend was geraakt en dat het (p.24) hem leed deed, dat het verspreid was, want het was het eerste boek dat hij geschreven had. Een priester die Jans secretaris geweest was had het ons in het geheim geleend om het over te schrijven. Hij had nochtans verbod gekregen het door te geven. Toen ik dat vernam, wilde ik hem dit eerste boek van "Dat Rike der Ghelieven" teruggeven om ermee te doen wat hij goedvond, maar hij weigerde en zei dat hij een ander boek zou schrijven ter verklaring. Hij zou daarin duidelijk maken wat hij met die woorden bedoelde en hoe hij zou willen dat men ze verstond. Zo deed hij en dit is het laatste boekje van deze vijf, en het begint met de woorden: "Die propheet Samuel".

In de inleiding van dat boekje bevestigt Ruusbroec dat als volgt:

Enigen van mijn vrienden hebben hun verlangens uitgedrukt en mij verzocht hun, naar mijn vermogen, in korte woorden en zo juist en duidelijk mogelijk de waarheid te tonen en uiteen te zetten, zoals ik die versta en ervaar, over de diepste leer, waarover ik geschreven heb, opdat niemand door mijn woorden geërgerd, maar iedereen doormijn woorden geholpen zou worden. Dat wil ik graag doen. Ik wil de ootmoedige mensen, die deugd en waarheid liefhebben, met de hulp van Gods genade onderrichten en voorlichten. En tegelijkertijd zal ik de valse hovaardige mensen in hun binnenste verontrusten en in een donker daglicht stellen: want mijn woorden zullen hen tegenvallen en hen in het ongelijk stellen. En dit kan een hovaardige niet verdragen, zonder er zich altijd in te ergeren.

Ziezo, er is nog inderdaad heel veel dat er kan gezegd worden over dit onderwerp, en we zullen het nooit helemaal doorgronden. En toch mag ons dat niet bij de pakken doen blijven zitten.

Wel zullen nu onze plaatselijke auteur weer een tijdje wat laten rusten. In de volgende edities gaan we weer met andere teksten ons proberen verder open te stellen voor Gods wondere heilsplan voor ons. Psalm 8 v.4-7 verwoordt het als volgt: "Als ik de hemelkoepel zie, door uw vingers gevormd, als ik maan en sterren zie, door U daar aangebracht: wat is de mens, dat U aan hem denkt, en het mensenkind, dat U voor hem zorgt? U hebt van de mens bijna een god gemaakt, omkranst met glorie en pracht. U laat hem heersen over het werk van uw handen, alles hebt U aan zijn voeten gelegd..."

De teksten die we hebben voorgelezen uit Ruusbroec zijn werken werden door de Jesuïet Pater Lodewijk Moereels in het modern Nederlands vertaald of in het Middelnederlands uit de krytische uitgave uitgegeven in 1934. De commentaar is een poging om die teksten dieper bij ons te laten binnendringen in ons verstand, maar eveneens en voornamelijk in ons hart.

Deze en andere edities, zowel als vele andere inspirerende mystieke teksten kan je vinden via de website van de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec. Met het korte adres: "jvr.4god.be" te schrijven in de adresbalk van je internet browser, kom je op de website terecht. De vier van 4god is het getal 4 en niet het geschreven woord; het is bedoeld in de zin van vieren in de gebiedende wijs. Ik herhaal het adres even: jvr.4god.be.

U kan ook steeds een hele reeks van de vroegere uitzendingen via internet herbeluisteren op de webpagina "Mystieke Lectuur" die jullie kunnen vinden op website van Radio Maria.

Wenst u deze teksten graag nog eens rustig achteraf door te nemen, dan kan je via de website van "Radio Maria" de link vinden naar de uitgeschreven versie van deze uitzendingen, of ze rechtstreeks opzoeken op de website van de Vereniging zalige Jan van Ruusbroec.

_____________

U luisterde naar het programma Mystieke Lectuur, waar we deze keer nogmaals zijn blijven stil staan bij een paar kernteksten uit de geschriften van de zalige Jan van Ruusbroec. Die teksten willen ons helpen om de onderwerpen die de mystieke auteurs aanraken in het algemeen beter te leren begrijpen en in ons leven een plaats te geven.

Vorige Inhoud Volgende


Ende hier-ave comt ongheduer van minnen. Want dat uutvloyende gherinen Gods stoect ongheduer, ende eyscht ons werc, dat es : dat wij minnen die ewighe Minne. _-oOo-_ En hiervan komt het onstuimig ongeduld van minne. Het uitvloeiende aanroeren Gods verwekt ongedurigheid en vordert van ons werkzaamheid, nl. dat wij de eeuwige Minne beminnen.

Jan van Ruusbroec, VANDEN BLINCKENDEN STEEN, p.32, v13-16.

Hartelijk dank voor het bezoek aan onze webstek !

Wie het apostolaat van de vereniging op prijs stelt en wil steunen,
kan dit via een storting op haar bankrekening: BE63 0018 9649 6308

Onze website maakt geen gebruik van cookies, wij willen geen inbreuk doen op uw privacy.